| |
| |
| |
Toelichting
Doris. Herdersklacht 7
Geschreven, ziek, in Londen, 1618.
Een terugblik van Huygens op zijn eerste grote liefde, in de vorm van een ‘pastorale’ (herdersdicht). Dat genre werd vaak gebruikt om persoonlijke ervaringen enigszins verhuld mee onder woorden te brengen. Doris is Dorothea van Dorp (ca. 1593-1657), sedert 1613 een buurmeisje van Huygens aan het Voorhout. Als we afgaan op dit gedicht (en veel meer bronnen zijn er niet), kwam het in 1616 op haar initiatief tot een liefdesrelatie, die ook weer door haar werd verbroken in de periode dat Huygens in Leiden studeerde. Hoewel Huygens het doet voorkomen alsof de affaire hem wijzer heeft gemaakt (hij poseert nog jarenlang als ‘vrouwenhater’), kwam hij er vaak op terug, niet zelden op enigszins larmoyante toon. De verhouding met Dorothea is overigens op de lange termijn goed gebleven.
14-18: Bedoeld zijn het Haagse bos, eens verblijfplaats van Jacoba van Beieren; 27 overmuit: overstraalt; 56 leken: gieten; 63 moet...gedocht: moet je hier zo lang over nadenken; 66 Och...-mocht: als ik dat eens kon geloven; 71 gelezen: gekozen; 168 haar eigen: zichzelf.
| |
Anna Roemersdochter Visscher aan Huygens, en een antwoord 12
Februari-maart 1619.
Een dialoog in sonnetten tussen Anna Roemersdochter Visscher (1583-1651), oudste dochter van de bekende Amsterdamse dichter-koopman Roemer Visscher, en Huygens. Anna was een beroemd dichteres. Maar hier neemt ze afscheid van de Muzen (=de kunst): na het overlijden van haar moeder zal zij de zorg voor de huishouding op zich moeten nemen en geen tijd meer voor de kunst hebben. Als laatste gunst vraagt ze de
| |
| |
Muzen of die Constantijn Huygens willen vragen haar van tijd tot tijd te laten weten wat er allemaal gebeurt op de Helicon...
In Huygens' gedicht geven de Muzen antwoord. Ze spreken Anna streng toe: die mag wel rouwen, maar krijgt geen vergunning de kunst voorgoed vaarwel te zeggen. En, voegen ze eraan toe: Constantijn Huygens, die kennen wij niet. Een charmante manier van Huygens om aan te geven hoezeer hij zijn talent onder dat van Anna stelde. Erg serieus moeten we dit vertoon van beleefdheid overigens niet nemen.
3 leide: akelige; 10 brave: edele; 12 neurt: zingt; 15 dat...deeg: dat gaat zo niet; 17 daarin...al: daar is niet het laatste woord mee gezegd; 19 druk: verdriet; 24 thuis: bij ons op de Helicon.
| |
Klachten 13
Geschreven, erg ziek, in Engeland, december 1622.
Van december 1621 tot januari 1623, meer dan een jaar lang, maakte Huygens als secretaris deel uit van een gezantschap naar Engeland. Het was geen prettige tijd. Hij voelde zich alleen, was vaak ziek, de onderhandelingen sleepten zich voort. Bovendien was hij door een onhandigheid een deel van de kas kwijtgeraakt, zodat zijn integriteit als secretaris in diskrediet dreigde te komen. In dit wonderlijk gekunstelde gedicht, waarin elk woord een rijmwoord is, klaagt hij zijn nood en bezweert hij dat hij onschuldig is.
43 met...laf: met smekende tranen, waar ik met moeite over spreek; 79 Schort...treffens: laat nu uw harde gesel rusten, moe van het slaan; 86 Seffens: dadelijk; 113 stelig...noot: die nooit een dief of een heler, vals of slecht, stiekem of achterbaks of een misdadiger geweest is.
| |
Aan Sterre 14
Twee sonnetten uit september 1626.
De mooie en rijke Amsterdamse Susanna van Baerle (geb. 1599) was een achter-achternichtje van Huygens. In 1622 en
| |
| |
1623 had zijn oudere broer Maurits haar het hof gemaakt, maar zonder succes. Het ziet ernaar uit dat Huygens in de zomer van 1626 zelf belangstelling kreeg. Dit zijn de eerste van een reeks gedichten die hij tot ‘Sterre’ richtte, in een kunstige stijl, maar tegelijk zeer direct. Anders dan Maurits, die vaak door anderen voor zich liet pleiten, richt hij zich rechtstreeks tot haar.
‘Heel veel mensen, en niet de minsten, zijn bereid een goed woordje voor mij te doen. Maar ik wil dat jij zelf over mij nadenkt en ik wil niet dat ik jou aan de inspanningen van iemand anders te danken zou hebben.’
‘Of doe ik daar verkeerd aan? Nee. Als jij “ja” zou willen zeggen, dan wil ik dat je dat tegen mij persoonlijk zegt en niet tegen iemand anders. De gedachte dat een ander het voor mij hoort, verdraag ik niet.’
1 t' mijn verdoen: tot mijn beschikking; dorpen...steden: eerder steden dan dorpen (grote aantallen); 16 ter genaad: vertrouwend op de gunst; 20 't nat...ontvong: Jupiter kwam tot Danaë in de gedaante van een gouden regen; 27 vrij...moeite: maak ik het je gemakkelijk.
| |
‘Van de ure dat ik waak...’ Aan Sterre 15
November 1626.
Het gedicht sluit aan bij een vers waarin Huygens beschrijft hoe hij alleen rust kent als hij slaapt. Zodra hij ontwaakt, ziet hij zijn ‘Sterre’ en staat hij voor raadsels. Zij is de morgenster (Venus) en tegelijkertijd zo ver weg als de verste sterren. Ze héét Sterre, en zou dus, als een ster, vriendelijk moeten twinkelen, maar ze straalt het strakke, onheilspellende licht uit van een komeet. Ze is het meesterwerk van de natuur, maar ze gedraagt zich er volstrekt niet naar. Mindere sterren staan veel vriendelijker te lonken...
2 en...vaak: en langzaam tot mezelf kom door het ‘openscheuren’ van de slaap; 4 dan...en: dan pas; 8-9 en nog...laat:
| |
| |
en die mij nog eens zo ver achterlaat; 12 wezen: gezicht; 21 loech: lachte; 24 ontweten: verloochenen.
| |
Op mijn schilderij, kort voor onze trouwdag gemaakt 16
Juli-augustus 1627.
Susanna gaf haar jawoord ergens in januari 1627; het huwelijk werd gesloten op 6 april. Mogelijk dacht Huygens bij het schrijven van dit gedicht aan het portret dat Jan Lievens in deze periode van hem maakte (Rijksmuseum, Amsterdam). Hij spreekt, zoals gebruikelijk in het genre ‘portretbijschrift’, het portret toe: ‘Laat zien hoe gelukkig ik was toen ik begreep dat ik Sterre voor mij aan het winnen was. Laat zien dat niemand ooit gelukkiger is geweest. Laat ook maar want dat lukt toch nooit.’
6 werren: bewegen; 7 heette u tuigen: u getuige liet zijn.
| |
Speelreisje begonnen in juni 1628 16
Van 22 juni tot 6 juli 1628 maakten Huygens en zijn vrouw, in het gezelschap van Huygens' broer en zusters, een vakantiereisje door Holland, Gelderland en Utrecht. Het speelse, inhoudelijk weinig pretentieuze reisverslag (ook een literair genre in de zeventiende eeuw, met klassieke voorgangers) spreekt voor zichzelf, al zitten er mogelijk heel wat grapjes in die voor ons niet meer te begrijpen zijn. Maar dat gold ook voor veel zeventiende-eeuwse lezers van de Koren-bloemen.
1 weerspel...Mart: het spel van loven en bieden op de donderdagse markt; 2 klei...hard: nl. de onverharde wegen door de polder en de straten in Rotterdam; 5-7 Maar de man...: onduidelijk: iemand die het gezelschap in zijn tuin uitnodigde? 6 opdoen: openen; 7 galoches: overschoenen; 11 was...bedrillen: hobbelden we het eerst heen; 12 't spinnewiel: kennelijk een bezienswaardigheid; 19 't zeldzaam huis: het gekke gebouw (een middeleeuws kasteel, in 1672 verwoest); 20 geladen: gemunt; 21 Prinsenhuis: IJsselstein was een bezitting van de Oranjes; zo 't hiet: in
| |
| |
naam; 28 deun: kort daarop; 33 vijand: Spaanse troepen zaten nog vlakbij in Noord-Brabant; 33 vernamen geen: kwamen er geen tegen; 36 eigenaars: Frederik Hendrik; korteling: binnenkort; 38 twee hoven: behalve de stadhouder en zijn hof verbleef ook de ‘Winterkoning’ (Frederik van de Palts) met zijn gezin in Den Haag; 41 twaalf apostelen: waarschijnlijk de naam van een eetgelegenheid; 44 Wijk: Wijk bij Duurstede; 52 Spanjes...verraad: in 1572; 53 't Gulden...IJ: Amsterdam; keerde ons: hield ons tegen; 55 de Drost: P.C. Hooft; 62 verzin: verstand; 66 de onbekende...keel: bij Weesp werd het Amsterdamse drinkwater uit de Vecht gehaald: hun keel kende de plaats, maar zijzelf nog niet.
| |
Op de dood van Tesselschades oudste dochter en van haar man, even later doodgebloed 19
13 juni 1634.
