Gedichten. Deel 8: 1671-1687
(1898)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend
[pagina 1]
| |
[1671]English christmasGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.Den heiligsten van all' de dagen
Dien oyt de Menschen rijsen sagen,
Den dagh doe God ter aerde quam
En 's werelds misdaed op hem nam,
5[regelnummer]
Sien ick in Engeland gedencken
Met over brassen, over schencken,
Met Mom en Dans en Kamerspel,
Met all' de Vastenavond Hel.
Wel hoe, Gemannen is dat Christmis?
10[regelnummer]
Mij dunckt het is de heele Christ mis.
Lond. 5/15 Ian.
| |
Beslyckt londenGa naar voetnoot2).Oud Londen is door 't Vier geloutert als metael,
En 'tscheelt van dat het was niet anders als fijn Stael
Van afgesleten Lood: maer, als wij 'tseggen moeten,
Wat is een' schoone Vrouw met stinckend-vuijle voeten?
eod.
| |
(Kunst om kunst)Ga naar voetnoot3).Ick sweer by dese Kaers die 'ck in mijn' handen houw,
Sprack Wouter tot sijn Vrouw,
'k Heb al den nacht gedroomt dat ghij mij deser dagen
Twee hoornen hebt doen dragen.
5[regelnummer]
'k Sweer, sei sij, bij het Brood dat gh' hier voor oogen siet,
't En is de waerheit niet.
Eet dan dat Brood, seij hij: neen, sprack sij, gaet ghij voren
En eet uw' Kaers eerst op, want ghij hebt eerst gesworen.
ibid. 7/17 Ian.
| |
[pagina 2]
| |
Engelsch veeGa naar voetnoot1).Dirck, gaet ghij soo naer Engeland?
Door siet het wel aen allen kant;
Ghij sulter vreemdigheden vinden
Die and're Volcken noijt versinden.
5[regelnummer]
Maer schrickt niet, soo ghij op uw pad,
Te Landewaert, en meest in Stadt,
Veel' Horenbeesterij van aensien komt t'ontmoeten,
Met even groot getal van Hoornen als van Voeten.
Ib. 21. Ian.
| |
Engelsch geldGa naar voetnoot2).De Londen-Toursche Munt gaet alle Munt te boven;
Haer held're Stempelen zijn niet genoegh te loven;
Haer deugdelicke waerd' in Goud en Silv're Stof,
Ia tot in Kopere, gaet boven allen lof.
5[regelnummer]
Wat dunckt u, Vreemdeling, waer 't niet met alle reden
Dats' all' in sulcken Munt haer' handelingen deden?
Iae 't: maer daer isser een van overlang bekent,
Daer 'tvolck niet af en will, soo ist'er aen gewent:
Het is een' valsche Munt, dat weetmen van te vorens;
10[regelnummer]
Noch doetm'er gins en weer betaling mé; met Horens.
eod.
| |
(Jans bywoord)Ga naar voetnoot3).
Verstae je 't wel, voeght Ian bij allerhande reden;
Selfs seght hij, als hij bidt, O Heer, verstaeje 't wel?
En die soudt wel verstaen, verstond Ian sijn' Gebeden,
Maer Ian verstaet, ontrent, syn selven als een Bel.
eod.
| |
Dircks dood-siecktenGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+.Ick vraegd', Hoe raeckte Dirck om 'tleven, was 't van drincking,
Of van een' Sincking? Neen, seid' ijemand, geen van twee;
En evenwel van beid': Hij tuijmelden in zee,
En dronck sijn selven doot, en bleef voorts in een' sincking.
eod.
| |
Mis-besteedde weldaetGa naar voetnoot5).'k Heb Frans een' dienst gedaen, die wel een dienst magh heeten:
Nu 'k sijn' erkentenis daertegen soeck, is 't mis:
| |
[pagina 3]
| |
Hij seght, het magh wel zijn, maer heeft het schoon vergeten.
Heet dat vergeten schoon? mij dunckt het leelick is.
Ib. 24. Ian.
| |
Wraeckgierige TrijnGa naar voetnoot1).Trijn had den Schouth geklaegt, sij was van Dirck verkracht,
Somtyds een' heelen dagh, veeltijds een' ganschen nacht.
Soo dickmaels? sei de Schout, wat lusten u te swijgen?
Ghij hadt hem over lang gehangen konnen krijgen.
5[regelnummer]
'Kliet hem begaen, sei Trijn, op dat hij eens gevatt
Syn' welverdienden loon moght krijgen op een rad.
eod.
| |
OnkeurGa naar voetnoot2).Ick weet niet wat een Geck van beiden beter dé':
Den overdrincker delft en vult sijn' eigen zee,
Daer in hij endelick versuijpen moet en stranden;
Den overeter graeft sijn' Grafsté met sijn' tanden.
eod.
| |
SlockspijsenGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.Der Vraten Magen zijn recht wandelende Graven,
Daer allerleij gediert doorgaens in werdt begraven,
Tot dat de Graven selfs geraken in haer Graf
En voeden daer Gediert dat haer noijt voetsel gaf.
5[regelnummer]
Geraken sij 'r wat vroegh, sij hebben 't danck te weten
Aen een klein Engelands gebreckjen, Overeten.
eod.
| |
Aen Ian den vloeckerGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+.De Duijvel hael' mij, Ian, is schier uw derde Woord:
Uw vloecken, schijnt, en is tot noch toe niet verhoort.
