Gedichten. Deel 8: 1671-1687
(1898)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend[1677]Niew jaerGa naar voetnoot1).'t Iaer is een schakel-rad, en all' die schakels, Dagen,
Die om en weer om gaen de gangen die sij plagen.
Een staeter alle daegh ter plaetse daer het stond
Drij hondert zestigh vier te voren. Gaet dat rond,
5[regelnummer]
Waerom was 't gisteren min niewjaers dagh als heden
En waerom mergen meer als over lang geleden?
Voor mij, ick reken, en die rekening is klaer,
Drij hondert zestich vijf niew' jaeren alle jaer.
1. Ian.
| |
Dicht-konstGa naar voetnoot2).Frits, wilt gh' een Dichter zijn en brengen ons in 'tlicht
Een prijsselyck Gedicht,
Gesloten, hecht en dicht,
Van zenuw en gewricht;
5[regelnummer]
De Regelen zijn licht,
En echter van gewicht:
Stelt u maer voor 'tgesicht,
| |
[pagina 158]
| |
Voor alle wett en plicht
Van ons hoogh Hof-gericht,
10[regelnummer]
Dat gh' u te wachten hebt van twee onhebblickheden,
Van Reden sonder Rijm, en van Rijm sonder Reden.
3. Ian.
| |
Claes te vredenGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.Claes broght mij slordigh Dicht te voor
En vraegde mij na lang verhoor,
Of ick oijt sulcke verssen
Sagh komen uijt de perssen:
5[regelnummer]
Ick antwoord', inder waerheit, neen:
Vrij was ick, en Claes wel te vreen.
eod.
| |
Claes sijn eerste doodtGa naar voetnoot2).Claes kreegh een Kogel door den kop,
En 'tscheen in 'tstruijck'len vanden klop,
Eer dat sijn' Oogen noch beschoten,
Dat hij de saeck niet wel en nam,
5[regelnummer]
En dats' hem vreemd te voren quam,
Als zijnde noijt meer doot geschoten.
10. Ian.
| |
Troostelycke T'samenspraekGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.Ghij noemt mij een quaed wijf, om dat ick wat kan kijven,
(Sprack tot haer goede man de vinnigste aller Wijven)
Saeght ghij mijn Hert, ghij waert haest anders van verstand.
Uw hert sien (sey de man) 'kbelooft u aen mijn' hand,
5[regelnummer]
Sterft maer een oogenblick, ick sal den Doctor halen,
En t'samen sullen wij na dat soet hertje talen:
| |
[pagina 159]
| |
Vind ick 't dan soo ghij meent; wijf, sal ick seggen, wijf,
Mijn liefste wijfje, waer 't noch levend in uw Lijf!
En ghij sult, hope ick still en zedigh blijven leggen
10[regelnummer]
En laten mij alleen mijn leven eens wat seggen.
5. Feb.
| |
Aen een slecht poëetGa naar voetnoot1).Ghij telt mij uw' gedichten toe;
Daer ben ick mé verlegen:
Soud ickse siften soo ick doe,
Ghij mostse mij toe wegen.
7. Feb.
| |
[Dicentis quoties non est vox congrua dictis]Dicentis quoties non est vox congrua dictisGa naar voetnoot2),
Me, Landmanne, quidem judice, λανδμανία est.
Feb.
| |
Doods geluckGa naar voetnoot3).Die overlydt, is over lyden.
En vreesen wij noch t'overlyden?
21. Feb.
| |
Op het conterfeitsel van Chr. Pierson, schilder en poeetGa naar voetnoot4).Dit's Pierson; Hagenaer, van wien ick qualijck weet,
Van wien veel' Kijckers en veel' Lesers niet en weten,
Hoem' hem, doorkeken en doorlesen, hoort te heeten,
Of kloecker Schilder, of vernuftiger Poeet.
7. Mart.
| |
[pagina 160]
| |
Aenden heere en vrouwe van Bennebroeck met mijn' KorenbloemenGa naar voetnoot1).Gezegent Bedde-paer, diens eendracht ongeschonden,
Altyd soet en gedwee en vredigh is bevonden;
Weeght eerst dit lompe block van Blad'ren inde hand,
En dan sijn binnenst in de schael van uw verstand;
5[regelnummer]
'K weet dat ghij seggen sult, in 'taensicht vanden Dichter,
Noijt quam ons swaerer Boeck te voren, en noijt lichter.