Met Maria Tesselschade Roemers Visscher (geb. 1594), de jongere zuster van Anna Roemers, heeft Huygens vermoedelijk kennisgemaakt via Hooft, in het begin van de jaren twintig. Er ontspon zich een hechte vriendschap, hoewel ze elkaar zeker niet dikwijls zagen. Op 28 mei 1634 werd Tesselschade op één dag getroffen door de dood van haar dochtertje Taddea (Teetgen), negen jaar oud, en haar man, Allart Crombalch. Het duurde even voordat de vrienden haar erover durfden te schrijven; uiteindelijk werden ze door Tesselschade zelf uit hun verlegenheid verlost toen die aan Hooft schreef dat ze haar verdriet ‘met een wenende ziel, benauwd hart en treurende geest, doch droge ogen’ gedragen had, ‘mij troostende in de Opperwille, tegen welke niet te willen is’. Hooft en Huygens waren diep onder de indruk van deze voorbeeldige constantia (standvastigheid, een van de voornaamste renaissancistische levensidealen). In dit gedicht knoopt Huygens daarbij aan en geeft hij tevens een poëtisch ‘verslag’ van de gang van zaken, zoals hij die via Hooft ervaren had: nadat Taddea gestorven was, was Allart Crom- | |
| |
balch zo overstuur dat hij van de dokter een kalmeringsmiddel kreeg voorgeschreven. Dat veroorzaakte enorme bloedspuwingen waaraan hij binnen enkele uren overleed.
‘God nam de ziel van Tessels oudste dochtertje op in de hemel. De moeder legde zich daarbij neer. Maar de vader kon zijn verdriet niet aan, en ontsnapte het, op golven van bloed. Familiebanden verloochenen zich nooit (het bloed kruipt waar het niet gaan [=lopen] kan), maar de band tussen vader en kind is de sterkste: het vaderbloed springt waar het niet kruipen kan...’
De gezochte formuleringen doen in dit verband vreemd aan. We zullen er rekening mee moeten houden dat Tesselschade dit soort ‘maniëristische’ poëzie buitengewoon waardeerde en zelf ook beoefende. Juist bij haar had Huygens niet met een minder kunstig vers voor de dag mogen komen.
1 groener...wrang: nog niet helemaal rijp, maar ook niet helemaal onrijp meer; 2 de voor-vrucht...planten: de eerste van de telgen uit Tessels huwelijk; 6 beschik: besluit; 6-7 kanten...wederwil: verzet tegen de wil van de hemel; 7-8 dreef...zee: op de ‘zee van tranen’ in haar ogen bleef zij aan de kant, zij liet zich er niet door meeslepen; 9-11 en om ze...bloedbaren: en om zijn verdriet en dat van de moeder te kunnen ontsnappen maakte hij de ‘tranenzee’ van de moeder dieper, eerst met druppels, toen met golven, golven van bloed; 11 en ging...aan: en ging (als een schip) onder zeil, weg van Tessel, omhoog.
| |
Lied voor Sterre 19
Nijmegen, te midden van grote drukte, 13 augustus 1634.
Huygens was vaak maandenlang van huis. Vanwege slecht weer is een afspraak met Susanna om elkaar in Nijmegen te ontmoeten misgelopen. Opnieuw speelt Huygens met de naam ‘Sterre’: hoe kon hij denken dat hij een Ster op aarde zou ontmoeten? Niet redelijk! Maar toch: kom Sterre, en laat zien dat de rede niet altijd het laatste woord heeft.
10-11: die...geliet: die toen (toen we die afspraak maakten) zo
| |
| |
allesbehalve ontrouw leek; 14 straks...oge: dan zegt mijn oog meteen (maar even later bedenk ik me); 24 redeloos: stom/onredelijk.
| |
Op de profieltekening van mij en Susanna op één blad, door Jacob van Campen 20
25 december 1634.
Twee versjes bij een tekening van de door Huygens ook als architect hooggeschatte Jacob van Campen (1609-1657), die zou worden ingeschakeld bij de bouw van Huygens' huis aan het Haagse Plein en van Hofwijck. Zie ook hierna, p. 39 en 59. De tekening is niet bewaard. Wel bestaat er een geschilderd portret van het echtpaar door Van Campen (Den Haag, Mauritshuis).
‘Als man en vrouw elkaar aankijken, genieten ze vreugde en steun aan elkaar. Zo smeden de stralen uit hun beider ogen een heilige band. Maar op deze tekening kijken we allebei dezelfde kant uit, en dat is nog heiliger: we kijken samen in de richting van ons Heil.’
‘Onze eenheid is hier perfect getroffen, maar één gezicht met één huid zou eigenlijk al genoeg zijn geweest.’
2 echte: gehuwde.
| |
Op de dood van Sterre 21
24 januari 1638.
Susanna van Baerle overleed, enkele weken na de geboorte van een dochtertje, op 10 mei 1637. Pas vele maanden later kwam Huygens weer tot dichten, waarbij het advies van Tesselschade (zie hierna, p. 61) misschien de doorslag heeft gegeven. Eerst maakte hij een abrupt slot aan zijn grote gedicht Dagh-werck, waarin hij zijn leven met Sterre beschreef. In Op de dood van Sterre schreef hij het verdriet nog eens van zich af. De Ster, die zijn dagen altijd verlichtte, schijnt niet meer. Ze is hoger verheven dan ooit, en ziet God van aangezicht tot aangezicht.
| |
| |
Voor hem rest slechts verlangen naar de dood, die hem met haar en met God voorgoed samen zal brengen.
5 slaat geluid: spreekt; stenen: zuchten; 10 doorgang...leven: zie de Heidelbergse catechismus: ‘de dood is slechts een doorgang naar het eeuwige leven’. Huygens speelt met steen in de betekenis van ‘(graf)steen’ en ‘laatste zucht’; 11 schutsel: afscheiding; 12 korts: binnenkort.
| |
De tweede Tessel-schade 21
15 januari 1642.
Tesselschade had haar ongewone roepnaam gekregen als herinnering aan een scheepsramp in de winter vóór haar geboorte bij het eiland Texel, die haar vader, Roemer Visscher, een groot deel van zijn vermogen had gekost. Met dit gegeven speelt Huygens in een gedicht naar aanleiding van haar overgang naar de katholieke kerk. Hoe zou Roemer deze schade vernoemd hebben, die veel erger is dan de materiële schade van toen!
1 Geneve: de stad van Calvijn; 2 poppengoed: kinderspel/roomse beeldendienst; 3 mensen-mijmering: menselijke bedenksels en niet Gods woord; 4 luchter: lamp; 6 dampig: beneveld; 7 het zachte juk: van Christus, vgl. Mattheüs 11, 30; 12 een mal...licht: een dwaas dwaallicht; 13 bij de gis: op de gok, zonder betrouwbaar kompas; 14 O...schade: dit is Tesselschade onwaardig, dit is veel erger dan de schade bij Texel.
| |
Geen vrouw 22
11 april 1642.
De hier optredende Anne kan een geheel fictief personage zijn geweest, maar Huygens, vermogend en betrekkelijk jong weduwnaar, is ongetwijfeld meer dan eens met dit soort goedbedoelde suggesties bestookt. Hij geeft hier het enig mogelijke antwoord.
3 vraag jij...vrijster: zoek je geen meisje.
| |
| |
| |
Droom-lui en bezig in de ochtendstond 22
11 september 1643.
‘Waarom word ik 's ochtends zo langzaam wakker? Niet omdat ik een luiwammes ben maar omdat ik juist dan nog vol dromen zit. Ik kan niet aan het werk, omdat ik zo veel te doen heb.’
1 deur aan hengsels: de luiaard wordt in het bijbelboek Spreuken vergeleken met een deur die aan zijn hengsels draait; 2-3 de vochtige...Vaak: de vochten waar de slaap, de bruine dochter van mijn moordenaar de nacht, mij mee besprenkeld heeft; 6 incubus, of nachtmaar: boze droom of nachtmerrie; 7 wrocht: bezig was; 8 onschuld: excuus; blauw: flauw.
| |
Aan Caspar Barlaeus, medicus, op de vierdendaagse koorts van Hooft 23
2 december 1644.
In zijn laatste levensjaren sukkelde Hooft († 1647) nogal met zijn gezondheid. Hier is sprake van ‘vierdendaagse koorts’, een vorm van malaria met koortsaanvallen van telkens twee dagen, afgewisseld met even lange perioden zonder koorts. Caspar Barlaeus (1584-1648), hoogleraar in de filosofie aan de hogeschool in Amsterdam en een goede vriend van Hooft en Huygens, hield hem gezelschap. Hij lijdt dus mee met Hooft, maar de andere vrienden doen dat ook, en daarom krijgt hij het dringende verzoek om Hooft te genezen: met zijn kunst als medicus (Barlaeus had een graad in de medicijnen) of met zijn woordkunst (hij was vooral een beroemd redenaar). Hij zal als een god vereerd worden en Huygens en hij, Tesselschade en Anna Treslong (een andere vriendin en gewaardeerd zangeres) zullen een feest aanrichten op het Muiderslot. Daarin zal hij zijn favoriete plaats hebben: naast Tesselschade. In deze jaren worden er veel grapjes gemaakt over de belangstelling die de weduwnaar Barlaeus voor de weduwe Tesselschade zou hebben.