Maer of de Geck eens voort quam,
En dat hij u bij 'twoord nam:
5[regelnummer]
Ick wil oock vloecken, Ian, de Duijvel hael' mij niet,
Voor uwen Swanen-sang waer dat een droevigh lied.
eod.
| |
(Engelsch hert)Ga naar voetnoot5).Hoe komt, een Engelsch man soo onschouw voor den bast is?
Om datter sterven slechts en anders niet aen vast is.
Ib. 25. Ian.
| |
[pagina 4]
| |
(Aen een Engelschman)Ga naar voetnoot1).Tom, houdt uw' handen t'huijs, en wacht u voorden bast,
Daer's niet den hals alleen maer oock de dood aen vast.
eod.
| |
Aen droncken TeunGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.Antoni, vochte Vriend, maeckt eens een eind van natten,
En leert der luyden wijsheit vatten
Die d'eerste Tael ten deele viel,
Haer spreeckwoord seght, Gods geest bemint een' drooge ziel.
eod.
| |
(Maeghdom)Ga naar voetnoot3).Moy' Anne wouw philosopheren,
En van de Leden-snijders leeren,
Wat Maegdom was, en waer hij lei.
Ick gaf haer kort bericht, en sei;
5[regelnummer]
Hoor, Anne, gaet in uw Geweten,
Ghij kunt het nergens wisser weten,
Want Maegdom, tuschen ons geseit,
Is een' onnoosel', onversleten,
Onkundigh' ongebesightheit.
Ib. 26. Ian.
| |
RaedselGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+.Trijn weet een Raedsel uijt te geven
Daer veel' verstandighe voor sneven:
Sy seght, Ick had, Ian heeft gehadt,
En beide zijn wij 'tquijt, wat 's dat?
eod.
| |
Die soeckt en vindt nietGa naar voetnoot5).Nel klaegd' haer Maegdom was verloren.
Ick seide, laet ons om doen hooren
En soecken of hij ergens is.
Neen, sei se, dat is t'ongewis,
5[regelnummer]
Leert ghij niet beters in uw' Boecken?
Ick ben hem quyt geraeckt met soecken:
En deser dagen socht hem een,
En docht, hij had hem bij een been:
| |
[pagina 5]
| |
Maer, goede Knecht, hij was bedrogen;
10[regelnummer]
Het vogeltje was lang ontvlogen.
eod.
| |
Mare liberumGa naar voetnoot1).Schoon Engeland de zee alleenigh kost behouwen,
't En seght niet: Recht en is op geen geweld te bouwen.
Goed hebben, is 't niet al, maer hoem'er aen geraeckt,
En of een Meester is, of maer den Meester maeckt.
Ib. 27. Ian.
| |
Vinnigh schouw-spel te LondenGa naar voetnoot2).Ick schroom voor d'Engelschen haer spel met stael of stock;
Het volck slaet en verscheurt malkanderen om 'tjock.
eod.
| |
Niew ParijsGa naar voetnoot3).Besocht ick nu Parijs, ick schrickte voor 'tgesicht.
Het isser net bij daegh, by doncker ist'er licht.
eod.
| |
VoorsorghGa naar voetnoot4).Ghy hebt schoon' handen, Truij; maer sullen wij gaen eten,
Soo waschtse als ick de mijn'.
'Ksie wel hoe schoon sij zijn,
Maer hoese schoon zijn, Truij, dat dien ick oock te weten.
eod.
| |
NeelGa naar voetnoot5).Neel is niet sot, naer ick het vat,
Men moet haer all' haer' eere schencken;
Sy leeft niet sonder achterdencken;
Maer aende voor-sorg hapert wat.
eod.
| |
Papiere vriendenGa naar voetnoot6)Ga naar voetnoot+.Wat light ghy en bedilt de menighte van Boecken,
Die 'k lang vergadert heb, en meer en meer doe soecken?
't Zijn doode vrienden, Ian, van reden, van verstand,
Van alle wetenschap, van alle Tael en Land,
5[regelnummer]
Die sich tot mijn gerief op allerhande vragen
Of als Berichteren, of als Getuijgen dragen,
En passen op mijn oogh, geef icks' een wenckje slechts,
| |
[pagina 6]
| |
Als d'onderdanigste van mijn' gebroodde Knechts.
Maer zijn sij niet te veel om t'samen te doorlesen?
10[regelnummer]
Ontwijffelick te veel; en soud't mijn meening wesen
Al wat geschreven is en wat geschreven wordt
Door en door heen te sien, mijn leven viel te kort.
Maer, Ian, ghij zijt mijn vriend en and're sonder ende:
Neemt dat ick duijsenden en meer daer neffens kende,
15[regelnummer]
Waer 't mij niet heughelick met lust en vrijicheit
Bij een' of meer te gaen om reden en bescheid;
En sou dat noodeloos of overtolligh heeten,
Kost ick niet even juijst al weten wat sij weten?
Ib. 18/28. Ian.
| |
Aen myn' kinderenGa naar voetnoot1).Een schuld-brief in papier, raecktgh' hem te dikwils aen,
Kan licht bemeuselen en slijten en vergaen.
Gedenckt dit, Kinderen, en soo ghij op uw' Vrienden,
In tijden van gebreck, uw leven ijet verdienden,
5[regelnummer]
En meldt de weldaed niet te dickwils; mettter tijd
Vuijlt en bemeuselt sij, en gaet haer' luijster quijt.
