| |
| |
| |
Twee ongepaarde handen op een klavecimbel
23 februari 1648
‘Leert eendracht, echteliên; maar eendracht met verstand,
aan 't komen, gaan en staan van deze en deze hand.
Zij horen ieder haar afzonderlijke lijven
maar zijn en blijven 't eens in 't onderling bedrijven.
5[regelnummer]
Hun onderling bedrijf gaat over ene maat;
die houden ze vanzelf, ofschoon die niemand slaat.
't Schijnt een eenparigheid van pols, die in hun aad'ren
gelijke pozen voert in scheiden en vergaad'ren.
Zij scheiden nu en dan in 't wiss'len van geluid,
10[regelnummer]
maar gaan, als man en vrouw, elk om de oorboor uit;
de man in zwaarder werk, de vrouw in lichter handel,
of, is 't maar wand'len beid' in schikkelijke wandel.
De vrouw, de rechterhand (men gunt z' haar meestendeel)
heeft van geboorte 't scherpst geschetter van de keel,
15[regelnummer]
de man de diep're toon. Zo gaan ook zijn gedachten,
maar 't lage dient om 't hoog te temp'ren en te zachten.
De vrouw valt vrouwelijk, dat 's: vrolijk, van gelaat,
ja veeltijds huppelig van voeten en van praat.
Maar stadig ziet zij om, of alles op de maat gaat
20[regelnummer]
en hoe 't in 't aanzien van haar liefste kameraad staat.
De man gaat zo gerust op haar beproefde deugd,
dat hij ze stut en stijft in haar onnooz'le vreugd:
haar trillende gelach en kan hem niet vervelen,
hij stookt ertoe, en wil zij dansen, hij wil velen.
| |
| |
25[regelnummer]
De vrouw let op de man zijn steedse statigheid:
't schijnt ze op haar luimen en in zoete lagen leit.
Men ziet z' hem op zijn droefst met meeste vreugd te goed doen,
al zou ze er kwinten (maar één kwintje teffens) toe doen.
Verheugen ze zich soms met eenerhande zwier
30[regelnummer]
en met een dicht-aaneengekettingde getier,
't zijn buitjes van de min, die hen kan vrolijk maken,
of moog'lijk om de geest van gasten te vermaken.
Zij dragen zich somwijl als lagen ze overhoop,
of bij een harder' greep, of bij een dwarse loop.
35[regelnummer]
Het schijnt zij kijven. Maar men kan 't hun niet verwijten:
't is ernstelijk gekout; 't is snauwen zonder bijten.
Straks raken ze daaraf. En uit die wijze twist
volgt nieuwe zoetigheid. Hij valt als zomermist
en baart een zonneschijn, die schoner wordt genomen
40[regelnummer]
dan als de zon te vroeg te wit was opgekomen.
Dat 's tweedracht zonder gal. Dat 's eendracht met verstand.
Komt, echteliên, en ziet op mans- en vrouwenhand,
en hoort toe wat zij doen en let op wat zij laten:
hetgeen zij mijden, leert zowel als wat zij praten.
45[regelnummer]
Eenstemming schuwen zij, octaven kort opeen,
want wat was 't, man en vrouw elkand'ren na te treên
als waren ze jaloers, of ook zo mal-zoet samen
dat de een niets zeggen mocht of de andere zong amen.
In wel-getrouwdheid valt een zoete tegenspraak,
50[regelnummer]
schier of de man de vrouws gevallen gaarne braak',
| |
| |
daar ze eens zijn in de grond, in willen, doen en wensen.
Houden ze zich zo wat, dat is maar voor de mensen.
En, zijn die mensen niet van 't grovere eind gesneên,
zij weten dat natuur schrikt van gelijke tweên,
55[regelnummer]
en dat haar schoonheid staat in 't ongelijke wezen,
waar zij van binnen niets dan één in al kan wezen.
Zij laten nog een ding, deez' handen, en van 't best:
ze komen maar dichtbij, en paren nooit in 't nest.
Leer dat niet, echteliên! Dat 's spinnen zonder twijnen:
60[regelnummer]
was ieder zo gezind, de wereld zou verdwijnen.
Toch, leer het, alle liên; en laat de wereld gaan.
Als 't al gerekend is, ze heeft lang genoeg gestaan.
Leer dat er is een wijs van telen zonder paren,
en dat men in on-echt kan echte kind'ren baren.
65[regelnummer]
Twee handen baren wat: dat maken deze waar,
al blijven ze in on-echt. Doch 't is maar handgebaar
en, als men 't zeggen mag, 't zijn vleselijke delen
en zo de zuiverste manier nog niet van telen.
Vier ogen baren ook, en beter, met een sprong:
70[regelnummer]
vier kindertjes met één on-echt' onnooz'le lonk,
en 't vroedwijf hoeft niet om die vruchtjes af te halen:
hun ouders doen 't, dat zijn vier wel-getwernde stralen.
Maar zielen baren best, en hemel-lijker: twee
die even moedig en gemoedig, even dwee
75[regelnummer]
en even stevig, doen en denken en begeren
wat de andere begeert en niet kan willen weren.
| |
| |
Uit die verzameling, waar hand noch oog toe hoort
noch iets dat zwaarder weegt dan geesten, komen voort
wat kinderen? - Een vreugd, een vriendschap, een genoegen,
80[regelnummer]
bij weinige ooit bekend die vlees en benen droegen.
't Is een gedeelte van der engelen gezang.
Wist ik er noten toe, ik maakte 't haar zo bang
die als Musica gaat door handen of door kelen,
dat niemand haar, noch zij zichzelve, konde velen.’
85[regelnummer]
Zo dacht een weduwnaar. Zo sprak hij uit zijn hert,
wiens linkse onkundigheid te hulp geroepen werd
bij een vrij' rechterhand, die hem wel kon ontberen,
maar die haar ootmoed deed geloven, zij moest leren.
Die al te ootmoedige behoorde aan een lijf
90[regelnummer]
waarin een ziele stak, die al dit nauw bedrijf
van baren in de echt of onecht, als een vrijster
wél vatte - maar zei ja noch neen daartoe. Ik prijs'der.
|
|