Gedichten. Deel 8: 1671-1687
(1898)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend
[pagina 122]
| |
[1675]Op een boeckGa naar voetnoot1).Ick weet niet wie dit boeck gespogen of gerijmt heit,
Maer 'tis voor seker een gerijmde ongerijmtheit.
6. Ian.
| |
24. ian. 1675. A m.le de BrederodeGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.Ne vous effraijez pas de ce monstre de Liure,
Quoij que plus gros et lourd qu'un Registre d'Estat:
Il ne debite point ma folie à la livre,
Ce n'est qu'au petit grain, ou, peut estre, au carat.
5[regelnummer]
Aussi n'estce qu'un plat de viande si creuse,
Un hachis si menu, si souuent decouppé,
Que si vous en tastez sur le soir, fort doubteuse,
Vous ne scaurez, la nuict, si vous auez souppé.
Mais, si vous m'en croijez, n'endurez pas la peine
10[regelnummer]
D'un si pauure entretien, pour faire beaucoup mieux.
Renuoijez moij mon monstre, et soijez bien certaine,
Qu'il n'est rien de si peu digne de vos beaux yeux.
Que si vous n'aijmez pas que l'auteur vous en priue,
A vous, Belle, le choix: gardez l'en son entier,
15[regelnummer]
Ou mettez l'en morceaux, pour quand parfois arriue
Qu'on cerche moins du bon que du mauuais papier.
16. Ian.
| |
Vrouwen voordeelGa naar voetnoot3).De loos' almogentheit van Vrouwtjens op ons Mans
Bestaet in reden, en goe reden naer mijn oordeel:
| |
[pagina 123]
| |
Van jongs aen hebben sij te deel de beste kans:
Lett op het goedjen eens, 'tsitt altyd op sijn voordeel.
23. Ian.
| |
Ian uyt den rouwGa naar voetnoot1).Ian is ten einde van sijn' rouw,
Die 't nu een jaer is dat hij draeght.
Waerom vraeght Ian weer na geen vrouw?
Om dat hij na geen' vrouw en vraeght.
1. Feb.
| |
In rectoratum magnificum d.I. Freder. Bökelmanni. Ad principemGa naar voetnoot2).De Rectore Bokelmanno, invictissime Rector
Belgarum, quanta est gratia, tota tua est:
Nil supra debere potest Academia; fecit
Nempe Virum virtus propria Magnificum.
8. Feb.
| |
Vrouwen verdrietGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.De Mans zijn meesters van 's Lands opperste gebied:
Het vrouvolck isser af, en staeter op en siet.
Wat magh de reden zijn? 'tis om sijn sin te missen;
Om dat juijst man en vrouw niet eveneens en pissen.
12. Feb.
| |
[pagina 124]
| |
Ick danck hem sonderling voor een,
Ick ben noyt moeyelick, alleen.
eod.
| |
Aen DirckGa naar voetnoot1).Hebtgh' een zeer beentje, Dirck, en lost ghij nu een steentje?
Het schijnt, uw tydverdrijf is niet als Steentje beentje.
21. Feb.
| |
Van neelGa naar voetnoot2).Neel sprack mij van een paer, ick wist niet wiens, moy' memme,
Met zeise m' op sijn Hoofs, je parle de moij mesme.
eod.
| |
Kloecke DirckGa naar voetnoot3).Quae tongen soecken Dirck sijn goeden naem te schenden,
Als waer hij in 'tgevecht wat spoedighjes in 'twenden:
Soo nauw en neem ick 'tniet, maer dus spreeck ick 'er van,
Wanneer Dirck niet en slaept, is Dirck een wacker man.
26. Feb.
| |
Serenissimo Gulielmo Henrico victori ἘπινίκιονGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+.Caesareas Aquilas, et conspirantis Iberi
Et Batavûm sub te socios pugnasse Leones,
Nulli Nassauidum est, nulli, dum saecula currunt,
Auriaco delatus honos. At celsior illo,
5[regelnummer]
Victrices Adolescenti cessisse cohortes,
Ter profligatas duplices per caerula Classes,
Infando deturbatum conamine Gallum,
Et Patriae procul extortos a faucibus hostes.