Het vall' u licht of swaer; ick heb mijn' schuld betaelt,
En ghij u 'tongemack selfs opden hals gehaelt.
Soo gh' uw' verwachtingen bedrogen vindt in 'tlesen,
10[regelnummer]
Dit magh wel in een hoeck een Stom stuck huijsraeds wesen,
Of dienen nu en dan voor Peperhuijs-papier,
Of aen den keucken-haerd voor spoedigh Mossel-vier.
Het gae daer mé soo 't gaet, ick sal het noijt beklagen,
Soo 't u magh of gescheurt of ongescheurt behagen;
15[regelnummer]
Ick stell het voor u beij te Recht in boeij en band,
Genae of ongenae getroost, en eer of schand.
ult. (31) Mart.
| |
9. poltrons van palmessondagh 1677. Aende galghGa naar voetnoot2).Wij liepen voor het fransch, niet bijten, maer gebas,
Daer 't tijd van staen en slaen, en niet van loopen was:
In 'tloopen stieten wij de schoenen aen dit houtje,
En hier verwerden w' elck in een bijsonder toutje.
5[regelnummer]
Wij hoorden rood te sien van schaemte: maer van schrick
Blijft ons de dood-verw noch aen hangen inden strick.
ult. (30) Apr.
| |
[pagina 161]
| |
Haegsche coetsmal.Loopt niet na Schevling meer den mallen wagen sien,
Met minder ongemack en evenveel behagens
Kan u deselve vreugd en vreemdigheit geschien,
In onsen mallen Haeghs veel hondert malle wagens.
eod.
| |
Ad theses F. Spanhemij f. Petrum Romae nunquam fuisseGa naar voetnoot1).Si, quot se Christus credi vult vana creare,
Olim tot potuit Roma creare Petros;
Vix ego, quin Romae fuerit de millibus unus,
Ambigo; si verum est non potuisse, nego.
26. Iun.
siue
Non nego posse Petrum Romae quandoque fuisse,
Sed, de factitijs ni fuit ille, nego.
| |
Aen mijne sonenGa naar voetnoot2).Ick wensch u, kinderen, de gunst van 'tVaderland:
Maer, soo ghij lesen sult, of wisslijck hebt gelesen,
Van Roomens grootste Vorsts wijs vaderlijck verstand,
Na ghij 't sult waerdigh wesen.
6. Jul.
| |
[pagina 162]
| |
A mad.le de BrederodeGa naar voetnoot1).Tres-humbles baisemains d'un Asne
Qui vient d'arriuer à Viane,
Pour auoir l'honneur de vous veoir.
Si vous daignez le receuoir,
5[regelnummer]
Sa visite sera Françoise,
C'est à dire courte et courtoise;
N'aijant à vous dire en effet
Autre histoire, sinon qu'il est,
Et tousiours se fera connoistre,
10[regelnummer]
Plus que personne le puisse estre,
De tout le fin fond de son coeur
Vostre tres-humble seruiteur.
P.D.
I'auroij mis, tres-obeïssant,
Mais la Rime tijrannisant
15[regelnummer]
Ma pauure Muse embarassée
M'en a detourné la pensée.
Mon malheur le voulant ainsi,
Souffrez que je le mette icij.
Ie suis donc, belle Brederode,
20[regelnummer]
Bien plus en effet qu'à la mode,
Vostre tres, tres obeïssant
Valet et pelerin passant.
Entre Gornichem et Vianen 24.e Iuillet.
| |
Op de afbeelding der stede Delft, door bevel vande hooghachtbaere magistraet derselve uijtgegevenGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.Eer hebbe 'twijs Gerecht van Delflands opper stadt:
Sij sagense misbruijckt tot schier niet als een padt
Na Rotterdammer Hoofd, of uijtvaert van Delfshaven;
Sij sagens' haestigh volck half blindeling doordraven,
5[regelnummer]
En Delft, langs eene Delft, voor eene straet, begaen;
De schuijt-klock doogde niet een omsien stille staen,
Om Delft omstandelick, van sijn' geboende straten
Ter Gevel-toppen toe, sijn' Weelde sien te laten.