1 oorboor: nut; 2 wat...Drost: wat heeft ú onder de ziekte van Hooft te lijden; 3 handzaam: rustig; 4 O...raken: besef dat wij
| |
| |
allen lijden onder dat leed; 10 ten...werpen: op stelten gaan zetten; 13 wij...vieren: slaat mogelijk op Tesselschades (en Anna Treslongs?) katholicisme en het ‘celibaat’ van Barlaeus en Huygens: ‘vier mensen, waarvan twee rooms en twee zonder vrouw’ 14 het...vieren: vier feestdagen lang vieren dat het vierdaagse (koorts)vuur dood is.
| |
Avondmaal 23
31 december 1644.
Op nieuwjaarsdag 1645 vierde Huygens het avondmaal in zijn kerkelijke gemeente. Met het schrijven van dit sonnet bereidde hij zich daar geestelijk op voor. Het avondmaal is de viering van het verbond tussen God en zijn gemeente, voorgesteld als een bruiloftsmaal (vgl. de bijbelboeken Mattheüs, hoofdstuk 22, en Openbaring, hoofdstuk 19, vers 6-8). De dichter beseft dat hij, als zondaar, bij lange niet na waard is daarbij aanwezig te zijn: hij loopt als het ware in versleten, vuile kleren rond. Maar hij weet dat God hem toch zal toelaten: puur op krediet (het geloof dat Christus de schuld voldaan heeft), ‘en enige boetvaardigheid’: het besef van tekortschieten. Maar hoe ver gaat dat besef? Vier keer per jaar wordt avondmaal gevierd, en elke keer moet hij opnieuw bekennen dat hij de oude zondaar is gebleven.
3 over...sleet: meer dan half versleten; 4 puntig: precies; 5 besteed: terecht; 10 boetig: niet alleen bereid om te boeten (boetvaardig), maar daadwerkelijk boete doend; 12 wilt gíj 't: is het goed genoeg voor u.
| |
Nieuwjaar 24
1 januari 1645.
Hetzelfde besef van eigen zondigheid vinden we in het gedicht dat Huygens de volgende dag schreef, met dezelfde beeldspraak. De zonden van zijn hele leven omhullen hem als een vuil kleed en hij is niet in staat zich daar zelfstandig van te ontdoen. Alleen God kan hem een ‘schoon pak’ geven. Het zal in
| |
| |
het begin onwennig zitten, maar hij vertrouwt dat God hem zal helpen het te dragen. God heeft zijn volk Israël tijdens hun tocht door de woestijn kleren gegeven die niet versleten (Deuteronomium 29, vers 5): zo'n kleed, altijd schoon en nieuw, vraagt hij ook.
Aansluitend op deze twee schreef Huygens nog zeven sonnetten op de christelijke feestdagen; de hele reeks van negen werd in 1645 gepubliceerd onder de titel Heilighe Daghen.
7 al verg...gebeden: al weet ik dat ik uw geduld tart met mijn zondige gebeden; 9 prangen: knellen.
| |
Aan Barlaeus: Tesselschade boven mijn slaapkamer 24
27 februari 1645.
Een logeerpartij van Tesselschade bij Huygens geeft aanleiding tot dubbelzinnige grappen.
1-2 ik...maar: ik ‘beleger’ haar niet (maak haar niet het hof), maar heb haar slechts te gast (beleggen betekent ook ‘liggen op’ en bezitten heeft ook een seksuele bijbetekenis); 3 Of doe ik: of ‘beleg/bezit’ ik haar toch.
| |
Aan Daniel Seghers, uitnemend bloemenschilder, met mijn Heilighe Daghen 25
10 maart 1645.
De Zuidnederlandse schilder Daniel Seghers (1590-16661), bekend om zijn bloemstillevens, was een goede bekende van Huygens. Deze stuurt hem zijn Heilighe Daghen ten geschenke. Het nodige bescheidenheidsvertoon is, zoals zo vaak, verpakt in een geraffineerd woordspel, waarin gegoocheld wordt met twee betekenissen van het woord ‘bloem’. Seghers schildert bloemen die de natuur overtreffen en die zullen duren tot de wereld vergaat; Huygens' gedichten zijn niet anders dan voortbrengsels (‘bloemen’) van de Hollandse venen: turven, vergane bloemen dus, gedoemd om spoedig geheel te verdwijnen. Zulke bloemen lenen zich niet voor de nobele schilderkunst van Seghers, maar
| |
| |
hij zal moeten toegeven dat het geen alledaagse produkten zijn: waterige stenen vol vuur.
1 meedogend: goedgunstig; 3 Wie...trachten zou: wie dat zou proberen (iets te maken als Seghers); 5 onderstaan: wagen; 7 maar: terwijl daarentegen; 14 in 't...gewas: in de bijzondere aard.
| |
In een psalmboek voor de weduwe Van Dorp, toen het oude, dat nog van haar man was geweest, verloren was 25
18 december 1646.
De lange titel is nodig voor het begrijpen van dit gedicht. De aangesprokene is Sara van Trello, de stiefmoeder van Dorothea van Dorp en sedert 1612 weduwe van Frederik van Dorp.
‘U luistert graag naar Gods woord, maar God luistert ook graag naar uw gezang. En als u niet weet wat u zingen moet, dan zijn er altijd de psalmen van koning David: alle ervaringen, vreugde en verdriet, kunnen daarmee vertolkt worden. Als uw oude psalmboek er om welke reden dan ook niet meer is, neem dan dit nieuwe. Als dit net zo oud en versleten is als het vorige, het liefste aandenken aan uw man: dan (maar ook niet eerder) mag u van mij ophouden met zingen en zwijgend gaan wachten op de laatste bazuin, die het oordeel inluidt; de bazuin die de bozen zal doen beven en voor u het begin zal zijn van het leven in de nieuwe hemel, waar de zaligen God en het Lam (Openbaring 22) in alle eeuwigheid het “heilig, heilig, heilig” zullen toezingen; waar verdriet en scheiding voorgoed vergeten zullen zijn.’
3: en...beleeft: en op vrome wijze in praktijk brengt; 7 bestel...kunst: laat u dan brengen, tot dat doel; 10 Valt...luit: neem dit nieuwe instrument; 11 verzuimd: verloren; 21-23: waar...wezen: waar het einde van de lofzangen tot God ‘heilig, heilig, heilig’ zal zijn en waar die woorden tegelijk het begin zullen zijn van de lofzangen voor het verheerlijkte Lam (m.a.w. de lofzangen duren in eeuwigheid).
| |
| |
| |
Aan Frederik van Dorp op het sterven van zijn vrouw 26
21 februari 1648.
Frederik van Dorp (junior, 1612-1679), raadsheer in het Hof van Holland, was een halfbroer van Dorothea. Zijn vrouw was overleden op 4 november 1647.
| |
Twee ongepaarde handen op een klavecimbel 27
23 februari 1648.
Een man, weduwnaar, en een jonge vrouw spelen samen op één klavecimbel. Zij speelt met de rechterhand de hoge tonen, hij met de linkerhand de lage. De man filosofeert hardop over de gelijkenis tussen dit spel van twee handen en een goed huwelijk. Man en vrouw kunnen ervan leren wat zij elk moeten doen en laten. Aan één ding moeten ze geen voorbeeld nemen: de handen komen nooit samen op één toets (r. 57-60: ‘zij paren nooit in 't nest’). Zo zou de wereld verdwijnen! Maar meteen daarop neemt de gedachtenloop een wending: er bestaat een hogere vorm van kinderen krijgen, die niet aan het huwelijk gebonden is. Twee handen baren muziek, twee paar ogen, in elkaar verdiept, baren poppetjes, maar twee vereende zielen baren een harmonie, die een denkbeeld geeft van de volmaakte liefde en harmonie in de hemel.
In de laatste strofen wordt de situatie geschetst en de reactie van de vrouw vermeld: ze hoorde en begreep het hele verhaal, maar bleef zwijgen. ‘En daar deed ze goed aan,’ besluit de dichter.
Het gedicht is in verband te brengen met Huygens' veel jongere vriendin Maria de Casembroot (geb. 1621), met wie hij veel musiceerde. Uit dit en nog een hele reeks gedichtjes uit deze periode zou men kunnen afleiden dat Huygens wel eens aan meer dan alleen een muzikale vriendschap heeft gedacht.
