Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaar
(2001)–Constantijn Huygens– Auteursrechtelijk beschermd[51]-[52] Dexel vande vuijle pottCommentaarJacob Smit noemde het eerste, voltooide, gedicht van dit tweeluik Huygens' ‘allervieste gedicht’.Ga naar eindnoot1 Hij plaatste het in de traditie van Francesco Berni, waarmee hij ook ‘minder frisse’ pasages uit 'tCostelick Mall verbindt.Ga naar eindnoot2 Smit kan hier gelijk in hebben, wat niet wegneemt dat beide gedichten een nadere beschouwing verdienen. Gedicht [51] is opgebouwd uit vier strofen van 14 regels. In de eerste vraagt de dichter aan het deksel van een kookpot waarin allerlei vuiligheid wordt opgekookt of de hel ooit een toverachtiger gerecht heeft opgeleverd. In de tweede strofe richt hij zich tot de lap die een ‘uitgeweeckte huijt’ aan het oog en het hart onttrekt. De dichter vraagt waarom deze lap niet voor ieder even genadig is door verborgen te houden dat de dag liever niet zag. Hij weet ook wel dat al het vuil uit de keuken door de afvoer gespoeld moet worden waar ook het zeepsop doorheen gaat. Dit vuil heeft gebrek aan twee van dergelijke afvoerputjes. Hoewel, in de derde strofe, bedenkt de dichter dat twee putten niet genoeg zijn. Er moet ook een - diepere - zinkput zijn. Hij walgt vervolgens van de opgeroepen vuiligheid en houdt erover op. In de laatste strofe komt het metaforisch karakter van de voorgaande regels aan het licht en deelt de dichter mee niet meer te willen zegen over de persoon die hij in de eerste drie strofen op de korrel heeft genomen dan dat het een Q, een quidam, een zeker iemand, een X, een onbekende is. Wanneer men met de wetenschap uit de laatste strofe de eerste drie nog eens leest, wordt duidelijk hoe fel Huygens van leer trekt tegen iemand die - als een heks op een tekening van De GheynGa naar eindnoot3 - hem uit minderwaardig vuil blijkbaar een grove | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 502]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onwaarheid heeft bereid. Iemand die zelf, onder de deksel van de huid een grote drekpoel moet zijn. Gedicht [52] dat de pendant moest worden is niet verder af gekomen dan de eerste strofe. Ook hier blijft Huygens in de keuken. Hij spreekt de korst van zoet gebak toe, gemaakt van de heerlijkste hemelse ingrediënten. Was er ooit een die Jupiter aangenamer vond? | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
UitgavenWorp, Gedichten i, p. 310-311. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LiteratuurSmit 1966, p. 93-94. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Overlevering
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
DateringH is gedateerd: ulta Jul. 1623 (= 31 juli 1623). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Varianten
|