Quid viridi pulchre spretum Diadema juuentae,
10[regelnummer]
Supplicibusque dari Princeps fugisse Sicambris,
Et populi praelata quies, et publica rebus
Commoda privatis? Certe, ter maximus iste est,
Iste triumphorum, de te, Gulielme, triumphus.
Scilicet, invictum late Terrâque Marique
15[regelnummer]
Solus eras qui, te major, te vincere posses.
6. Mart.
| |
[pagina 125]
| |
Ongelijck paerGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.Een Seven voor een Een met een Een naer een Seven!
Soo averechtsen Trouw kan geen goed Hijlick geven.
| |
Aen mijne kinderenGa naar voetnoot2).Mijn' allerliefste, in allen staet
Gedenckt aen dese leer;
Geluckigh is dien niemand haet,
Die niemand haet, noch meer.
| |
Neels vuijlGa naar voetnoot3).Neel speelt de Hoer, dat elck een weet:
Soo is 't dan geen secreet.
Ick weet niet hoe men 'theet:
Dit weet ick wel, 't stinckt als 't Secreet.
26. Mart.
| |
Dircks overleghGa naar voetnoot4).Dirck, vrolick en vrijpostigh Reiser,
Randt Coningen en Vorsten aen;
En seght, hoe soud' ick 't niet bestaen,
Een Cat siet toch wel op een Keiser;
5[regelnummer]
En sien sij weer op mij, wat's dat?
Een Keiser siet wel op een' Cat.
30. Mart.
| |
Grafschrift in voorraedGa naar voetnoot5).'t luweeltje dat hier leght,
Hiet, en hiet wel te recht,
Marie Alleentie Pergens,
Want sulck en vond men nergens.
1. Apr.
| |
Mens ipsaGa naar voetnoot6).Een ding van Vleesch en Been en is bij mij geen Mens;
'Khebt in Latijn geleert, de rechte Mens is Mens.
eod.
| |
[pagina 126]
| |
Ad ser.mum principem ut in morbo sui nostrique memoriam habeatGa naar voetnoot1).Dia Deûm soboles, Patriae spes una superstes;
Parce tibi Patriaeque: hac tecum tota laborat
Totâ affecta lue est. votis concurrere nostris
Ipse velis, quam sollicitis ad sidera palmis
5[regelnummer]
Poscimus, ut per te liceat sperare salutem.
Conspireat Medicina, tui custodia, focus
Perpes, et ingrati prudens patientia lecti.
Praesta quam debes operam Populoque tibique:
Fac Medicas tibi posse manus nobisque mederi;
10[regelnummer]
Ut quod agunt bis agant. Quid enim iuuat addere verbis
Verba? tuus non es, noster, Respublica, nos es.
| |
Straf na waerdeGa naar voetnoot2).Pier maeckt syn werck van handigh nemen,
Maer huijsbraeck, seght hij, breeckt den kop,
En, soo wij by de keel vernemen,
Op breecken breeckt te leelick op.
10. Apr.
| |
Slechte MathijsGa naar voetnoot3).Het volck bedrieght mij, seght onnoosele Mathijs,
En maecken mij wat wijs.
Klaeght daer niet over, Bloed, 't en zijn geen' kleine saecken,
Een geck wat wijs te maecken.
| |
[pagina 127]
| |
Dircks over-roemGa naar voetnoot1).Dirck pocht veel van 't goed chier
Dat hij sijn' vrienden aen dé:
Maer, naer men 't mij vermaende,
En was het maer goed schier.
| |
Suum cuiqueGa naar voetnoot2).Trijn is voor Wijn,
Pier voor goed Bier:
Schenckt elck het sijn:
Keur maeckt goed chier.
| |
Oude onbeleeftheitGa naar voetnoot3).Die onbeschofte vent, die oude Adriaen
Maeckt mij twee dingen kond die 'k noijt en heb gelesen,
En die 'k noch qualick weet hoe t'samen konnen gaen,
Dat een heel onbeleeft en heel beleeft kan wesen.
| |
Op een uytnement geschriftGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+.Hier in is niet een woord of 'tkon uytstekend wesen,
'T en waer het onder syns gelijcken wierdt gelesen.