10 oorboor: nut; 12 schikkelijke wandel: gepaste ontspanning; 24 velen: begeleiden; 26 ze op...leit: dat ze op de loer ligt om hem aangenaam te verrassen; 28 al...toe doen: zelfs door een stuk ho- | |
| |
ger dan hij te spelen (maar niet met meer dan één kwint hoger tegelijk: het verschil mag niet te groot zijn); 33 dragen: gedragen; 36 gekout: gesproken; 37 Straks...af: dat duurt nooit lang; 38 valt: is; 52 Houden...wat: als ze zich zo voordoen (alsof ze het nooit helemaal eens zijn); 59 twijnen: de gesponnen draden ineendraaien; 64 in on-echt: buiten het huwelijk; 65 baren wat: brengen iets voort; 67 delen: dingen; 71 hoeft niet: is niet nodig; 72 vier...stralen: kijken wordt hier voorgesteld als het uitzenden van stralen door de ogen. Als twee mensen elkaar diep in de ogen kijken, zien ze ‘poppetjes’: dat zijn de kinderen van de stralen die met elkaar vervlochten zijn geraakt; 74-75 even...stevig: zelfbewust én inschikkelijk, gedwee én sterk; 82-83 ik...kelen: dan zou ik de Muze van de (aardse) Muziek zo in verlegenheid brengen; 84 velen: verdragen.
| |
Grafschrift van Tesselschade 30
15 juli 1649.
Tesselschade overleed op 20 juni 1649. Ruim een jaar tevoren was ook haar laatste overlevende kind, een meisje van negentien, gestorven. Huygens stelt het in dit gedicht voor alsof het Tesselschades constantia (zie hiervoor, p. 19) is geweest, die haar fataal is geworden. Iets van afkeuring klinkt hierin zeker door: Tesselschade heeft hogere eisen aan zichzelf gesteld dan men aan een mens mag stellen. Maar tegelijk spreekt er toch ook de grote bewondering uit die zij altijd wist af te dwingen.
2 zich vermeten: het wagen; 3 onwaardeerlijkheid: onmetelijke waarde; 4 gaat haar af: doet haar tekort; 11 omdat...derven: omdat zij zich gedroeg alsof ze het kon missen.
| |
Grafschrift van mijn neefje Christiaan Doublet 31
28 juli 1649.
Het tweede kind van Huygens' zuster Geertruid was op dertienjarige leeftijd verongelukt.
| |
| |
1 heul: geluk; 3 het vroege...vrij: het vroege sterven gebeurt zonder wroeging (om de zonden); 4 nauw: ternauwernood.
| |
Grafschrift bij voorbaat voor Pieter de Vooys 31
9 mei 1651.
Al lijkt het wat luguber, Huygens heeft de blinde Pieter de Vooys († 1654), de organist van de Sint-Jacobskerk in Den Haag, waarschijnlijk een groot plezier met dit ‘grafschrift bij voorbaat’ gedaan. Het vertelt (in de verleden tijd) hoe beroemd hij is, maar hoe weinig mensen er zijn die echt beseffen wat voor een buitengewone musicus ze in hun midden hebben. Weliswaar heeft hij dus niet te klagen over miskenning, maar in de hemel zal hij nog veel beter gewaardeerd worden. En elke nieuwe opvolger zal de mensen hier pijnlijk herinneren aan wat ze aan Pieter de Vooys zullen missen. Het is het mooiste compliment dat Huygens aan een musicus kan maken: zijn kunst is, letterlijk, hemels. Zie ook hierna, p. 64.
2 stond...meedogen: hij vroeg geen medelijden; 10 het gaat...vast: het spreekwoord gaat niet altijd op; 11 zoet volk: op muziek beluste mensen; 19 bezinden: bevatten; 20 misduid: op verkeerde redenen gegrond; grof: bij benadering juist; 33-34 veel...man: veel ziende ‘krukken’, blind voor de eisen van de kunst vergeleken met hem; 34 te wel: maar al te goed; 36: men...kwijt: men weet het goede pas te waarderen als men het beste kwijt is.
| |
Naleven 33
17 januari 1656.
Zelfironie en zelfbewustzijn inéén: ‘Ik loop ook maar mee in de grote tredmolen. Maar af en toe moet ik mijn ei kwijt: een gedicht. En zo zal men nog lang aan mij denken.’
2 't groot spoor: de grote weg; 5 mijn eigen man: alleen; 6 ván: vanaf; 9 lust...lezen: zolang er nog mensen zijn die van lezen houden.
| |
| |
| |
Op de nieuwe psalmberijming door Henrick Bruno 33
22 januari 1656.
De psalmen werden in de gereformeerde kerken in Nederland van oudsher gezongen in een berijming uit 1566, gemaakt door de Antwerpse predikant Petrus Datheen (ca. 1531-1588). In de ogen van poëzie- en muziekliefhebbers schoot deze vreselijk te kort en er waren al diverse voorstellen gedaan om hem te vervangen, onder anderen door Marnix van Sint-Aldegonde. Alle pogingen stuitten echter af op het conservatisme van de gemeenten, die hechtten aan de oudste vertaling, die bovendien als bron van inspiratie had gediend in de eerste moeilijke jaren van de opstand tegen Spanje.
Henrick Bruno (ca. 1620-1664), voormalig huisleraar bij de familie Huygens en auteur van een aantal dichtbundels, publiceerde een verbeterde versie van ‘Datheen’ in 1656. Er is niet op gereageerd, zoals Huygens in dit lofdichtje al min of meer voorspelt.
3 trekt...prijs: doet iedereen een gooi naar die prijs; na: aan.
| |
Schilderkunst 33
12 en 13 februari 1656.
Een reeks versjes die toont hoe Huygens met een bepaald thema kan spelen. De eerste twee lijken niet erg persoonlijk. De gedachte dat schilderijen de werkelijkheid nooit recht doen, behoort tot het standaardrepertoire van de ‘beeldpoëzie’ in de zeventiende eeuw. Het derde gedichtje klinkt authentieker: hij ziet schilderijen als een middel om de tijd even stil te zetten, zodat hij zijn voorouders kan blijven zien, en zijn kleinkinderen hem. De eerste twee versjes zijn nu even vergeten.
6 Apelles: een van de beroemdste schilders uit de oudheid; 8 al...dwalen: allemaal inbeelding van mensen, die enkel dwalen; 9 't Hoge-Duitsland: Duitsland (in het hoogduits).
| |
| |
| |
Dromen 34
13 februari 1656.
‘Mensen zijn dwazen. Ze lopen te koop met wat ze slapend “denken” (want dromen zijn gedachten), dat nemen ze serieus, maar op hun gedachten overdag, als de zintuigen in staat zijn ze te controleren, letten ze niet. Kan het gekker?’ Een van de vele verzen en versjes waarin Huygens het geloof in dromen op de korrel neemt.
8 te mart: ‘naar de markt’; 18 gaan...profeten: gelden gekken als profeten.
| |
Tegen de keer, en andere sneldichten 35
14 en 15 februari 1656.
Een greep uit de reusachtige epigrammenproductie van Huygens in de periode 1654-1656, met een aantal thema's die hem na aan het hart lagen: tijdgebruik en tijdverlies, misbruik van eten en drinken, muziek, zijn eigen ‘sneldichten’. Bij ‘Neel’ hoeven we ons niemand in het bijzonder voor te stellen: het scabreuze woordspelletje zal primair zijn en de rest omheen verzonnen.
6 mocht: zou kunnen; 8 vermaande: zou noemen; 17 vodderij: prul (gedicht); 18 dat...ken: dat ik besef dat al mijn ‘prullen’ dat zíjn; 21 keur: kieskeurigheid; 32 maar...hoort: bij iets waar zoveel voor nodig is; 37 sluit: klopt; 38 ligt...malt: ligt met Klaas te rotzooien; goed: bezit (wat ik een man te bieden heb - hier ook seksueel); 40 Maar...niet: maar toch sluit de redenering (en jouw ‘goed’) niet; 41 kamerspel: komedie.
| |
Amsterdam in rep en roer 38
10 september 1656.
Eind juli 1650 deed stadhouder Willem 11 zijn beruchte ‘aanslag op Amsterdam’. Huygens was daarbij in zijn gevolg. Maar aan actuele politiek deed hij niet in zijn gedichten.
| |
| |
| |
Bedzucht 38
26 november 1656.
Huygens heeft heel wat gedichtjes geschreven waarin hij zijn afkeer van het slapen gaan betuigt. Hij noemt het zonde van de tijd, een betreurenswaardige onderbreking van het nuttige ‘dagwerk’. Ook lijkt er iets van angst mee te spelen voor de dromen die hem naar eigen zeggen kwelden (vgl. hierna, p. 45). Maar 's ochtends overheerst een andere gedachte: het warme bed is een bastion tegen de boze wereld. Zie ook ‘Tegen- en tegenzin’, p. 51).
1 Wat...doen: waarom zou ik opstaan; 9-10 in de baren...kooi: rechtstreeks uit het bed in mijn kajuit de zee ingegooid werd.
| |
Rust op Hofwijck 38
28 november 1656.
Het vers sluit onmiddellijk aan op het vorige. Het ‘bed’, waar de wereld niet doordringt, is hier Hofwijck, de buitenplaats die Huygens op een klein uur rijden van Den Haag bij Voorburg had laten aanleggen. Hij is er van zaterdagmiddag tot zondagavond, en laat er, als in een droom, allerlei dingen zijn geest passeren, behalve ‘Hoofse en Haagse zaken’ (de dingen die zijn werk aan het hof in Den Haag betreffen). Maandagochtend om elf uur moet hij weer klaarwakker zijn, om zich staande te houden te midden van hovelingen die altijd roddelen en hun praatzieke dames die altijd hun visites draaien.