Dus isser in voorsien: staet wat still, Vreemdeling;
10[regelnummer]
Men schenckt het hier in 't rond aen uw' verwondering:
| |
[pagina 163]
| |
Doordelft het met gemack, en doorkeurt all' sijn' hoecken;
Lang sult ghij, mogelyck, heel Nederland doorsoecken,
Eer ghijder een ontmoet (in omloop sijns gelyck)
Daer Delft in Rijck en Schoon en Over-nett voor wijck'.
18. Aug.
| |
Aen ioff.w Sophie Roemer met mijn boeckGa naar voetnoot1).Geen Maegdom valt soo swaer, noch geen bekommernis
Als dit pack vuijl papiers voor hand, voor oogh, voor ooren.
Maer als ghij 't hebt begeert seid' ick 't u van te vooren:
Hij klaeght niet redelijck die wel gewaerschouwt is.
4. Sept.
| |
Aenden heere W. van Heemskerck, van ioff. Oosterwyck en haer dienstmaegd, oock schilderscheGa naar voetnoot2).Ons' aerdighe Vriendinn', de selzam' Oosterwijck,
Bij dien wij geen' gelyck en kennen, haers gelijck,
Doet daeglix wonderen noijt hoogh genoegh te schatten.
Een van die wonderen, by niemand licht te vatten,
5[regelnummer]
Is, dat de Maeghd een' Maegd, een Dienstmaeght heeft gebaert,
En van den vaet-doeck af, van Bessem en van Haerd
Soo schielick aengequeeckt en leeren Oosterwijcken,
Dats' Oosterwijcks Pinceel alleen bestaet te wijcken.
Wat dunckt u, geestigh Vriend, heb ick groot ongelyck,
10[regelnummer]
Die Geertje Pieters noem Geertruijd van Oosterwijck?
Sy is door Oosterwijck al dats' heeft leeren wesen,
Sy is haer eigen Print; of, wilt ghij 't klaerder lesen,
S' is Oosterwijckens Maen: en geeft die sulcken schijn,
Denckt watter in die Son, die 'tlicht geeft, lichts moet zijn.
18. Sept.
| |
SneldichtGa naar voetnoot3).Een Sneldicht is wat soets, als 'tscherp gesloten wordt:
Een Sneldicht is wat sots als 't aen dat scherpe schort:
Een Sneldicht, hoord' ick laest uijt een groot man verhalen,
En is dien naem niet waerd, of 'tmoet sijn' Waerd betalen.
21. Sept.
| |
[pagina 164]
| |
Aen een lompen edelmanGa naar voetnoot1).Uw' Ouders waeren van seer Edelen gemoede:
Ghij meent het oock te zijn, als van denselven Bloede;
Maer dat's de geck gespeelt: want, malle Ioncker Ian,
Noijt vond ick een wijs man
5[regelnummer]
Van all' mijns levens dagen
Om anderluijden deugd sich selven te behagen.
24. Sept.
| |
Botmuijlen verrast.Geeft Oesters aen mijn Paerd, seij Tom met kouden beck:
(Den haerd was soo besett, hij kon aen 't vier niet raken)
Op stond er een van 'tvier, en weer een tweede geck,
Om 'thongerighe Beest te gaen sien Oesters kraken.
5[regelnummer]
Die plaetsen nam Tom in, en warmde sich gerust.
Met quam de waerd en riep, 't Paerd heeft geen Oesters lust.
Is 'tmogelick, sey Tom, kom, brengtse dan hier binnen,
Dat ick eens proeven magh, of ickse kan ontginnen.
2. Nou.
| |
Ad Burgersdicij leges XII. tabularumGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.Ille ego qui coctas amo, pene abstemius, undas
Hactenus, et Bacchi munera posthabeo,
Ecce tuum fio, suavissime legislator,
In tua de castris convolo castra meis.
5[regelnummer]
Applaudam potor potoribus, ebrius Evoë
Vobiscum insanâ nocte dieque canam,
Quumque dedi Leidae non udis legibus olim,
Hic operam, sed sub conditione, dabo:
Conditio est; si vina mihi quocumque propinas
| |
[pagina 165]
| |
10[regelnummer]
Nata loco, quorum par sic ubique sapor
Nectareo melli, quo tu de divite vena
Lectorum lepide proluis ora virûm.