Lond. 19/29 Ian.
| |
GesonthedenGa naar voetnoot2).Elck doe den Heer bescheid, (sprack een wijs Man in 'tmidden
Van dronckaerts, die de Prins sijn' welvaerd by den wijn
Quanswijs behertigden) 'kwil voor die welvaerd bidden,
Daer ghij soo geern op drinckt, en drincken op de mijn'.
eod.
| |
Bedde-wijsheitGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.Claes kan Latijn uijt ouw' Poeten
En wil ons daer uijt leeren weten,
Dat, als men op de reden lett,
Matrassen maken beter Bedt
5[regelnummer]
Dan Tycken, bol van dons en veeren,
Daer in niet goeds en is te leeren:
Ia scheldtse, met vermetenheit,
Voor Bedden van onwetenheit,
En weet de saeck dus vast te maken,
10[regelnummer]
Om dat die wijse dichters spraken
Non jacet in molli, etc.
Weet ghij de rest niet, raedter na.
ib. 30. Ian.
| |
[pagina 7]
| |
Ians voorsorghGa naar voetnoot1).Ian twijffelt aen sijn wijfs weldragen,
En tuchttse nu en dan met slagen.
Altoos, de quae naem gaet haer na,
'T zij waer of niet, hij slaeter ná.
eod.
| |
Droomen en ontwakenGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.Wij liggen al den Nacht en slaven in 'tbeleid
Van ydelheden, verr van alle red'lickheid,
En arme Waerheit light daer onder; en dat 's Droomen:
Met worstelen nochtans bestaet sij op te komen,
5[regelnummer]
En, krijghts' haer' handen los, sij valt de Logen aen:
Die weert sich; en dat raeckt van kijven schier aen 'tslaen:
In dat gerucht en kan 't de Rust niet langer herden;
En dat heet, Wacker werden.
Lond. 1. Feb.
| |
OuderdomGa naar voetnoot3).Raedt: dat ick niet en heb, en wouw 'k niet dat ick had;
En hoop het evenwel te krijgen: wat is dat?
Ib. 3. Feb.
| |
Van Huybert BoeckmanGa naar voetnoot4).Wat mooght ghij na geleertheit soecken
In Huijberts hoofd? daer isser geen:
Hij heeft heel' uytgelesen Boecken,
Half uijtgelesene niet een.
Ib. 5. Feb.
| |
Luije DirckGa naar voetnoot5)Ga naar voetnoot+.Dirck houdt onmaetigh veel van wat laet op te zijn:
Dat's 's avonds mijn manier, maer 's mergens is het sijn'.
eod.
| |
Spotters grafschriftGa naar voetnoot6).Hier light die om Gods Woord noijt wouw ter Kercke gaen.
Magh ick de ronde waerheit seggen,
Hij died'er levendigh noch sitten wouw, noch staen,
Behoort'er doot niet in te leggen.
eod.
| |
[pagina 8]
| |
Gauwe IanGa naar voetnoot1).Ian leest wel swart op wit, dat heeft men hem gewesen:
Waer 'twit op swart, God weet of 't Ian sou konnen lesen.
eod.
| |
MisverstandGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.Agnietjen, onse Clop, had vierichlyck gebeen
Op beid' haer Knijen bloot, en op een' blauwen Steen,
Dat Neeltjen, haer Masseur, voor geen dozijn van dagen
In 'thylick-bed geraeckt, ten eersten kind moght dragen.
5[regelnummer]
De Kouw beving haer' Buijck, en roerde daer een' pijn
Daer s' ongerust in vreesd' of 't wel een kind moght zijn:
Doe liets' haer bidden staen, en sprack, noch ongeruster,
Gh' hebt m' emmers wel verstaen, o Heer, ick meen mijn Suster.
eod.
| |
Geblanckette NeelGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.'t Is waer, seght lichte Neel, ick deck mijn bruijne vel
Met Witsel wat gemengt met Roodsel: doe 'k niet wel?
Ghy deckt uw' bruijnen aers, oft anders niet behoorden,
Met kostelicke zijd' en kostelicker koorden,
5[regelnummer]
Met allerhande verw van Stoffen over hoop,
Die u pas eigen is als mijne mij, bij koop:
Wat ghij beneden doet, magh ick 't niet boven willen,
Houdt ghij mijn Aensicht niet soo goed schier als uw' Billen?
Ib. 9. Feb.
| |
9e. febr. 1671. Verjaering van coningh Carels moordGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+.Was 'theden dat de Son haer' straelen sagh bedwelmen
Door grouwel van een' Schelm en [meer dozijne] Schelmen?
Was 't heden dats' een' Bijl drij Croonen in een' slagh
Met een geheilight Hoofd onmenschlick vellen sagh?
5[regelnummer]
O uyt den Almanach, vervloeckste dagh der dagen,
Begraeft u inden nacht, en past noijt weer aen 'tdaghen;
En gaet, ghij, Sprockelmaend, den negensten soo quijt,
En schrickelt soo twee mael en schrickt soo voor altijd.
Lond. 9. Feb.
| |
[pagina 9]
| |
Aen IanGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.Neemt het niet qualick, Ian, al noem ick u een' Lichtmis;
Ick meen't soo qualick niet
Als 't meestendeel bediedt:
'K Wil seggen, dat ghij veel wilt spreken, en spreeckt licht mis.
Ib. 10. Feb.
| |
(Klaes aen sijn' naeyer)Ga naar voetnoot2).Claes hiet sijn' kale Broeck vernaeijen:
Daer hongen een paer Hosen aen
Tot op en door de leste draeijen
Gehackelt en vergaen.
