Nederlandse gedichten 1614-1625. Deel 1. Teksten
(2001)–Constantijn Huygens– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 258]
| |
[77] Opde selve Bruijloftreise over Haerlem.(aant.)Winter-dagen,
Die de slagen
Vande vlagen
En de macht
5[regelnummer]
Vande winden
Schijnt te binden
Daermen inden
Haegh op wacht.
Sendt het rasen
10[regelnummer]
Van dit blasen
Over Maes en
Over Scheld:
Laet de Veeren
Van de Meeren
15[regelnummer]
T'mijner eeren
Ongequelt.
Laet de schuren
Onser buren
Wat besuren
20[regelnummer]
Van uw' kouw;
Laetse lipp en
Tanden klippen
Mette slippen
Inde schouw.
25[regelnummer]
Onderwijlen
Sal ick ijlen
Als de pijlen
Na den doel,
Afgesonden
30[regelnummer]
Na de gronden
Vanden Ponden-
rijcken Poel.
Daer mij 'tsingen,
Daer mij 'tspringen
35[regelnummer]
Sal bedwingen
Toe te staen
Dat men gaeren
Door de baren
Na sijn' Karen
40[regelnummer]
Hoort te gaen.
Zijn uw' ooren
Niet te booren
Tot verhooren
Van mijn' bé?
45[regelnummer]
Soud' ick sollen
Tegen 'trollen
Tegen 'tgrollen
Vande Zee?
'Ksal uw' baren
50[regelnummer]
Eer ontvaren;
Danck hebb Sparen
En het pad
Dat de wagen
En de slagen
55[regelnummer]
Kan verdragen
Van het rad.
Van dat hooge
Dicke drooge
Sal mijn ooge
60[regelnummer]
Met genucht
Neder vloeijen,
En bevroeijen
En verfoeijen
Uw' gerucht.
| |
[pagina 259]
| |
65[regelnummer]
Blauwe straten,
Sal ick praten,
Die verlaten
Best behaeght,
Schudt de hielen
70[regelnummer]
Vande kielen
Met de Zielen
Die ghij draegt:
Wel te vreden
Ick met reden,
75[regelnummer]
Die mijn' leden
In den bann
En 'tverachten
Van uw' krachten
Sonder wachten,
80[regelnummer]
Houden kan.
mdcxxiii |
|