Si nequeas, (certe nequies) nihil egimus ambo;
In mea de castris convola castra tuis.
15[regelnummer]
Ite, lauata gulas praescriptis Lege Falernis,
Sicca meae satis est, tam bene scripta, siti.
2. Nou.
| |
Ad collegam Ioannem WiertsiumGa naar voetnoot1).Parve, nec inuideo, sine me, Collega, propinquos
Hostibus Hulstanos fortis adibis agros.
Durum iter, atque, anni pro tempestate, molestum,
Si sua quod circum littora Scaldis habet.
5[regelnummer]
Tu tamen hoc alacri sanus pede suscipis, ut qui
Commisso nunquam segnis in officio es.
Non dispar fuit et nostri constantia moris,
Dum licuit, quo nunc non licet ire, gradu.
En aliter visum, qui me numerosa valentem
10[regelnummer]
Concessit Patriae vivere lustra, deo.
Scribo jacens quod, Amice, vides; miserere jacentis,
Invasit geminos dira Podagra pedes.
Illa semel salsos inter mihi nota Britannos
Hic quoque nil meritum vexat adorta senem.
15[regelnummer]
Nempe quid? Isne ego sum, Bacchi qui castra secutus
Hinc male moratae perfero flagra gulae?
Isne ego qui Venerem? testes voco quotquot amicos
Neutro foeda mihi nomine vita dedit.
Hos inter, Wiertsi, si te bene novimus, ultro
20[regelnummer]
Tu veri verax astipulator eris.
Nec veterem patieris, iniquâ fraude, sodalem
Supplicij causâ deficiente, premi.
Sic salvus redeas, sic te pater Aeolus, Austro
Aspirante, domum per freta salsa vehat;
25[regelnummer]
Sic non intumeat Scaldis, sic blanda Novembrem
Nesciat, et toto rideat unda mari,
Sic Zephijros habeas comites, sic moenia Dortae
Praevecto, Eurorum flamina, cum fit opus.
Sic validum vegetumque in adhuc vitulantibus annis
30[regelnummer]
Invenias casti pignus utrumque thori:
Sic longum Collega mihi, Collega Brabantis,
Non nisi felices experiare dies.
Uni me totum placet hoc includere voto?
Uno pro multis omnia, dico; Vale.
3. Nou.
| |
[pagina 166]
| |
Aegri-somnium in equuleo. Prid. Non. (4) novemb. CIƆIƆCLXXVIIGa naar voetnoot1).Quod fuerim terrae pondus, quo nomine gratus
Nonnullis, spero, melioribus, edere paucis
Constitui, et verbis Orbi narrare Latinis,
Barbarus ille mihi sermo est, ego barbarus illi;
5[regelnummer]
Sed libet audiri Romana potentia qua se
Intulit, et leges populis virtute subactis
Patriae linguam et mores victricibus armis.
| |
CautioGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.Garrula res dolor est: hominem si nocte Poetam
Occupet ac totam non vigilare vetet.
Festinate, viri prudentes; quotquot amicâ
Non expunxistis classe Zulichemium.
5[regelnummer]
Aeger, ab insultu tristis podagrae jacet, aegrum
Destituit, pernox qui solet esse, sopor.
Festinate; manus Medicas submittite, quarum,
Si quid in arte valent, omni ope et omni opio,
Cura sit, ut quandoque malus dormitet Homerus,
10[regelnummer]
Et redeat sanae mentis amica quies.
Si perstat vigil esse, novis vos usque novisque
Vexabit crudi ructibus ingenij.
Versibus innumeris invitos obruet, omni
Quod Podagrâ scitis durius esse malum.
6. Nou.
| |
In crepidas, ampl.mo Bellimontio, podagrâ detento, ex vetusto pileo sectas, acu foemineâ consutas et mihi commodate missasGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.En ego Sandalium Veneris, licet offerat ipsa,
Et Iovis aurati Crepidas, si copia fiat,
Pro Soleis, venerande, tuis, Collega, recusem.
O mihi prae nulla non opportuna supellex,
| |
[pagina 167]
| |
5[regelnummer]
O pedibus composta meis! quo numine Divûm
Ducta, meum ignoti virgo miserata dolorem
Vicit Arachneam praestanti pollice telam?