5[regelnummer]
De Snijder schrickte voorde Sletten
En seid', hij wister meer geen' Mouwen aen te setten.
Geen' Mouwen meer? sei Claes; 'tis wel, en laet dat staen
En setter mij alleen een niew paer hosen aen.
Ib. 11. Feb.
| |
(Aen een' quister)Ga naar voetnoot3).Naer ick u sie uw geld ontuchtelick vergieten,
Soo haest ghij naer het eind, en hebt bijkans gedaen:
Maer hebt gh' uw' Ouderen haer' meening wel verstaen?
Sij hieten u haer Goed genieten, niet vernieten.
eod.
| |
(Onraed)Ga naar voetnoot4).Ian wil syn wambas doen verstellen:
Wat magh hy toch de Snijders quellen?
Men sieter soo veel' lappen aen,
Men sieter geen meer lappen aen.
eod.
| |
[pagina 10]
| |
SoldaetschapGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.Hoe loos is onse Ian! een goed en stout Soldaet
Bewijst hij tastelijck dat niet wel t'samen gaet:
Want, seght hij, van der jeugd heeftm' hem soo onderwesen,
Dat goe luij kinderen niet stout en moeten wesen.
Ib. 14. Feb.
| |
Aen NeelGa naar voetnoot2).Sitt zedigh en gedeckt; ick twijffel wat ick sie;
Neel, waerd'er 'tVel niet voor, ick sagh uw' bloote knie.
eod.
| |
In Londinum lutosum, Lutetiâ pridem expurgatâGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.Causa rei dudum ambiguae clarissima tandem est.
Dum, penitus purgata, lutum Lutetia nescit,
Gallica nec Batauo concedit cura nitori,
Ne pereat male magnificum, Lutetia, nomen,
5[regelnummer]
Tota luto grauis et gaudens affectat amatque
Altera Londinum populis Lutetia dici.
Lond. Feb.
| |
Ians philosophieGa naar voetnoot4).Bekent, of Ians Scherpsinnicheden
Niet en bestaen in ronde reden.
Wat is de wind een lichte Geck!
(Soo spreeckt hij) waeyt hij in mijn' neck,
5[regelnummer]
Soo haest en kan ick mij niet draeijen,
Of voel hem in mijn backhuijs waeijen.
Lond. 7. Mart.
| |
Danckbaer gebedGa naar voetnoot5).Soo danck ick God, (God danck) in als voortaen,
En, na lang overleggen,
En vind niet meer te seggen,
Als, doet mij, lieve Heer, soogh' altoos hebt gedaen.
Ib. 9. Mart.
| |
[pagina 11]
| |
Yemands grafschriftGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.Hoort, edle, schoone, wijse en rijcke,
Geen lijck is deses lijcks gelijcke.
Waer dese Sarck een Diamant;
Waer d'aerde Goud Guineas Sand
5[regelnummer]
Daer [Amarill'] in is gelegen;
En waeren 't Peerlen, al den reghen
Van tranen diem'er over stort,
Met beider Indien meerder gaven;
Noch quaem de kostlickheit te kort,
10[regelnummer]
Noch laegh hier grooter Schat begraven.
Ib. eod.
| |
(Suycker in gal)Ga naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.Iooxel al te sterck te klouwen,
Eindight eewigh in berouwen,
En dat overtroetelt werdt,
Heet ick, dat verhoetelt werdt.
5[regelnummer]
Vreest den nasmaeck van de lusten,
Die ghij al te vierigh blusten;
't Straft sijn selven eer men 't weet;
Soet werdt suer en lief werdt leed.
Ib. 13. Mart.
| |
(Sus en soo)Ga naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.Wij sien, na 'twerck dat wij beleiden,
Een ding, een doen twee seer verscheiden:
Dunckt u dat duijster om verstaen?
Ghy blaest de Kaers uijt, en 'tvier aen.
ib. 13. Mart.
| |
DuelGa naar voetnoot4).Van veel' onvoorsichtigheden,
Daer de Menschen mis in treden,
Staeter eene schoon voor aen,
Die ick noijt en kan verstaen:
5[regelnummer]
Datmen om een anders falen,
Dat maer hij en most betalen,
Eigen ziel en lichaem waeght
En 'tgevaer ten offer draeght.
| |
[pagina 12]
| |
Heeft u Hand of Tong geslagen,
10[regelnummer]
Laets'er schand' en schá voor dragen;
Daer is Rechter voor en Recht;
Mij de wraeck, heeft Hy geseght
Diese sulcken heeft bevolen
Diense t'onrecht werdt ontstolen
15[regelnummer]
Met de dolste dieverij
Die schier te bedencken zij;
Daer de Rechter op 'tschavot gaet,
En geschapen, als een sot, staet
Selfs te lyden, meer als vriend,
20[regelnummer]
Wat syn vijand heeft verdient.
Luckt het beter, en vermoort hij,
God, die 'tstraffen sal, verstoort hij,
Schuldiger als die daer leit.
Siet wat een' voorsichticheit!
Ib. 15. Mart.
| |
Avond-begraeffenisGa naar voetnoot1).Waerom besteden wij de daghen,
Om lijcken naer haer graf te dragen?
Is sterven niet s' Nachts nagebuer,
En yeders dood sijn' avont uer?
Ib. 15. Mart.
| |
DementijGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.Dirck, zijt ghij soo ontstelt, om datm' u eens hiet liegen,
En wiltgh' er om te veld, als of 't een logen waer?