4 bestellen: geven; 5 op: open; 7 bij...geval: zoals het valt, zonder controle uit te oefenen; 10 dat...staat op: dat ik mij gereed moet maken voor; 12 van...bescheid: van het gezeur van iedereen om wat de anderen allemaal te vertellen hebben; 16 rappigste nóch zuiverste: noch de kwaadsten (‘schurftigsten’) noch de besten; 17 snappende saletten: salons vol gekwek; 18 wielen zonder wetten: onbeperkt rondrijdende koetsen; 19 Voorhoutse...snof: rondrijdende dames, volgens de duurste mode gekleed.
| |
| |
| |
Op het graf van Jacob van Campen 39
Strijense Sas, 1 mei 1658.
Vgl. ook p. 20 en 59. Huygens herdenkt de schilder-architect Jacob van Campen als de kampioen van de nieuwe, op de Klassieken geënte bouwstijl in de Nederlanden, die de ‘zotte, krullige [=chaotische] Gotiek’ heeft verdreven. Zo verdween oude, ingesleten ‘ketterij’ voor een nog oudere waarheid: de waarheid van Rome. Maar niet van het Rome van de Paus, maar van de Romeinen. Waarom staat er geen monument op Van Campens graf? Alleen hijzelf was in staat geweest een passend grafmonument voor zichzelf te bouwen. Welk talent (‘geest’) zou zijn geest nu tevreden kunnen stellen, die al ongeëvenaard was toen hij nog gebonden was aan het lichaam? Zie voor de gedachtengang ook het grafschrift op Cats, hierna p. 42.
1 sleet: gebruikte; 2 zo wel: zo goed; als: zoals; 4 vermande: overwon; 9 had...bestaan: als hij zich er zelf aan gezet had; 13 even: precies; 14 ontroerde: ergerde.
| |
Op een door Cornelia Kalf gegraveerde roemer 40
Tussen Hofwijck en Gouda, 19 juli 1659.
Een wat gezocht, maar vriendelijk bedoeld compliment voor een kennis. Over Cornelia Kalf-Pluvier is niet veel bekend; ze schreef ook gedichten, en musiceerde. ‘Het gegraveerde schoonschrift op dit glas (“kalverpootjes”: vgl. de uitdrukking “pootje” voor “handschrift”) maakt dit glas (aanduiding voor iets vergankelijks en goedkoops) tot goud. Maar als jij mij dit glas geeft in ruil voor dit gedicht, zul je snel arm zijn: dan maak je goud tot glas.’
9 vertieren: verkopen; 10 is...kunst: zijn twee dingen.
| |
Op de berijmde autobiografie van Cats, door hem begonnen in zijn eenentachtigste jaar 40
16 februari 1660.
De beroemde ‘volksdichter’ Jacob Cats (1577-1660) schreef
| |
| |
een (beknopte) berijmde autobiografie (Twee en tachtigh-jarigh leven) in 1658.
| |
Grafschriften voor Cats 41
Oktober 1660.
Huygens was geen liefhebber van de poëzie van Cats. Niettemin spreekt hij hier zijn bewondering uit voor alles wat Cats tot Cats maakte: zijn wijsheid en geleerdheid (r. 7-10), zijn optreden als advocaat en raadpensionaris (r. 11-12 en 15-18); zijn matigheid (13-14); óók zijn ‘nuttige en vermakelijke’ gedichten (r. 18-25), en tenslotte zijn mildheid voor de armen (r. 26-29). Rouwbeklag is na zo'n lang en rijk leven niet op zijn plaats: de lezer is getroost met de gedachte dat Cats eens, net als iedereen, uit de dood zal opstaan.
Het tweede gedichtje herinnert aan het grafschrift op Van Campen, hiervoor, p. 39. Wie anders dan Cats had een passend grafschrift voor Cats kunnen schrijven? Het motief (alleen de kunstenaar zelf had een passend monument voor zichzelf kunnen maken) is zo conventioneel dat we er waarschijnlijk niet te veel achter moeten zoeken. Maar een zweem van ironie is natuurlijk niet uitgesloten.
3 kas: omhulsel; 6 belendt: aankomt (daalt); 7 wrochten: werkten; 8 zoveel zins: zoveel verstandigs; 13-14 zo...genucht: zo beheerst in eten en drinken; 20 zo...vermaan: zoveel indrukwekkende lessen; 23 waar...praten: waar alles wat van lezen houdt over spreekt.
| |
Aan de diep bedroefde moeder van Anna Margareta Kien 42
8 en 10 februari 1661.
Anna Margareta Kien, een buurmeisje van Huygens, was na een lange ziekte gestorven op 23 januari 1661, negentien jaar oud. De moeder was ontroostbaar. In dit gedicht roept Huygens haar op zich bij de wil van God neer te leggen, hoeveel reden zij ook heeft voor haar verdriet. Het gedicht begint met een
| |
| |
beeld van de ellende in Nederland in die winter. Door aanhoudende stormen en regenval traden de rivieren buiten hun oevers en werden grote verwoestingen aangericht. De gelovige zeventiende-eeuwer zag in dat alles een teken van de toorn van God over de zonden van de mensen. Nog gevaarlijker dan die watersnood, zegt de dichter, is het mateloze verdriet waar de moeder zich door laat meeslepen. Daarbij staan geen materiële belangen op het spel, maar het heil van haar ziel. Hij herinnert haar aan de laatste woorden van haar dochter zelf, die vast op God vertrouwde en wist dat ze in de hemel zou komen. Het is verkeerd om juist zo iemand terug te wensen. Het zijn harde woorden, geeft hij toe, maar zo heb ik ook mijzelf toegesproken: ook ik heb mijn hart moeten ‘reinigen’ van de strafbare overmaat aan emoties (de beeldspraak sluit aan bij de wereld van de ‘huisvrouw’ die hier wordt toegesproken). In 1657 was Huygens' jongste zoon Philips gestorven, weinig ouder dan Anna Margareta.
In het ‘Grafschrift’ wordt de hoofdgedachte van het lange gedicht nog eens onder woorden gebracht, nu in de vorm van een epigram met een paradoxale pointe: de dood van dít meisje rechtvaardigt de diepste rouw, maar juist na dít sterven past geen verdriet.
1 toren: toorn; 5-6: dan...vertieren: dan de beddingen van machtige rivieren in staat zijn binnen de oevers te verwerken; 11 die...zou: die behoort te ‘slikken’; 13 bergen: golven als bergen zo hoog; 14 bescheid te doen: te aanvaarden; die...vergen: die de andere bergen (op het land) haar opdringen; 21 't Komt...aan: vechten helpt niet/het is grenzeloos; 22 Gods man: koning David (vgl. Psalm 6, 7); 38-39: aan uwer...vriendin: aan zij, die u van uw naaste verwanten het allernaast was; 41 troeteling: lieveling; poel: jammerpoel (deze wereld); 42 tuchtig: voorbeeldig vroom; 44 de dood...verheert: de prikkel van de dood overwonnen (vgl. 1 Corinthiërs 15, 55-56); 52 die...mint: die als een echte vader liefheeft; 56 beter doen: beter te doen; 58 vrouwelijk:
| |
| |
zwak; 59 Eens...Margriet: zij die enkel Anna Margareta heette; 61 en die van: en de namen van; 64 en hoe...ingekist: en in wat voor volmaakt lichaam die deugden waren gevat (als edelstenen in een sieraad); 66 tere: verse, hevige; vermanen: vertellen; 67 zoet: gewillig; 68 mannelijk: onbevreesd; 69 haakte: verlangde; 70 woonste: woning (‘woonst’) 72 als...brak: toen het hare aan het breken was (terwijl zij stierf); 73 erven: verwanten.
| |
Rad van onrust 45
Parijs, 8 januari 1664.
Op 7 oktober 1661 vertrok Huygens naar het hof van Lodewijk xiv in Parijs, om namens Willem iii te onderhandelen over de ontruiming van het prinsdom Orange, dat in 1660 door Franse troepen was bezet. Met twee onderbrekingen voor missies in Londen verbleef hij tot maart 1665 in Parijs.
In dit gedicht kijkt hij terug op zijn leven. Hij begint met de vaststelling dat hij in zijn leven goede en kwade ervaringen heeft gehad: het is ‘gespekt’ (als gelardeerd vlees) met ‘witte en zwarte lagen’. De goede ervaringen (‘witte lagen’) hangen samen met het vele dat hij heeft kunnen doen, de slechte met alles wat hij heeft moeten verdragen. En dat was meer: de ‘zwarte lagen’, overheersen het beeld. Altijd heeft hij moeten worstelen om zich staande te houden. Bovenal heeft het hem ontbroken aan rust. Waar andere mensen in de slaap worden verkwikt, is hij van jongs af aan gekweld geweest door dromen. Die hebben hem altijd ellendig gemaakt, ook plezierige dromen, want die doen een mens alleen maar extra beseffen hoe hard het leven is... Zo heeft hij het tenminste ervaren, van jongs af aan, en het wordt er niet beter op. Daarom vraagt hij begrip voor zijn wens om voorgoed ‘uit de droom te zijn’: dit leven te verwisselen voor het ware leven bij God.
