Oeuvres complètes. Tome IX. Correspondance 1685-1690

[p. 254]

N^o 2509.
Christiaan Huygens à [B.?] Coyet¹⁾.
[1687].

La lettre se trouve à Leiden, coll. Huygens.

Mijn Heer en Neef

Ick hebbe met leetwesen verstaen uyt VEds. schrijvens van den 13 deser het overlijden van de Heer Fred. Coyet VEds. vader, en gelijck mij onlanghs geleden diergelijcke verlies wedervaeren is, kan des te beter oordeelen van de beweginghe en droefheyt die dit aen VEds. moet veroorsaeckt hebben als mede aen mevrouwen VEds. susters doch aen d'ander sijde soo hebben VEd. menich Redenen van sich te beter in dit ongeval te troosten als sij considereren van hoe groote pijnen en miserie sijn Ed. door de doot geredt en voor eewigh bevrijt is. Wij moghen van Gods goedertierenheyt een sachter uytkomst hoopen aen wien VEd. ende de gansche familie bevelende blijve

Mijn Heer

UEds. dienstwillige dienaer Chr. H.

1) Probablement Balthazar Coyet, qui accompagna en 1675 Koenraad van Klencke dans une ambassade envoyée au Tsar Alexis de Russie. Il fut de 1697 à 1701 gouverneur de l'île de Banda et s'y distingua lors des violentes éruptions du Goenoeng-Api, en prévenant par son exemple une fuite générale et le dépeuplement complet de cette île.