Hoe maeckt ghij 't met Gods woord, dat niet en kan bedriegen?
Daer heett ghij, eens voor al, geboren Logenaer.
Lond. 15. Mart.
| |
Heet Londens vierGa naar voetnoot3).Heel Londen heeft gebrandt en nu noch brandt heel Londen.
Beschuldight Frans noch Duijtsch; ick heb het ondervonden
Wie dat men 't wijten kan:
Half Venus, half haer Man.
Ib. 21. Mart.
| |
Aen IanGa naar voetnoot4).Voor een laetdunckend geck heb ick u lang gekent;
En dat en deert mij niet; ick bender aen gewent:
| |
[pagina 13]
| |
Maer als ghij onderdaeghs vol Brandewijn of Seck waert,
En woudt mij met geweld doen suijpen sonder dorst,
5[regelnummer]
Dat Paerd noch Esel wil, doe wenscht' ick uijt de borst,
Voor een laetdunckend, Ian, datgh' een laetdrinckend geck waert.
Ib. 22. Mart.
| |
Te gast gaenGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.Wat lightmen soo en loopt elck naer een anders haerd?
Is 't wel den halven danck, den halven ootmoed waerd?
Wat voordeel halen wij te Gast? ten aller besten
Elck voor syn deel wat stancks om teel-land mé te mesten.
Ib. 23. Mart.
| |
't SelveGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.Te gast gaen? neen, ick toch: 'ten geeft mij niet als t'eten;
Dat vind ick t'mijnent oock: en eet'er kort of lang,
En eet'er wat mij lust, en drinck'er sonder dwang,
En hebber God alleen, geen' Menschen danck te weten.
Ib. 24. Mart.
| |
Aen een' trouw-sieckeGa naar voetnoot3).Ia Ia, Manmachtighe, komt het soo nauw met u;
En scheelt het u soo veel, flus hijlicken, of nu?
Na dat ick u begrijp, korts mocht ghij wel een' vrouw zijn,
Maer mogelijck getrouwt wat langer als getrouw zijn.
Ib. 26. Mart.
| |
EtenGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+.Ten eten nooden wij malkanderen; wat 's dat?
Dat is, wij hoeven elck wat stoppens in een gat,
Daer 't datelijck verquijlt en soo verschiet van wesen,
Dat wat het is en schijnt niet, wat het was, te wesen,
5[regelnummer]
En die het by geval te rugge komen sagh,
Sou walgen van 'tgesicht den naesten halven dagh.
Noch is 't maer in een Mond en 'tmalen van de tanden;
Van daer versinckt het, en de Pot van allerhanden
Ontfanght en koockt het op en maeckt'er soo wat af
10[regelnummer]
Dat Menschen neusen schijnt geschapen tot een straf.
En werden wij genoodt tot sulcken vuijl vermaken?
Wegh met de Beulingen; ick maghse niet sien maken.
| |
[pagina 14]
| |
Laet Beesten inde weij dat morssen nacht en dagh,
Het spijt mij dat ick oyt schoon' Ioffrouw eten sagh.
Ib. 17/27 Mart.
| |
Tydigh berouwGa naar voetnoot1).Wacht niet uw' misdaed met den Hemel af te kerven,
Tot dat uw' besigheit sal wesen, niet als sterven:
't Is laet tot God gekeert, wanneer sich Vrouw of Man
Van sieckte nauwelijck in 'tbedde keeren kan.
Ib. 15. Apr.
| |
Redelijck roemenGa naar voetnoot2).Dirck, pocht ghij met uw springen,
Als van seer groote dingen?
Wat 's twintich voet? ick heb 't in lange niet begost;
En nam wel eens soo verr te springen: Als ick kost.
Ib. 13/23 Apr.
| |
(Armen wensch)Ga naar voetnoot3).Mij seid' een Bedelaer, ghij seght wel, rijcke Heeren,
God geeft een mensch al kou na kleeren:
En 't magh wel wesen; maer ick wouw
Dat God mij kleeren gaev na kou.
eod.
| |
(Kinder-werck)Ga naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+.Elf moye kinderen heeft Henrick bij sijn wijf.
En 'twijf roemt, 'tis haer werck, en Henrick stoft, 'tis sijn werck:
Maer 'tpocchen loopt ten eind; sij heeft het twaelfd' in 'tlijf.
Tot noch toe was 't wat deeghs, nu werdt het al dozijn werck.
Ib. 25. Apr.
| |
Op een geraemte, aen een' schooneGa naar voetnoot5).De Kleeren doen 't u, Tryn, het sachte vel en spieren
Dat gh' onder menighe de schoonste heett en zijt:
Maer die zijn voor de Mot en dese voorde pieren,
En dat kan korteling geschiên, of metter tyd.
5[regelnummer]
't Zij laet, of korteling, dan sult ghij dit dingh wesen,
Dit Cabinet-stuck, Trijn, siet en hersiet het vrij,
Lett wat een liefflickheit van leden en van wesen:
't En is geen logen, maer uw' eigen Schilderij.
| |
[pagina 15]
| |
En, sal ick verder gaen: wanneer ick in gedachten
10[regelnummer]
Van kleeren, vleesch en vel uw' ydelheit ontklee,
Siet wat gh' eerbiedicheit van mij hebt te verwachten:
Mijn soete pronckertje, ghij zijt dit dingh alree.
