Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 2. Apparaat en commentaar
(2001)–Constantijn Huygens– Auteursrechtelijk beschermd[13] Den ouden laôcoonCommentaarOp de versozijde van het papier waarop Huygens zijn vertaling van Vergilius Aeneis ii, 212-219 noteerde [12], schreef hij een vierregelig epigram in het Latijn.Ga naar eindnoot1 Dit gedicht is daarvan een parafrase. Het is een bijschrift bij een ets door Jacques de Gheyn iii getiteld ‘laocoon’.Ga naar eindnoot2 De Gheyn droeg de ets op aan Noël Caron uit dankbaarheid voor de gastvrijheid hem en Huygens een jaar tevoren betoond. In 1618 bevond Jacques de Gheyn iii zich in het gezelschap waarmee Constantijn Huygens zijn ‘tour’ naar Engeland maakte.Ga naar eindnoot3 | |||
UitgavenWorp Gedichten i, p. 139. | |||
Overlevering
| |||
[pagina 122]
| |||
Datering6 Non. Maj: 1619. (= 2 mei 1619). | |||
Thematische bronDit gedicht is een parafrase van een op hetzelfde blaadje boven dit gedicht geschreven vierregelig Latijns vers: Cernimus Hesperijs gemina cum prole ruinis
Eductum Batauâ laocoonta manu.
Quae non Geiniaco debetur gratia caelo?
Quod Proavum fuerat, posteritatis erit.
(De volgorde van de woorden ‘Proavum’ en ‘fuerat’ was eerst omgekeerd. Door er cijfers (2 en 1) boven te plaatsen liet Huygens ze van plaats verwisselen.) A.G.H. Bachrach vertaalde deze vier regels als volgt: ‘We behold Laocoon and his two sons rescued from the Western ruins by a Batavian hand. What thanks are not due to the burin of De Gheyn? That which belonged to the Ancestors shall now be Posterity's’.Ga naar eindnoot4 | |||
VariantenGeen varianten. |