Oeuvres complètes. Tome VIII. Correspondance 1676-1684
(1899)–Christiaan Huygens– Auteursrecht onbekendNo 2335.
| |
[pagina 490]
| |
dacht lesen, en sien of Ick bij mijn voorige brieff noch yets hadde bij te voegen, waer in tot noch wat belet ben, doch meene onfeijlbaer toecomende weeck aen dien Heer de brief te stieren, opdat Sijn Hog: Ed: niet meene, dat jck hem vergeten hebb. en soo soud jck nu aen U hoog Ed. versoeken van oock soo langh tot toecomende weeck sijner schrijven mijnent' halven te willen uijtstellen, wanneer jck dan niet manqueren sal, mijn brief, doch ongezegelt aen U hoog Ed: toe te stieren, ten eijnde se van U hoog Ed: gelesen en daer na toegezegelt zijnde, dan te gelijk met UEd: brief aen de Heer Huijgens gesonden magh worden. Doch soo U hoog Ed. om enige redenen tot soo langh sijn schrijven niet kan uijtstellen, sal U hoog Ed: de Heer Huijgens mijnentwegen believen te bedancken voor het aengenaeme boeckje en sijn hoog Ed. vorders versekeren, dat ick toecomende week onfeijlbaer aan sijn E. Ed: sal schrijven en antwoorden. Waermede U hoog Ed: bevelende inde bescherminge des Allerhooghsten, verblijve
U hoog Ed. Dienstw: Dienaer Bernh. Fullenius. Franeker ♀ 23 Mai 1684. Hoog Edele Heer mijn Heer P.E. Vegelin van Claerberge Hoffmr. van sijn Furstel. Doorlt. prins Henric Casimir Erffstadtholder &c. Tot Lewaerden. |
|