Ib. 18/28 Apr.
| |
(Van Maey)Ga naar voetnoot1).Daer loopt een kindje byde wegh
Dat Maijke by haer Man heeft:
Soo segt de wereld: maer ick segh,
Wie weet of 't Maij 'er van heeft.
eod.
| |
(Van my)Ga naar voetnoot2).Myn even-naesten als mijn selven te beminnen?
Ick weet, het is de helft van 's Heeren groot bevel:
Maer hoe bestae ick van mijn selven te beginnen?
'k Bemin mijn selven niet; ick ken mij al te wel.
eod.
| |
(Kloecke Klaes)Ga naar voetnoot3).Claes is een Krijgsman als sijn Vaer;
Sij vreesen bey niet als 'tgevaer.
Ib. 2. May.
| |
(Luye Andries)Ga naar voetnoot4).Gedaen werck, seght Andries, is 'tsoetst van sijn behagen,
En daer 's goed rusten op. Dat kan ick wel verdragen:
Maer werck door andere gedaen verstaet Andries;
Self wercken, segt de guijt, is rust en tyd-verlies.
Ib. 7. May.
| |
GrafschriftGa naar voetnoot5).Om Wimmenum in 'tkort met al sijn werck te loven,
Hier light hij onder 'tsand, te Wassenaer sijn' Hoven.
Ib. 10. May.
| |
[pagina 16]
| |
Dieren eedGa naar voetnoot1).Dirck most een' Eed doen, of het ging hem aen het lijf,
En 'tsmaeckte na de Galg, kost hij se niet ontsweeren:
Soo nam hij 't op het scherpste, en sei, Siet daer, Mijn' Heeren,
't Is onwaerachtigh, of de Duijvel hael' mijn Wijf.
Ib. 14. May.
| |
[Tu me donnes la main, et, je ne sçaij pourquoij]Tu me donnes la main, et, je ne sçaij pourquoijGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.
Si je touche à ton bras, tu t'armes de ta manche.
Badine, peus tu bien, sans te moquer de moij,
Me prester la coignée et m'en oster le manche.
| |
(Van Klaes)Ga naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.Claes werpt een' hand vol sands op 'tminste dat hij schrijft.
'kHouw van dien overvloed: 'tis 't best dat hij bedrijft:
Wat hij te voorschijn brenght uyt sijn' versufte gaven,
Met als 'tgeboren is soo dient het diep begraven.
Ib. 16. May.
| |
(Niet voor yet)Ga naar voetnoot4).Ian badm' om hondert Pond te leen, als waer ick mal,
En sei, 'twas nietmetal voor luyden van vermogen:
Ian, sei 'k, is 'tnietmetal, ick ben u wel gewogen,
Daer 's dat ghij van mij eischt; en gaf hem nietmetal.
eod.
| |
AkenGa naar voetnoot5).Reinier is met sijn' stramme leden
Naer Akens baden toe gereden;
Daer heeft hij Geld en Sael en Peerd
In alle vrolickheit verteert.
5[regelnummer]
Siet wat de wateren vermogen,
Hij is te Peerd na 'tbad getogen,
En op syn' voeten weer gekeert.
Ib. 17. May.
| |
(Erf voor aelmoes)Ga naar voetnoot6).Iob dreigt syn' wulpsen soon syn' erffenis t'ontmaken
Den armen te geval, dien 't beter strecken sal.
Den armen? segt mon Fils, soo kont ghij u vermaken
En mij mé: maeckt mij 'tgoed; ick heb toch nietmetal.
eod.
| |
[pagina 17]
| |
(Klaes aennemer)Ga naar voetnoot1).Claes heeft een rijck mans Huijs te bouwen ondernomen,
En isser met een' Bors vol Croonen af gekomen,
En, voor een Calis, aen een moij stuck goeds geraeckt.
Heeft hier de Man het Huijs, of 't Huijs den man gemaeckt?
Lond. 17. May.
| |
Gelijck opGa naar voetnoot2).Heb ick te veel gepraett en langer als 'tbehoort,
Vergeeft het mij, seij Iob, 'ksal beter leeren leven,
En korter webben weven.
Iob, seid' ik, laten wij malkanderen vergeven,
5[regelnummer]
Ghij hebt mij niet gestoort;
Hebt ghij heel veel geklapt, ick heb heel niet gehoort.
eod.
| |
(Na men 't neemt)Ga naar voetnoot3).Ick stiet een' Vent om veer: hij vraegd', en had gelijck,
Of ick het meend' in ernst? Ia, seid' ick, degelijck.
Soo, seid' hij, dan is 't wel: om 'tjock soud 't mij vervelen;
Ick houw niet van sulck spelen.
eod.
| |
(Onneuswijse Pier)Ga naar voetnoot4).Pier was sijn' rooden Neus schier quijt geraeckt in 'tvechten:
Noch hooptemen de sné met vel aen vel te hechten;
Mits hij sijn drincken liet. Neen, seid' hij, sulcken straf
Is mij mijn Neus niet waerd; en ruckten hem voort af.
Ib. 18. Maij.
| |
Aen NeelGa naar voetnoot5).'k Sie dat ghij groot en klein verbeent met uw gekakel,
En dat ghij hoopen volcks alleen aen 'tswijgen krijght:
Maer, Neel, hoe komt men selfs te swijgen als ghij swijght?
Is 'tniet dat ijeder een verstomt staet van 't Mirakel.
eod.
| |
(Weerslagh)Ga naar voetnoot6).Noyt Vader, seght Andries, ellendigh als ick ben
Met u, mijn booser Soon dan ick ter wereld ken.