Illustres Crepidae, non huic ab origine vestra
Servitio votae, generosae stirpis Avorum
10[regelnummer]
Immemores estote, ministerijque superbi;
Cum, quâ parte sita est animi vis enthea nostri,
Et mentis fons ipse bonae et prudentia rectrix,
Obtigit ante omnes vobis venerabile munus,
Totum hominem saluâ custodibus Arce tueri.
15[regelnummer]
Praecipiti, fateor, lapsu cecidistis et alto
Vertice conspicuae prope humi perijstis: at illud
Fortunae ludentis opus solenne, nec ipsa
Talibus haec hominum sors est exempta periclis.
Me spectate; steti rectus vegetusque valensque
20[regelnummer]
Ad summam pede constanti cerebroque senectam.
Heic quasi de Coelo tactus jaceoque querorque,
Quod longis et non semper ridentibus annis
Non licuit, vili sero licuisse Podagrae.
Sic rota nimirum Coeli, sic volvitur ordo
25[regelnummer]
Fatorum: opponat sese cui fabula vulgi
Esse vacat. Vos, dilectae, soletur id inter
Plurima, quod nunc puluereae, mox umbra futurae
Pulveris, ut fiunt summorum corpora Regum,
Ultima sic saltem, magnae datis oscula Matri.
30[regelnummer]
Desino Castoreas ultra vexare Gemellas
Alloquijs, Collega, meis; ne dicere possis,
Iam nimis hoc horis vel iniquae noctis abusum, et
Cum crepidis argutari delira podagra est.
7. Nou.Ga naar voetnoot1)
| |
Sutricis lausGa naar voetnoot2).Cedite, Gens Galli μεταμορϕάζονσα quotannis;
De vobis Batavâ virgo triumphat acu.
Nil illi supra Crepidam: si jusserit, uno
Versus momento Pileus in Crepidam est.
| |
[pagina 168]
| |
Proteus podagraGa naar voetnoot1).Si me Naso ferat mutatas addere formas
Mutatis, nostrasque suis componere nugas,
En metamorphosin, quâ nil veracius olim
Excudit, falsi faber, ingeniosa vetustas.
5[regelnummer]
Inter Aves, inter Pisces terraeque marisque
Falco rapax veniens Podagra est, abiens Testudo.
Si cui fabula non arridet, sentiat opto
Id quod sentio, sensurus quod sentio mecum est.
| |
Ad amicosGa naar voetnoot2).Dum pedibus careo; quaeso quis doctus adesto,
Qui vel te audiri, vel patiare legi.
| |
Epithalamium Guilielmi Henrici Arausii et Mariae Eboracensis regiorum principumGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.Palleat Eos surgens Aurora cubili:
Palleat, aut fusco rubeat pudibunda genarum
Sanguine, tota Rosae radijs submissa Britannae.
Pulchrior adverso de littore, pulchrior Eos
5[regelnummer]
Exit hijperboreos illustratura triones.
Intrat Arausiacos iterum (quanto omine, quantis
Auspicijs, quanto magnarum cardine rerum!)
Diva Britanna thoros, et per vestigia primae
De Patrio Venus orta Mari, Venus altera, Regj
10[regelnummer]
Sanguinis Auriaco mixtum venit aurea rivos.
O Superos inter coelesti copula nexu
Vincta diu, quae tu, quae non tu gaudia utrique
| |
[pagina 169]
| |
Portendis Patriae, quos de propagine fructus!
Dicite, Londinae Turres, dic, Insula, Ponti
15[regelnummer]
Regia, dic magnae Triados gens singula, et omnes
Unius unitae complexibus Amphitrites,
Dic, Batavum littus, Populi septemplice nexi
Foedere, et unanimi fortes virtute Leones;
Ullane de Coelo vobis illuxerit, ortu
20[regelnummer]
Candidiore, dies; ullum post nubila Solem
Videritis meliore bonis, peiore malignis
Augurio; quo, quos animos acuebat Erinnijs,
Quum Fratres Batavos, Fratres laniare Britannos
Ludus erat, sociaeque ibant in proelia dextrae,
25[regelnummer]
Connubialis amor ligat, aeternoque Hijmenaei
Perpetuam vinclo spondet Concordia Pacem.