3. Iun.
| |
GichtGa naar voetnoot5)Ga naar voetnoot+.Men seght mij datter bij Doctoren staet geschreven,
Dat Gicht een teecken is van 's menschen langer leven.
Vraeght ijemand na bewijs, ick maeck een regel klaer,
En krijgh de Gicht aen boord ontrent mijn tachtich jaer.
5. Iun.
| |
Aenden h.e van Maesdam, op eenighe verstellingen bij mij gedaen in sijne dichtenGa naar voetnoot6).'k Hebb hier en daer wat aengetast,
Maer 'tgaet niet dieper als de bast:
Aen 't heiligh binnenste der saken
Vervoorder ick mij niet te raken;
| |
[pagina 128]
| |
5[regelnummer]
Ick eer en lov' het in mijn hert,
Soo als 'tdoor u gepredickt werdt.
Doen ick u nu en dan gedencken
Aen onse Moer-tael niet te krencken,
Ghij siet, al 'tgeen ick mij bemoe,
10[regelnummer]
En raeckt niet, wat ghij seght, maer hoe.
Laet icker mij te veel in voorstaen,
'K houd' altoos Reden aen mijn Oor staen,
Die seght, 'tis winst, vermaeck en eer,
Als ick van leeren beter leer.
22. Iun. te bedde.
| |
Claes getrouwtGa naar voetnoot1).Neel komt met kind ter kerck, en 'tis in alle monden.
Claes kent den Vader niet, en trouwts' al even wel,
Of om haer' dicke Beurs, of om haer gladde vel.
Soo heefter Claes geen been, maer beenen in gevonden.
1. Iul.
| |
[Parva sub Auriaco, socijs animata Batauis]Parva sub Auriaco, socijs animata BatauisGa naar voetnoot2),
Magnam Gallorum fudit Ibera manum.
Creditur ad Galli cantum tremuisse Leonem;
Sed Batavus vel Iber non fuit ille Leo.
4. Iul.
| |
[pagina 129]
| |
Grafschrift van .... Huijssens ten derden weduweGa naar voetnoot1).Hier light een drijmael Vrouw met all' haer' Mans begraven;
Den eersten, Heer alleen, de laeste twee, bey Graven.
Colinsplate 18. Iul.
| |
GrafschriftGa naar voetnoot2).Dit's 't Graf van Louw de logenaer.
En schroomt het niet te naken,
Uijt vreese van sijn kaken;
Hij lieght hier niet, hij light 'er maer.
Ib. eod.
| |
Noch HuijssensGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.Hier liggh ick met drij Mans, die m'elck haer trouwe gaven:
Twee hebben mij beGraeft, ick hebber drij begraven.
Ib. eod.
| |
EiusdemGa naar voetnoot4).Hussia hoc tumulo est, non uni juncta Marito:
Viva duos habuit, mortua tres comites.
Ib. eod.
| |
Martialis l.i. ep. 29Ga naar voetnoot5).'t En is geen Gistren-wijn daer droncke Dirck na stinckt:
Hij sit van 's avonds af tot aenden dagh en drinckt.
nau(igans) prope Goesiam. 19. Iul.
| |
In I. Swammerdammij Ephemeri vitamGa naar voetnoot6).Si bene miramur de magnis magna docentes,
Pluris hic esto, ducens maxima de minimis.
13. Aug.
| |
[pagina 130]
| |
Den aendachtighen leser saluijtGa naar voetnoot1).Hier woont in 'topen Huijs een open Hert, voor Vrinden;
Die sullender noijt een van twee gegrendelt vinden.
Maer, soo se met haer drij, of vieren, zijn op 'tmeest,
En soo s'er een, twee, drij, vier daghen zijn geweest,
5[regelnummer]
Ick bidd haer (met verlof,) mijn landrust niet te stooren,
Maer dats' een yeder gaen vernachten daer sij hooren,
En wachten mijn besoeck ten hoogsten met mijn tween.
Dit had ick allerliefst dats' oock tot mijnent de'en.
