Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 1. Teksten
(2001)–Constantijn Huygens– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 271]
| |
[81] Medelyden met Heere Willem van Lijere, Heere van Oosterwijck etc. Over de dood van sijnen oudsten Sone.(aant.)Gaet vernachten
Mijn' gedachten
En mijn' klachten
In de Wijck
5[regelnummer]
Daer de Rijsen
Droevich rijsen
Om den wijsen
oosterwijck:
Doet hem weten
10[regelnummer]
Dat de beten
Van 'tvergeten
In mijn hert
Niet en bijten
Meer als 'tslijten
15[regelnummer]
Vanden tijd en
Slijt sijn' smert;
Dat het ruchten
Van sijn suchten
Mijn' genuchten
20[regelnummer]
Soo verr af
Heeft verslagen,
En doen dragen
Half de plagen
Van sijn' straff.
25[regelnummer]
Dat mijn' oogen
Van medoogen
Noijt en droogen,
Maer gelijck
Losse kranen
30[regelnummer]
Stadich staen, en
Stadich tranen
Op sijn Lijck,
Lijck bij lijcken
Te verlijcken
35[regelnummer]
Die van kijcken
Lijden doen,
Doen de pijnen
Eighen schijnen
Elck van sijnen
40[regelnummer]
Naestens schoen;
Dat de schroomen
Van mijn' droomen
Selden komen,
Ick en sie
45[regelnummer]
Sijnen gaeven,
Doe soo braven,
Nu begraven
Emmerij;
| |
[pagina 272]
| |
Dat mijn' dagen
50[regelnummer]
Noijt en dagen
Sij en dragen
Meer of min
Van de klachten
Die de nachten
55[regelnummer]
Niet en smachten
In mijn' sinn;
Dat mijn' pennen
Niet en rennen
Naer 'tgewennen
60[regelnummer]
Van mijn' hand,
Dat mij 't eten
Blijft geseten
Ongebeten
In den tand;
65[regelnummer]
Dat mijn' Luijten
Haer' geluijten
Niet en sluijten
Op mijn' stroot,
Dat mijn' Velen
70[regelnummer]
Niet en spelen,
Sij en quelen
Naer de dood:
All van dencken
Op het krencken
75[regelnummer]
En verdrencken
Van sijn' geest,
Sints sijn jongen
Lieven Jongen
Hem ontwrongen
80[regelnummer]
Is geweest.
Maer, Gedachten,
Wilt niet wachten
Na de klachten
Die hij weer
85[regelnummer]
Mochte baren
En vergaren
Tot verswaren
Van sijn Zeer;
Will hij neuren,
90[regelnummer]
Naer uw treuren,
Gaet ghij deur, en
Stuijt hem kort,
'Khoev het weenen
Niet te leenen
95[regelnummer]
Die 't aen geenen
Traen en schort.
Maer met eenen
Voor de steenen
Daer de beenen
100[regelnummer]
Van het Wicht
Onder pletten
Zult ghij letten
Op te setten
Dit Gedicht;
105[regelnummer]
buijgt u naer de
droeve waerde
deser aerde,
leser-vrind,
hier in woonen
110[regelnummer]
vaders kroon, en
moeders koonen,
maer een kind.
Lond. mdcxxiv. |
|