En, Batavi Gens una sumus, Gens una Britanni;
Quoque brevi quondam divisit gurgite Terras,
Ut faceret Natura duas, vicinaque tantum
30[regelnummer]
Vicinam Regio summa de rupe videret,
Non iterum haec inter socios iterumque novandae
Area caedis erit: non hoc certamine Classi
Obvia Classis eat. Post quam sibi vela salutem
Regia in occursu, circum sua littora primam
35[regelnummer]
Deberi statuunt; ultro certabitur, utri
Utra fidem prior et fidei sua signa tonando
Explicet et neutri nociturâ Fulminis irâ.
Applaudent lituique, et quae Nereïdes udâ
Voce, suis modulis, Marium Dij raucius addent,
40[regelnummer]
Ore tubâque, suis: venient ad carbasa Coelo
Excitae volucres: quidquid Natura canori
Educat ad laetas toto ruet aequore Classes.
Tu quid, Gallia, fons Charitum, Virtutis amoenae
Mater, et ingenijs pollens, quibus arbitra morum
45[regelnummer]
Europae, nisi forte diu iam facta, futura es;
Hanc tibi tu Pacis laudem et commercia Gentes
Praeripiant patiere, quibus praescribere leges
Laetitiae et foedi iucunda oblivia Belli
Tradere debueras et rerum exemplar haberi?
50[regelnummer]
Ne fiat, generosa; veni, sociemus amicas
Aeterno, et Batavis antiquo, foedere dextras.
Quid juuat infestis Acies committere signis,
Cognatas Acies, et Fratrum Fratribus arma?
Non es, ne dubita, dubiae virtutis; abunde
| |
[pagina 170]
| |
55[regelnummer]
Quid valeas, animosa, Mari Terraeque probasti.
Quâ mercede placet plebi nil tale merenti,
Agricolis nil tale, domos, armenta, laborum
Praemia et angustae vix sustentacula vitae
Eripi, et, heu, miserûm tradi cum sanguine flammis?
60[regelnummer]
Maxima es Imperio, Terrarum amplissima; longo
Littore, qua Caurum spectas pigrumque Booten,
Oceano praetensa pates; porrectior inde
Paene tuo Libycas Rhodano perfundis arenas;
Itala confinem Tellus, Germanica, et omnis
65[regelnummer]
Baetica suspiciunt; Cerere es distenta, Lijaeo
Dives es; immensa es: nihil est cur stringere ferrum,
Te tantâ contenta, velis: quos arcta domi res
Non alit, ejiciant quaesitum finibus hostem,
Quemque suâ intersit pelli melioribus arvis.
70[regelnummer]
Exulet his demum plagis feralis Enijo,
Impletura suas alibi cum foenore partes.
Quanta, putas, tanti autorem te gloria facti,
Quanta secutura est exemplum gratia, quantum
Instar eris toti, qui se tibi temperat, Orbi,
75[regelnummer]
Deque tuo vultum satagit componere vultu!
Parces nempe tibi: parcet sibi quisque suisque;
Nulla domi caesum Conjux deserta Maritum,
Nulla Patrem Nurus aut Socerum lugebit ademptum
Mortibus assiduas mortes cumulantibus Armis.
80[regelnummer]
Ridebunt laetae segetes, et amoena juuencis
Pascua, et omnis opum securo copia cultu;
Heic ubi nunc Belli rabies furit, heic ubi quavis
Cumque pedem versus moveas oculosque, ruina est.
Quod si fixus amor bellandi fervet, et ima
85[regelnummer]
Non debellandis ardent praecordia flammis;
En age, qui plagas late dominator Eoas
Occupat et nobis semper loca Sancta, Tyrannum
Invadamus; in hunc certe concordibus armis
Accincti properemus: ibi est, ubi Gallica sese
90[regelnummer]
Exhibeat virtus, ubi Belgica mista Britannae
Ambitio; ut quae nos in mutua vulnera ridens
Exagitat, pereat, pereat faex barbara, detque
Hostibus unitis triplices tribus unica poenas.
O, si de tumulo hoc magnis cognoscere Magni
95[regelnummer]
Manibus Henrici detur, neque longus Avorum
Nesciat haec ordo Regum prosperrima quorum
| |
[pagina 171]
| |
Extera per Freta vectorum toties totiesque
Lilia Idumaeae inseuit Victoria Palmae!