4 als 't even: als het nog maar net; 5-6 De vrucht...sparen: het resultaat voor mij is de vreugde om het goed-doen geweest, en het verzamelen van wat ik nodig had voor levensonderhoud,
| |
| |
voor enige luxe en voor wat sparen; 7 voorgoed: in ruil voor goed; spijt: vijandschap; 8 en...beest: en bijna dagelijks opnieuw beestachtige ondankbaarheid; 9 Misduide...geweven: opzettelijk misverstaan van mijn goede bedoelingen, complotten; 10 mijn goed: mijn bezittingen; eens lid...leven: lichaam of leven van iemand anders; 11-12 zwarte...gunst: ‘toverij’ van verbroken beloften; 18 wat...ontlopen: een tijdlang ‘niet te bestaan’, en als het ware mijzelf te ontvluchten; 19 aankwam: begon; 21 't Hiet: het heette; 27 die rechter: Pilatus (vgl. Johannes 18, 38 en Mattheüs 27, 19); 33 gaan...overhand: wisselen elkaar meestal af; 39 meer...ongelijk: onevenredig meer verdriet; 45 een...averechts: een wreed tegendeel; 51-52 zoveel...als: nog erger dan; 56 van: sedert.
| |
Willig sterven 47
Parijs, januari 1664 (voltooid omstreeks 1670).
Grotendeels geschreven in dezelfde periode als het vorige. Regel 10 en de twee slotregels zijn later toegevoegd.
5 hoe...wezen: hoe ouder men worden wil; 7 alle mens 'lijkheid: ieder mens; 11 graveel: nierstenen; 14 ophouden: openhouden; 15 zonder...bedacht: zonder al die kwalen, verstandig en vroom.
| |
Op een Engels spinnewieltje, aan mijn dochter 47
Londen, 4 augustus 1664.
Spinnen is altijd eervol, leuk en nuttig. Dit is een draagbaar spinnewieltje, dat je overal en altijd kunt gebruiken.
4 magen: familieleden; 7 klappen: kletsen; 11-12 en wiens...verslaaft: en die in zijn verloren tijd dezelfde vruchten kan oogsten als waar hij gedurende zijn arbeidzame leven aan verslaafd is geraakt.
| |
Op mijn negenenzestigste verjaardag 48
Tussen Freiburg im Breisgau en Breisach, 5 september 1665.
Na afronding van de onderhandelingen in Parijs (maart 1665) vertrok Huygens naar Orange, om er het gezag van de
| |
| |
Prins formeel te herstellen. Vervolgens bracht hij een reeks werkbezoeken in Zuid- en Midden-Frankrijk en Duitsland. Pas in oktober keerde hij in Den Haag terug. Dit gedicht schreef hij een dag na zijn verjaardag. Net als Rad van onrust is het een terugblik op zijn leven, maar het is veel positiever gestemd. Het eindigt, zoals veel meditaties van Huygens, met een bede om een voorbeeldig christelijk einde.
5 verlang: verlenging; 't Kan...bestaan: het is ruim voldoende; 9 zo: zoals; 12 bepeizen: bedenken; 19 wat schijnen: heel wat lijken; 25 mijn...zijn': mijn afscheid (sterven) en het zijne; 26 enerhand: gelijk van aard.
| |
Gedachten 49
19 november 1667.
Automatisch pensioen met vijfenzestig bestond niet in de zeventiende eeuw, maar Huygens had ruimschoots de financiële middelen om ‘stil’ te kunnen gaan leven. In dit gedicht verantwoordt hij waarom hij daar toch niet voor kiest. Enerzijds verlangt hij naar dat geluk, anderzijds vreest hij het. Hij is bang dat een zorgeloos leven hem té goed zal bevallen. Hij zou zo van zijn geluk op aarde genieten dat hij de hemel er voor zou willen laten staan... Want welke mens wil nu dood, die geen pijn heeft? Zo zijn er, zegt hij, ter dood veroordeelden die zich met hun lot verzoend hebben, maar als ze de keus hadden, wilden ze toch blijven leven.
De gerichtheid op het hiernamaals die het zeventiende-eeuwse christendom kenmerkt is zelden zo duidelijk. Het is beter om hier te lijden, en God met vreugde te kunnen volgen, dan om hier gelukkig te zijn, en God met tegenzin te moeten gehoorzamen.
2 mij...wedervaren: ik heb het meeste beleefd; 15 als een deur: vgl. hiervoor, p. 22; 16 hoe...geleefd: hoe zou ik, als ik altijd gelukkig was, ooit genoeg van het leven krijgen; 21 wel begeven: geheel bereid; 23 zonder pijn: als men niet ziek is; 24 schijnt
| |
| |
....zijn: schijnt voor een mens een wreed lot te zijn; 32 zeer...zoet: iets zeer zuurs (een moeilijk leven) worden tot iets zeer zoets (een mooi, vroom einde).
| |
De ronde van het Voorhout 50
19 december 1668.
Tot de Haagse dames die hun dagen vullen met visites (vgl., ook hiervoor, p. 38). In Huygens' ogen een gruwelijke tijdverspilling, en erger dan dat. Hij confronteert ze met een bijbeltekst: ‘Ziet dan hoe gij voorzichtiglijk wandelt, niet als onwijzen maar als wijzen, den tijd uitkoopende, dewijl de dagen boos zijn’ (Efeziërs 5, vers 15-16, Statenvertaling). Met andere woorden: gebruik uw tijd met verstand en laat geen minuut verloren gaan, want het zijn kwade tijden. Wat doen zij? Ze ‘kopen de tijd niet uit’, ze behandelen hem als goedkope waar op een uitdragerij.
5 omgang: gedrag/rondrijden; steen: toetssteen, norm; 6 licht-geladen: lichtzinnig beladen met lichte vracht.
| |
Tegen- en tegenzin 51
28 maart 1670.
Zie ook hiervoor, p. 38. De dichter signaleert met verbazing bij zichzelf dat hij 's avonds niet graag naar bed gaat, maar 's ochtends evenveel moeite heeft met opstaan. Wie hem een weerhaan noemt, zegt niet genoeg. Een weerhaan staat nooit stil, zodat de wispelturigheid er altijd aan is af te zien. Zíjn verknochtheid aan het bed, of juist aan het wakker blijven, lijkt juist iedere keer een verknochtheid voor altijd. Zo wijst een kompasnaald altijd onbeweeglijk naar een magneet, in welke windrichting die ook staat. Nu eens is ze ‘getrouwd’ (dat wil zeggen: onlosmakelijk verbonden) met het noorden, dan weer met het zuiden. Hoe kan dat? Het geheim schuilt in de kracht van de magneet. Zo, zegt de dichter, hangt ook mijn wonderlijke gedrag niet af van mijn eigen wil, maar van de algemeen- | |
| |
menselijke ‘dwaasheid’ in mij, de zonde, die ertoe leidt dat wij altijd weer Gods geboden ontlopen en zijn verboden ontduiken. Hij dwingt zichzelf te gehoorzamen, maar het gaat met tegenzin. En hij wil dat iedereen met hem beseft dat God bij het Laatste Oordeel geen geduld zal hebben met treuzelaars.
2 dood te mezen: te gaan slapen; 3 gelaân: aangetrokken; 4 als...gedaan: zoals het spreekwoord zegt: ‘ongaarne gedaan is ook gedaan’, met tegenzin; 5 lopen: snellen; 9 Weg: hou maar op; 11 Men...draait: vgl. p. 22; 13 te slecht: te simpel (om mij mee te vergelijken); 14 aan...strijken: langs de magneet bewegen; 19 de laatste echt: het laatste huwelijk; 22-24 In mij...aan: in mij is het de dwaasheid van alle mensen, die altijd tegendraads zijn en zich zelfs met moeite (tegen de stroom en de wind in) verzetten tegen wat goed voor ze is, geboden afslaan en verboden overtreden; 27 derven: te missen; 30-31 gaan...erop: doen we allemaal zo (en dat doen we); 35 bestaan: wagen; 37 van te...laat: om te vroeg of te laat te gehoorzamen.
| |
9 februari 1671, dag van de moord op koning Karei 1 52
Geschreven in Londen.
Net als de meesten van zijn tijdgenoten was Huygens ontzet over de executie van de Engelse koning Karei 1, op 9 februari 1649, op initiatief van Oliver Cromwell en diens aanhangers. Hij komt er vaak op terug. In een ander gedichtje uit deze tijd beschrijft hij niet zonder voldoening dat het hoofd van Cromwell op de muur van de Tower stond. Het was daar in 1660 bevestigd, na de troonsbestijging van Karei 11. Huygens verbleef in Londen van november 1670 tot oktober 1671, in opdracht van de Prins.
3 drie kronen: Karei 1 was koning van Engeland, Schotland en Ierland; 5 almanak: kalender.
| |
| |
| |
Tegen 't dromen 53
Londen, 18 augustus 1671.
Opnieuw een verzuchting over de onrust die dromen brengen, in de tijd die voor rust bestemd is. Zie ook hiervoor, p. 38 en 45. ‘Het is onlogisch. Als slapen (volgens het spraakgebruik) gelijk is aan dood, en als dood zijn betekent dat men niet denkt: hoe kan ik dan gedachten hebben in mijn slaap? Ben ik nu dood of niet?’
1 dromen...was: dat dromen een droom was; 7 wat...heeft: en dat slaat nergens op.
| |
Aan mijn zoon, op zijn uurwerk 53
Londen, 19 augustus 1671.