Mon Pere, seght Mon Fils, bedenckt u eens wat nader,
Hoe, meent ghij, was 'tgestelt met mijn' goe Grootevader?
eod.
| |
[pagina 18]
| |
(Aen Jan)Ga naar voetnoot1).Ian raeckt' een' goe tand quijt: ick meend' of 't in de Krijgh was.
Neen, seid' hij, over mael en op een' rijpe vijgh.
Iae, seid' ick, overmael en in den tanden-krijgh?
Soo weet ick dat die tand noch rijper als die vijgh was.
eod.
| |
(Goede vertroostingh)Ga naar voetnoot2).Mijn oude schuldenaer begost wat swack te werden,
En dé mij twijffelen hoe lang hij 'twel moght herden:
Soo maend' ick hem: hij sprack, vreest niet; maer hebt geduld.
Mijn leven stierf ick noyt noch in een anders schuld.
Eod.
| |
Gevangen schuldenaerGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.'k Riep aen een' Traelie, Dirck, hoe drommel, komt ghij daer?
('t Was op de Voorhofs Poort) Ia, seid' hij, is 'tniet waer?
Hier sitt ick en verrott om een' onnoosle logen.
'K had van een' somme Gelds, wat boven mijn vermogen,
5[regelnummer]
Betaling toegeseght, en heb het niet voldaen.
Is 't niet een' schoone saeck, om in de Boey te gaen?
Eod.
| |
(Beet om beet)Ga naar voetnoot4).Claes gaf syn boose Wijf een Been, om aen te knagen;
Vleesch gunden hij haer niet: het wijf, in plaets van klagen,
Verhaelden hem wat niews, wat herder als dat Been:
Van mijn' drij kinderen, sei 't Vercken, isser een,
5[regelnummer]
Dat ick gedragen heb, maer niet van u gedragen:
Nu hebben w' elck een Been; laet elck aen 't sijne knagen.
eod.
| |
(Engeland)Ga naar voetnoot5).Daer's niet in Engeland, of 'tis voor goed te houwen,
Op sommighe Mans naer, en menighte van Vrouwen.
eod.
| |
Op het stelen van des coninghs kroon door ... BloodGa naar voetnoot6).Die diefsche Moordenaer maeckt groot gerucht in 'tland:
Maer, heb ick 't wel onthouwen,
| |
[pagina 19]
| |
Dat noyt en sal verouwen,
't Is d'eerste schelm niet die de Croon heeft aengerandt.
Ib. 21. May.
| |
(Verscheiden oorber)Ga naar voetnoot1).De Rijcke wandelen om eetlust te begaen;
De Bedlaers wandelen om hongers-noot t'ontgaen.
Ib. 27. Maij.
| |
(Onwisse borgh-tocht)Ga naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.Dirck biedt mij voor mijn geld sijn' ziel tot onderpand,
Maer 'tis te lichten quant:
Ick soeck een ander pand;
Dat eerste dunckt mij niets te seker in syn' hand.
Ib. eod. 27.
| |
(Trijns verschooningh)Ga naar voetnoot3).Maenachtigh, seid' ick eens, maenachtigh zijt ghij, Trijn:
Dat heet ick, los, als ghij, en wispeltuer te zijn.
Maenachtigh, sei de prij, soo heet ick onwaerachtigh;
Ghij spelt een E. te veel, ick ben maer wat Manachtigh.
Ib. 1. Iun.
| |
Kundigen ouderdomGa naar voetnoot4).Daer verreist een heele sleep
Ionge Ioffertjens en Heeren:
Maer men meent, sij sullen t'scheep
Zedigh liggen in haer' kleeren.
5[regelnummer]
Bestemoer, die 'tseker vatt,
Houdt sich niet te vreên met meenen:
Kleeren? seght sij, wat helpt dat?
Kleeren zijn geen' Molesteenen.
Ib. 5. Iun.
| |
OntwaeckGa naar voetnoot5).Waer was ick daer, en wie en wat?
Waer ben ick nu, en wat en wie?
Welck is de waerheit, dit of dat,
Of dat ick sagh, of dat ick sie?
5[regelnummer]
Ick kom van droomen, dat 's gewis,
Nu gaen ick waecken, soo ick meen,
| |
[pagina 20]
| |
Maer daer het een als 'tander is,
Welck is het sekerste van tween?
Ib. eod.
| |
Andriesens archjeGa naar voetnoot1).Ick straften ernstelick Andries, den lichten laccher,
Van dat hij vroegh en laet in 't Hoerhuijs lagh en liep:
Hij loegh mij uyt, en sei, wat dat ick keef of riep,
Hij lagh'er niet en liep; hij lieper maer en lagh'er.
Prope Hampton Court. 10. Iun.
| |
DirckGa naar voetnoot2).Dirck light en loopt bij lichte Claer,
En wil 't niet hooren als wij 'tseggen;
Want, seght hij, 'twaer een Toovenaer,
Die zeffens loopen kost en leggen.
Ibid.
| |
Hoofsch onrechtGa naar voetnoot3).'t Hof wil bekeken zijn in hooge Feesterijen;
En 'tvolck dat kijcken wil en wil het Hof niet lijen;
Of 'tkost niewsgierighe veel stooten en veel slaen.
Om 'tkijcken niettemin werdt d'ydelheit gedaen.
5[regelnummer]
Verstoot den armen dan, en doet de rijcke wijcken;
Als niemand kijcken quam, hoe soud het Hof staen kijcken!