Quos animos illi, quam fausta Nepotibus addant
100[regelnummer]
Vota, Domi Pacem, peregre sua Bella secutis!
Quam vero grandes animas inopina ferirent
Gaudia, si tanto spectatrices Hymenaeo
Assistant, festasque faces comitentur ad istos
Posteritate suâ Thalamos et nomine dignos!
105[regelnummer]
O Thalami, o precibus nobis sine fine petiti
Mille per expansas Belgarum ad sidera palmas,
Prodeat a vobis, quâ nil felicius optant,
Prodeat, et longo vigeat per saecula tractu
Mascula perpetuos Proles rectura Batavos.
Aeger Hagae. 10. nocte Nouemb.
Coeperam nonâ.
| |
Ad collegam BellimontiumGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.Claudo Collegae claudus Collega salutem,
Quique pedi grauis est desinat esse dolor.
Ut quid agam non ignores, ecce unius aegrae,
Si vacat, ac tanti est, inspice noctis opus.
5[regelnummer]
Arride, si qua nugax arrideo. grandis
Materia heroo Carmine digna fuit.
14. Nou.
| |
OuderdomGa naar voetnoot2).Der Menschen ouderdom is als haers levens winter,
Sij dorre bladeren, die noch aen 't tackje staen,
Men vindter die der los af slingeren; men vindter
Die taey, en hard en steech, als noo ter aerde gaen.
5[regelnummer]
De tyd is niettemin verloopen soo hij placht,
Het jaer verstaet geen jock. Het Blad moet van de rijsen.
Een windje, een rijpje van een Coortsje doet het rijsen:
En dan wie min of meer gewaeckt hebt, goeden nacht.
16. Nou.
| |
[pagina 172]
| |
Poesie.Hackt en speckt levervleisch, en wentelt het en keert het
Tot Beuling vulsel naer de Keuckenkonst, en leert het
Soo smaecken als het niet en smaeckten, eer ghij 't sneedt.
Doet kruydjens van hautgoust wel dicht daerin gekneedt.
5[regelnummer]
Dit morssen kan den smaeck verscherpen en ververssen:
Soo schelen, na mij dunckt, goed' effen tael en verssen.
17. Nou.
| |
Verhael getrocken uijt de historien van Scotland door wijlen den ridder Alexander Hume, Scotsman, gewesen hofmeester vande vrouwe princesse roijale van OrangeGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.Die tyd heeft, en geen' vaeck, en sonder huijsvrouw light
En wentelt in sijn Bedd, als ick doe, zij bericht,
Hoe Scotser Coningen eenvoudighe Chronijcken
Een saeck verhandelen die weinighe gelijken.
5[regelnummer]
Een die 't was, seggen sij, (mij heugt van tijd noch naem)
Socht naer een' Coningin, hem en sijn Rijck bequaem.
Hij had goe Waer in 'tLand; maer van sijn' ondersaten,
Om redenen van Staet, ontrieden hem sijn' Staten.
Een deftigh oud Prelaet, gemachtight als Gesant,
10[regelnummer]
Wierd statigh afgeschickt door Duijtslands hoogste land.
Daer vielen hem te keur niet min als vier Princessen,
Vier susters in een Hof. De goe Man, na sijn' lessen,
Verklaerde dat de lust sijns Conings niet te seer
Op het schoon aensicht sloegh: hij eischte ijet anders meer.
15[regelnummer]
Hij socht een Deerne, jong, frisch en gesont te trouwen,
En die hij jaerlijx moght een kinderbedd betrouwen,
En Manvolck uijt dat Bedd, tot Erven van sijn' Croon,
Bij tyde van verlies, van d'een' op d'andren Soon.
Dies vond sich hij Gesant met scherpen last verlegen:
20[regelnummer]
Om vast te weten hoe 't allomme was gelegen,
Sulx moije optoyerij van uijterlijck gewaet
Der mannen oogh ontsteelt, en noijt recht sien en laet;
De dames mosten voor sijn' oogen naeckt ontkleedt zijn.
Wat meent hij d' oude Geck, dat w' alle pas gereedt zijn
25[regelnummer]
Te lyden wat hem lust, en ons niet en gevall?