De klok met de vrij bewegende slinger, die Christiaan Huygens (1629-1695) in 1657 had uitgevonden, was in eerste instantie bedoeld om gebruikt te worden op zee, als hulpmiddel bij de navigatie. Hoewel het instrument hiervoor in de praktijk niet zo geschikt bleek te zijn, gaat Huygens hier toch uit van het uurwerk dat, midden op de woeste zee, altijd de juiste tijd aanwijst. Daar moet zijn zoon een voorbeeld aan nemen: in alle voor- en tegenspoed moet die de eeuwige waarheid niet uit het oog verliezen. Het zou jammerlijk zijn als zijn eigen uitvinding hem daarin zou overtreffen... Uit de laatste regel spreekt waarschijnlijk iets van de diepe bezorgdheid die Huygens gevoeld moet hebben toen hij merkte dat zijn zoon geestelijk van hem vervreemdde. Christiaan was een van de eersten voor wie het christendom zijn betekenis verloor.
5 het...werk: het kwetsbare mechaniek; 9 tezamen: naast elkaar (om ze te vergelijken).
| |
Over mijzelf 53
Londen, 5 september 1671.
De ‘arbeid’ was het werk in dienst van drie generaties Oranjes, sedert 1625. Met het ‘bij-spel’ zijn bedoeld de muziek en
| |
| |
alle andere ‘hobby's’, niet in de laatste plaats de poëzie. Er stond een tweede druk van de Koren-bloemen op stapel, die 1300 bladzijden zou omvatten.
2 verstaan: begrijpen; 5 oot: ooit; 7 dool erin: tast erover in het duister; 7-8 niet...verzinde: geen verklaring hoe ik in dit drukke leven zoveel eigens kon bedenken.
| |
Engelse mandeling 54
Londen, 8 september 1671.
Huygens wandelde in een grote boog van Lambeth Palace, de residentie van de bisschop van Canterbury op de zuidoever van de Theems, naar Whitehall, bij Charing Cross, een afstand van ongeveer 12 kilometer. Vermoedelijk had hij, als afgezant van de Prins van Oranje, een kamer op het paleis. Wat hij precies bedoelt met ‘lange Londens bos’ (r. 15) is onduidelijk: het ligt voor de hand dat hij vanaf London Bridge liep over Fleet Street en The Strand.
1 trad vermakelijk: liep voor mijn plezier; 7 het vuur: de grote brand van Londen in 1666; schutt': verhoede; 8 in zou steken: van gebouwd zou kunnen worden; 11 straat vol huizen: Old London Bridge (gesloopt in 1832) was aan weerszijden bebouwd met statige koopmanshuizen; 12 sluizen: bogen; 13 wendde...linkerhand: sloeg ik linksaf; 14 overgaan: te veel van mijzelf te vergen; 16 huizing: logies.
| |
Op het gelijktijdige sterven van drie bekenden 55
Londen, 10 september 1671.
Op 1 september 1671 overleden Huygens' zwager David van Baerle, geb. 1595, en de Franse minister Hugues de Lionne, geb. 1611, met wie Huygens in zijn Parijse jaren zeer bevriend was geraakt. Huygens noteerde deze twee namen in zijn dagboek; blijkens r. 1-2 van dit gedicht kende hij de precieze leeftijd van zijn zwager niet. Wie de derde dode was is onbekend.
| |
| |
5 bestaan...wijzen: wagen antwoord op die vraag te geven; 6 dwee: gehoorzaam.
| |
Ogentroost, aan Geertruid 55
10 oktober 1671.
Op 6 oktober 1671 ging Huygens aan boord van het vlaggenschip van de Engelse vloot, dat hem, als hoge gast, naar huis zou brengen. Door slecht weer was men bijna een week onderweg. Ondertussen schreef Huygens dit troostgedicht voor zijn oudste zuster Geertruid (geb. 1599), die blind aan het worden was. Op onze leeftijd, zegt hij, gaat het niet meer om ‘uitzien’ (kijken), maar om ‘inzien’ (inzicht). We moeten ons voorbereiden op de dag dat er rekenschap van ons zal worden gevraagd. En daar hebben wij geen ogen voor nodig.
1 Als...breken: als iemand sterft, ziet men eerst de ogen breken; 9 Twee...kwijt: Huygens was slechtziend en aan één oor doof; 13 die...dagen: die op hun oude dag blind worden; 16 ziens zat: verzadigd van kijken; 17 Wie wel...heeft: wie veel bezit vergaard heeft; 29-30 een menigte...overleefd: vele jaren, al kijkend, de duur van het kijken van vele anderen overleefd; 36 waar we...vergiffenis: in welke dingen we Zijn vergiffenis nodig hebben; 37 zo 'n...stade: zoveel tijd; 44 niet en strekt: niet dient.
| |
Grafschrift van mijn lieve kleinkind Susanne Constance Doublet, overleden 11 november 1672 57
Susanna Constantia Doublet, geb. 5 juli 1663, was het derde kind van Huygens' dochter Susanna. Het is verdronken in een vijver op Clingendael. Huygens' merkwaardige dichterschap komt niet tot zijn recht als het tweede versje op het ongeluk, geschreven op dezelfde dag, niet ook geciteerd wordt. Daar gaat het om niets anders dan een woordspel: ‘Kinderen vallen vaak in het water, maar daar gaan ze niet dood van. Het probleem is dat het water in het kind is gevallen.’ Het derde versje, Aan de moeder, klinkt al heel kil, maar het is misschien niet meer dan
| |
| |
een notitie geweest voor een niet nader uitgewerkt gedicht. Susanna had al een dochtertje en een zoontje verloren.
3 reden: verstandige taal; 12 niet met allen: helemaal niet; 13 't Heeft...bedied: het is precies andersom.
| |
Nieuwjaar 58
1 januari 1676.
Huygens' hoge leeftijd en vitaliteit verbaasden iedereen, en hemzelf niet het minst. Bijna tachtig jaar oud is hij niet méér versleten dan de meeste mensen op hun veertigste! Hij weet niet hoe lang het nog zal duren, en bidt dat die onwetendheid heilzaam voor hem zal zijn. Omdat hij zijn einde niet kent, wil hij er altijd op voorbereid zijn, om eens op een voorbeeldige manier afscheid te kunnen nemen.
5 en...som: en samen vormen ze nu; 7 onder: te midden van; 10 als...placht: dan de kracht van anderen doorgaans halverwege doet; 12-13 tot...eind: voor mij aanleiding zijn om mij steeds ernstiger voor te bereiden op een einde; 14 gevallig zij: aangenaam kan zijn.
| |
Toen mij een verzoek vierkant en zonder opgave van redenen geweigerd werd, tegen de gewoonte en ondanks mijn verdiensten 58
11 maart 1676.
In 1675 werd Huygens' zoon Lodewijk (geb. 1631), kort tevoren benoemd tot drost van Gorkum, aangeklaagd wegens machtsmisbruik en afpersing. Ondanks herhaalde verzoeken van Huygens weigerde de stadhouder, Willem iii, zich rechtstreeks met de zaak in te laten. Huygens voelde zich hierdoor bijzonder gegriefd. Intussen schijnt Willem iii indirect toch wel wat voor Lodewijk gedaan te hebben. En brandschoon was deze zeker niet.
3 voegt...mij: als ik dit van mijzelf mag zeggen; 7 stout: brutaal; 8 gezwolgen: moeten slikken; voor bescheid: als antwoord;
| |
| |
9 ertoe: ervan; 12 ondergaan: onderzocht; 15 voor 't goede: in ruil voor het goede; 15-16 hem...ontmoet: hij [...] op zijn weg vindt.
| |
Drie beelden op het fronton van mijn huis 59
8 oktober 1676.
Huygens' monumentale huis aan het Plein in Den Haag, door hemzelf ontworpen in samenwerking met Jacob van Campen, stond aan het begin van een nieuwe richting in de Nederlandse bouwkunst. Voor deze stijl was de klassieke architectuur het voorbeeld; evenwicht en symmetrie waren sleutelbegrippen.
In dit gedicht geeft Huygens antwoord op de vraag wat de drie vrouwenfiguren betekenen die op zijn huis stonden, op het driehoekige fronton boven de hoofdingang. De beelden staan niet (wat kennelijk wel eens gezegd werd) voor ‘Geloof, Hoop en Liefde’. Het zijn personificaties van de drie eigenschappen die elk goed gebouw (volgens de klassieke bouwmeester Vitruvius) kenmerken: Doelmatigheid, Duurzaamheid en Schoonheid. Elk beeld is te herkennen aan bepaalde attributen. De Schoonheid, bovenop, draagt een beeld van een mens in de ene hand en een passer in de andere: de mens is het meest volmaakte schepsel en daarmee het voorbeeld voor alle kunst, de passer is nodig om dat ideaal te benaderen. Links onder de Schoonheid (van voren af gezien) staat de Duurzaamheid, uitgerust met onder meer een schild. De Doelmatigheid (het ‘Gemak’) tenslotte herkent men aan de schildpad en de slak: beide dieren die perfect passende huizen hebben.
