combinatie van vernuft en praktische zin die hem ertoe bracht een plan voor een weg door de duinen op te maken.
Leest men het heldere proza waarin het ontwerp gesteld is, dan proeven we het op de praktijk georiënteerde vernuft in iedere volzin. Als Huygens grootmeester van de taal is, zoals Jacob Smit hem in zijn biografie heeft gepresenteerd, dan is hij het in zo'n geheel doorzichtig stuk niet minder dan in zijn poëzie. Zonder rhetorische kunstgrepen, volgens een schema dat niet op schoolse voorschriften steunt maar zonder omwegen de lijn naar het gestelde doel volgt - nuchter, recht toe recht aan als de zeeweg zelf -, zo dient het voorstel van 1653 zich aan. Dat de uitvoering meer dan tien jaar op zich zou laten wachten viel aan het stuk niet te wijten. De uitvoerigheid waarmee Huygens in zijn gedicht van 1666/1667 ingaat op de ontvangst van zijn plan, wijst erop, dat de miskenning van de zijde van overheden en medeburgers hem diep getroffen moet hebben.
Terwijl Huygens voor een missie van de Oranjes in Frankrijk verbleef, diende de penningmeester van het hoogheemraadschap Delfland, Cornelis Mischielsz Soetens, een octrooiaanvrage in voor de aanleg van een weg naar Scheveningen met een vaart ernaast, juli 1662. Het rapport van de Raden en Rekenmeesters der domeinen adviseerde: dit is geen particuliere aangelegenheid. Maar intussen was de aandacht opnieuw op de wenselijkheid van de weg gevestigd. Te recher tijd herinnerde men zich, dat Huygens een gedetailleerd plan ontworpen had. Hij gaf uit Parijs toestemming tot het openbreken van zijn kasten en op basis van zijn ontwerp vond in de volgende jaren de uitvoering plaats. Kort na Huygens' terugkeer in Holland, eind 1665, kwam de zeestraat gereed.
Het grote gedicht dat Huygens naar aanleiding van dit alles schreef is voor het grootste deel in het najaar van 1666 op papier gezet. In het voorjaar van 1667 voegt hij er een (tweede) slot aan toe. In het najaar van 1667 komt het uit onder de titel De Zee-straet van 's Graven-hage op Schevening.
Voor het proeven van de toon van het gedicht dienen we ons te realiseren, dat de dichter na zijn Franse jaren, van 1661 tot 1665, het gevoel moet hebben gehad dat zijn leven achter hem lag. De Zee-straet is het werk van een oud man die terugkijkt op een lange levensweg, die krachtens zijn natuur en zijn geloof geboeid maar tevens met een zekere afstandelijkheid en ironie het doen en laten van de mensenwereld beziet, en die vooruitkijkt naar een einde dat geen einde is, de eeuwige zaligheid, die hij op grond van Christus' verdiensten verwacht.
Het is de vraag of er in de Zee-straet een strikt rhetorische opzet te onderscheiden valt. Men kan een inleidend gedeelte aanwijzen (r. 1-108), dat begint met een verzuchting over het ‘werren’ van de wereld en uitloopt op