I.V.B.V.H. Soest 26. Aug.
| |
Van Agniet en haer dochterGa naar voetnoot2).Bijslapen, riep Agniet (en streedt haer' dochter aen)
You vuijle lichtekoij, hoe dorst je 't stick bestaen?
Ye doolt al, en ije bent verabbeseert, seij 't Hoertje;
't Was gien bijslapens werck, bijwaeckens was het, Moertje.
Naerden 26. Aug.
| |
Ad amicumGa naar voetnoot3).En regulas, amice, Grammatices novae;
Qui Matris est Frater tuae, male Avunculum
Nepos vocabis: rectius voces Avum;
Quia, scilicet, colossicae molis virum.
5[regelnummer]
Matris Parentem, perpusillulum senem,
Docte loqueris, si voces Avunculum.
26. Oct.
| |
Op het stille weder vanden biddagh 6.en nov. 1675. Naer veler dagen stormGa naar voetnoot4).De Donder, Blixem, Storm van winden allerhand
Zijn grouwelick geweest in Oogen en in Ooren:
Van daegh is 't schielijck still: Bidt neerstigh, Vaderland;
'tSchijnt dat den Hemel swijght, om uw gebed te hooren.
6. Nou.
| |
[pagina 131]
| |
In malaciam ab ingenti tempestate subortam die precum publicarum. Ex vernaculo meoGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.Tonitruorum, fulminum et furentium,
Aquiloniorum lurida vi turbinum,
Oculos et aures perculit dirus fragor.
Hodie suborta est blanda Coelorum quies:
5[regelnummer]
Propera precari, Patria, en silet deus,
Quasi sic tuas attentus audiat preces.
7. Nou.
| |
Tegen PieterGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.De konstigste Musieck heet Pieter, lollen,
En maeckt maer blaetingen van 'tsoetste lied.
'k Geev 't sijn' onkunde toe; die doet hem hollen:
Wist Pieter wat hij segt, hij seij soo niet.
7. Nou.
| |
Hollandiae solatium, gravi tempestate circa plenilunium novemb. CIƆIƆCLXXV passim inundataeGa naar voetnoot3).Iniquitate Gentis infestae diu
Dureque pressa, et quidquid invadentium
Rabies nefanda militum victrix potest
Experta, tristis Terra; jam clade alterâ
5[regelnummer]
Concussa luges: Gallicae quod relliquum
Fecere flammae, fluctuum irruentium
Vorat vorago: arsisse ceu parum foret,
Hodie natandum est in, tuis quae lachrimis
Increscit, unda: mergitur Salo Solum
10[regelnummer]
Super furente; novalium spes occidit;
Potu salito, fluctuat siccâ siti
Pecus peremptum. O Patria, o quo caederis,
Quo non flagello! Parcius luge tamen.
Fons ipse cladis prima consolatio est
15[regelnummer]
Grauiora passae: nempe, quae nos hactenus
Exercuerunt flagra, sanguineae manus
Mortalium inflixere: nunc Coelum tonat,
Venti loquuntur, fulminum vis, grandinum
Procella cogunt velle tranquillum Mare,
| |
[pagina 132]
| |
20[regelnummer]
Quod, absque Fatorum impetu, nollet magis.
His acquiesce, si sapis, Ciuis meus;
Nil terreum intercessit, humanum nihil:
Tactus superne, de tribus gaude malis
Minimo feriri, et hac spei fiduciâ
25[regelnummer]
Submitte supplex colla, dum, quae vulnerat,
Sanet miserta: Incidimus in manum Dei.
16. Nou.
| |
[Disce nihil modo non sperare, Batavia; quâ nunc]Disce nihil modo non sperare, Batavia; quâ nuncGa naar voetnoot1)
Plecteris, infelix Terra, Dei manus est.
| |
Ians rechtsgeleertheitGa naar voetnoot2).Siet waer op lichte Ian sijn' ontucht weet te bouwen:
'k Heb, seght hij, oock somtyds van Rechten wat gehoort,
Van misdaed en van straf; maer, naer ick heb onthouwen,
Doot steken is verboôn; maer levend, is geen' moord.
28. Dec.
|
|