2 bescheid: antwoord; 3 sta...luiden: houd ik er niet van om Jan en alleman te woord te staan; 7 voor...kijken: te beschouwen als drie deugden; 12 onopspreekbaar: onberispelijk; 16 meesterlijk gedwaald: grandioos mis; 20 in deze leden: die van de mens.
| |
| |
| |
Op mijn tweeëntachtigste verjaardag 60
4 september 1678.
Als ‘moordjaren’ golden alle jaren die een product waren van zeven en/of negen. Op zo'n leeftijd liep men volgens het volksgeloof bijzonder gevaar te sterven. Huygens redeneert: nu ik de negen maal negen ben gepasseerd, is het ergste gevaar voorbij. Het is waar, voordat ik honderd ben, heb ik nog tweemaal een ‘negen’ te verwachten. Maar, moordjaren: sla in één van die jaren gerust toe.
2 geladen: gemunt; 6 in all's: in totaal.
| |
Op de dood van Catharina Zuerius 61
12 oktober 1680.
Huygens' nicht Catharina Zuerius heeft vanaf 1637, de dood van Susanna van Baerle, de leiding van Huygens' huishouden op zich genomen, tot de kinderen groot waren. Ze heeft zich er bij Huygens niet geliefd mee gemaakt.
1 moei: tante (voor Huygens' kinderen); 4 leurde: beuzelde.
| |
Bij het graf van David Rijckaart 61
19 oktober 1680.
David Rijckaart was een oude, ongetrouwde oom van Huygens' oudste schoondochter, en inderdaad zeer rijk.
1 vrijer: vrijgezel; hiet: heette; 2 vrienden: verwanten; 5 krijten: huilen.
| |
Tesselschades wijs onderwijs in 1637 61
7 april 1681.
Zie ook hiervoor, p. 21. Het gedicht van Tesselschade was eigenlijk gericht tot Hooft (‘zeg aan Huygens dat hij zijn verdriet van zich af moet schrijven, dan hoeft hij het niet te onthouden’); het is ook alleen in diens papieren bewaard. Huygens citeert uit het hoofd.
| |
| |
2 geestig toegemeten: verstandig voorgehouden; 7 ten kortste: op de effectiefste manier.
| |
Kometenwerk 62
April 1681.
Van november 1680 tot januari 1681 werd een grote komeet waargenomen. De verschijning werd, zoals gewoonlijk, door velen gezien als een door God gezonden voorteken van naderend onheil, of tenminste van grote veranderingen. Maar van welk onheil en wat ging er veranderen? Natuurlijk werd de oude en wijze Huygens gevraagd wat hij ervan vond. Voor hem is de komeet wel een teken van God, maar dat is de hele natuur. Zon, maan en sterren zijn dat ook. Ze spreken van Zijn almacht. Mensen doen er dan ook beter aan dagelijks te letten op wat God tot hen zegt, dan te speculeren over de betekenis van deze ene komeet. We moeten ons buigen voor Zijn majesteit en niet trachten door te dringen in de dingen die Hij ons nog niet wil openbaren. Eens zullen wij alles weten.
4 van snapt: over kletst; 7 schaal: balans (zo zit de wereld in elkaar); 13-14 behoeft...berichten: hebben wij nieuwe lichten aan de hemel nodig om ons van de waarheid te doordringen; 15 omgaat: steeds verandert 16 't mooie...straat: als de kijkkasten die de kinderen op straat laten zien; 17 onze...ontsteken: ons verstand zo verlicht door die vurige komeet; 18 op het onvoorzienst: volkomen onverwacht; 19 evangelie-wijs: als een onfeilbaar evangelie; voor wis: met zekerheid; 25 baldadig: onbeschaamd; 33 Keur...doe-niet: vat ik het op als loos alarm; 40 zedig: regelmatig; 44 in wezen bracht: deed ontstaan; 52 ontdoen: vernietigen; 53 Ik doe het: ik láát het mij ter harte gaan, ik sidder er wél voor; uiten: bekennen; 56-57 'k Zie 't...doet: ik zie het (dat ik steeds tekortschiet) aan deze nieuwe ‘roede’ (de komeet aan de hemel), die gij voor ons doet verschijnen zonder ermee te slaan; 58 het beduiden: de betekenis; 60 zonder zin: dwaas; 61 Ik...vrezen: het zou goddeloos zijn als ik vreesde wat God verbiedt te
| |
| |
vrezen (vgl. Jeremia 10 vers 2); 63 wat...staat: wat er niet in te lezen ís; 66 tot...gewissen: om de simpelste zielen de stuipen op het lijf te jagen; 67 en...klap: en als ik [...] zou doen geloven aan die praatjes; 68 dromen: verzinsels; 88 Is...goed: als ik u niet overtuigd heb.
| |
Aan kleine vogeltjes die buiten tegen mijn kozijnen kwamen nestelen 64
Hofwijck, 4 mei 1681.
Misschien stond de knecht al met de bezem gereed, maar Huygens besliste anders.
1 U...leggen: jullie hebben niets misdaan.
| |
Op het graf van Pieter de Vooys, de blinde 64
1 juni 1681.
Zie ook hiervoor, p. 31. Pieter de Vooys was al bijna dertig jaar dood, maar Huygens had alle reden nog vaak aan hem te denken.
| |
Op de dood van dokter Verstraten 65
November-december 1681.
De arts Willem Verstraten, geb. 1593, was onder meer lijfarts van Frederik Hendrik geweest. Huygens en hij kenden elkaar dus al zeer lang. 's Mans spreekwoordelijke bedrijvigheid en zuinigheid inspireerden Huygens tot een reeks van in totaal 16 flink satirische epigrammen (ook in het Latijn). Allemaal voor de grap, zoals hij tenslotte verzekert. Misschien een beetje geschrokken van zichzelf?
7 tot...verdoen: om op te maken; 18 Utrecht: Verstraten kwam uit Utrecht en werd daar begraven; 19 die vracht: dat reisgeld; 21 de omloop...bloed: de ontdekking door Harvey (1628) dat het bloed in een gesloten kringloop rondstroomt (en niet op en neer beweegt).
| |
| |
| |
Aan Joan van Reede, heer van Renswoude 67
21 januari 1682.
Met Verstraten en de hier aangesproken Joan van Reede (geb. 1593) vormde Huygens op zeker moment een Haags driemanschap van hoogbejaarden, op wie zelfs weddenschappen werden afgesloten in welke volgorde ze zouden heengaan. Van Reede stierf op 7 februari 1682.
4 van: namelijk de kunst om; 6 gekost: gekund; 7 zo: net als; in...bedreven: je bent vertrouwd met de weg die God je wil laten gaan; 8, 10 wel: goed, voorbeeldig.
| |
Stilte en sneeuw na storm en hoge vloed 67
15 februari 1682.
Huygens heeft zich vaker verbaasd (en verheugd) over het verschijnsel sneeuw, dat hij ook wel eens omschrijft als: nat en droog, warm en koud, wit (van boven gezien) en zwart (van onder gezien) tegelijk.
5 zout...overvloed: overvloed van zout nat.
| |
Grafschrift van mijn hondje Gekkie 67
Hofwijck, 25 oktober 1682.
2 niet meer af: niets anders over.
| |
Aen mijn kinderen 68
9 april 1684.
De jongste van de ‘jongeliên’ die hier worden aangesproken, Susanna, was inmiddels zevenenveertig, de oudste, Constantijn, was zesenvijftig. Wellicht vielen deze en dergelijke wijze lessen van ‘Il signor Padre’ niet altijd even goed; zie ook het volgende gedichtje.
6 is...heet: dát leed is, dat ‘te laat berouw’ heet.
| |
| |
| |
Over mijn kinderen 68
21 april 1684.
Zie de inleiding bij het vorige gedichtje.
13 als...beleefd: wat onder ons mensen vaak gebeurd is
| |
Aan mijn kinderen op mijn achtentachtigste verjaardag 69
7 november 1684, onderweg naar de verpachting van het visrecht te Geertruidenberg.
De superieure ironie van dit gedicht compenseert ruimschoots de wat verongelijkte toon van het vorige. Wat het onderschrift betreft: vermoedelijk is dit Huygens' laatste dienstreis geweest.
1 Ik...vergeven: het is eigenlijk te gek; 2 Ik...staan: wat de mensen ervan zeggen kan me niet schelen; 6 over-oud'ren: op 10 maart 1684 was Huygens' dochter Susanna grootmoeder geworden; 10 dat...belopen: dat het boek van jullie leven net zo dik zal worden als dat van mij.
| |
Aan Koenraad van Beuningen en Jacoba Victoria Bartolotti van den Heuvel, bij hun ondertrouw 69
15 mei 1686.
Op 12 juni 1686 trouwde Huygens' verre nicht Jacoba Victoria Bartolotti van den Heuvel met de beroemde diplomaat en oud-burgemeester van Amsterdam, Koenraad van Beuningen. Van het huwelijk was al zeker tien jaar sprake. De bruid was inmiddels zesenveertig, de bruidegom vierenzestig, vandaar de wat sceptische vraag van Huygens aan het slot. Hij excuseert zich overigens voor het niveau van het rijmpje: meer dan dit ‘pijndichtje’ kon de door jicht gekwelde grijsaard op dat moment niet uitbrengen.
2 te sluiten: te bezegelen.
|
|