Loopt daer ghij 't krijgen kont; hier werdt soo niet gemall.
Dus riep het jonge goed, onstuijmigh in 't beghinne:
| |
[pagina 173]
| |
En nochtans, preecktem' haer, om Scotsche Coninginne
Te werden, voor een' pronck, die zeer noch leed en doet,
30[regelnummer]
Scheen geen' oneven cans. Elck ging in haer gemoed.
Naer lange talmerij van gins en weder seggen,
Besloot des Vorsten Raed: De Ioffers souden leggen
De neusen in het Bedd, het hinderst in de locht,
Die een oud wijf den Heer te kijcken brengen moght.
35[regelnummer]
In quam hij; en verkoos den klaersten van sijn' Brillen,
Om niet te dolen in soo velerhande Billen.
Daer lagender wat vlack, daer lagender wat steil,
Elck voor sijn interest, als min of meerder veil.
Lang keeck hij en herkeeck: dan een reis, dan noch eentje,
40[regelnummer]
En, om wat meer bescheids, licht' hier en daer een beentje.
In 't einde, moe gekeurt, gaf hij der een' een' lapp
Op haer te kroonen poort, en sprack, Met dese klapp
Sal dese schoonen Aers mijn' Coninginne wesen.
Sy wierd het, en het werck van ijeder een gepresen.
45[regelnummer]
d' Historie luydt wat Scots, als waer 't een speultien: maer,
Of oude Boecken zijn qua' Tuijgen, of s' is waer.
Een' rustighe baesin hield ick de saeck te voren,
Met all' omstandigheit, om rondelijck te hooren,
Als 't haer gebeuren kost, hoe sij 't beleggen souw.
50[regelnummer]
Heer, zei sij, met een sucht; een Conings echte Vrouw?
't Is veel: en wist ick dan dat ick de klap sou krijgen,
Mij dunckt, ick soud 't bestaen en leggen schoon, en swijgen.
Veel' Billen komender met haer gevolgh ten thoon,
Ben ick wel onderricht, voor minder als een' Croon.
17. Nou. noctu un(o) spir(itu).
| |
Aenden heer van Maesdam met een boomken.Geluck, Heer, met MeVrouw Castanea equina.
Gunt hem een' goed warm bed; dan isser voorts geen sien na:
Of, is 't u noodigh, geeft den Brenger wat gehoor,
Hij is een kundigh, oud, gepromoveert Doctoor.
5[regelnummer]
Ick heb niet een goed woord voor 'tgroot geschenck te vergen:
Uw' Paerden mogen 't mij danck weten schier of mergen.
Voor menschen is het maer, als wereltsche genucht,
Veel schoone bladeren en blommen, sonder vrucht.
eod.
| |
[pagina 174]
| |
[Parce malo denti, quisquis fortasse, meorum]Parce malo denti, quisquis fortasse, meorumGa naar voetnoot1)
Ante parum clemens arbiter, ista legis.
Quam stillare vides, octogenaria vena est;
Excusentur anus Musa, Poeta senex.
26. Nou.
| |
Vande pomp in 't oud man-huijs t' AmsterdamGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.Tien voet diep twintich mael was t' Amsterdam geboort,
Op dat ouw' Mannen geen soet water moght onbreken,
En 'tbooren ging noch voort.
Dirck leij sijn Oor op 't gat, en riep, houdt op, laet steken,
5[regelnummer]
Wij zijn der deur, ick hoors' aen d' over zij al spreken.
eod.
| |
Sur les mercures galantsGa naar voetnoot3).Ie voudroij bien n'auoir pas leu
Ces beaux livres, tant ils m'ont pleu.
3. Dec.
| |
[pagina 175]
| |
Onbescheid.'T Scheep riep een Ioffer, met een Land-Caert in haer' handen,
Als hadse veel verstand van Custen en van Landen,
Waer zijn wij, man te Roer? Soeckt het op uw Papier,
Naer ick ghis, sei de vent, zijn wij niet verr van hier.
8. (Dec.)Ga naar voetnoot1)
| |
Ad pastorem ecclesiaeGa naar voetnoot2).Praeco Dei es? primas inter quas poscere debes,
Posce duas dotes det, στὀμα καὶ σοϕίαν.
24. Dec.
|
|