Ibid.
| |
[Kwouw je myn hart saegt Ian]Kwouw je myn hart saegt IanGa naar voetnoot4).
Ick mé, sei de man.
| |
RaedselGa naar voetnoot5)Ga naar voetnoot+.Claes, hebt ghij wel geleert in Duijtsch of in Latijn,
Wat elckeen werden wil, en niemand en wil zijn?
Lond. 14. Iun.
| |
[pagina 21]
| |
(Tijdigh vreesen)Ga naar voetnoot1).Mij dunckt, de Man sprack wel en waer,
Die dus het vonnis wees:
't Is beter vrees met geen gevaer,
Als met gevaer geen' vrees.
Ib. eod.
| |
[Who euer heard a thing so strange]Who euer heard a thing so strangeGa naar voetnoot2)
A Maid, a Ladij and a Man
In two hours at the new Exchange
Bought an Ear-iron and a Fan.
5/15 of Iune.
| |
(Twee te vreden)Ga naar voetnoot3).De doove prijst het sien, de Blinde prijst het hooren:
Want d'eene hoort door 't Oogh, en d'ander siet door d'Ooren.
Ib. 19. Iun.
| |
Boeren vryagieGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+.Siet hoe het groene hout light aen het vier en pist.
Dat houtje ben ick self, Trijn, of ghij 'tniet en wist:
Soo doet mij 't Minnevier mijn' bitt're tranen storten,
En om u schreiende mijn jonge leven korten.
5[regelnummer]
Dit sprack een Boeren knecht. 'kweet niet van wiem' of waer
Een reden hooren sou die redelicker waer.
Ibid. 24. Iun.
| |
(Jans wensch)Ga naar voetnoot5).Ian, sei sijn boose wijf, ghij klaegt dat ick u plaeg:
Maer 'tis soo niet gemeent, al heb ick mijn' gebreken;
Soo ghij mijn Hert kost sien, ghij soudt heel anders spreken.
Uw Hert, sei Ian, uw Hert? 'kwouw seker dat ick 'tsaegh.
Ib. 25. Iun.
| |
(Goed-dunckers)Ga naar voetnoot6).Die veel' in and're sien, in haer niet een gebreck,
Zijn voor een ander wijs, en voor haer selven geck.
Ib. 26. Iun.
| |
(Verdeelde kercken)Ga naar voetnoot7).De grillen zijn soo veel, die elck om 'tseerst wil loven,
En yder in sijn' Kerck verheffen voorde best',
| |
[pagina 22]
| |
Dat een met reden seid' in een verwerde nest,
Heer, meerdert ons Geloof, en mindert ons' Gelooven.
Ib. 30. Iun.
| |
(Via et veritas)Ga naar voetnoot1).Daer is geen dolen aen; weest niet bekommert, Vromen;
De wegh ten Hemel is ten Hemel af gekomen.
Ib. 1. Iul.
| |
(Tegen de vloyen)Ga naar voetnoot2).Hoort na Ians wijsen raed
Wanneer ghij slapen gaet:
Ian doet sijn' Kaers uijt, Ian sluijt vensteren en blinden.
Soo, seght hij, weten hem de vloijen niet te vinden.
eod.
| |
In antiquorum codicum manuscriptorum ingentem copiam in conflagratione Palatij Laurentiani escurialis irreparabili damno consumptamGa naar voetnoot3).Hoc placuit superis? iterum Laurentius arsit?
Bis fuit in diuo corpore flamma nocens?
Hei mihi! non isthic Coeli stetit ira: reuixit
Ille: quod hic perijt non dabit ulla dies.
5[regelnummer]
Momento cinis est longi labor improbus aeui,
Nox grauis aeternas obruit una faces.
Tecta fleant alij; nos te preciosa supellex,
Te, manuum nuper mille vetusta manus.
Restaurantur opes opibus. Si, clade nefandâ,
10[regelnummer]
Cum scriptis ardent saecula, quid superest?
Lond. 5. Iul.
| |
In arcem LuparamGa naar voetnoot4).1.
Quanti quanta Domus Domini! cum dixeris, Hospes,
Quanti quantilla est! dicere malueris.
2.
Hacce triumphator Dominus qui regnat in Arce
Sic Terrae Dominos vincit, ut illa domos.
| |
[pagina 23]
| |
3.
Te dignam, Ludouice, domum qui condere velles,
Credo nihil majus, nil potuisse minus.
4.
Accipe quod vix est capias: nec Regibus impar
Regem habitatorem non capit ista domus.
5.
Magna foris, intus major (quis credere possit?)
Autorem Dominum non capit Aula suum.
6.
Ipsam si video, nihil hac augustius Aula est:
Ipsum si video te, Ludouice, casa est.
7.
Regia posteritas, Ludouici animanda triumphis,
Haec quoque te doceant marmora, quantus erat.
8.
Semper in hac regnent Honor et Victoria tecum,
Majori, Regum maxime, digne domo.
9.
Hoc tibi tu parta statuis de Pace trophaeum?
Quae, Ludouice, dabunt saecula, pluris erunt.
10.
Haec ut marmoreis, ita Vivis fulta columnis
Possit in aeternum Regia stare Domus.
11.
Ut minor hac antiqua fuit, sic vestra, Nepotes,
Me non inuito, fabrica major erit.
12.
Majestas habet hic dignam se Gallica sedem.
Se penes aeternam faxit habere deus.
13.
Pulchrior in terris non est hac Regia: Regem
Quae manet in Coelis, unica major erit.
14. Ex persona regis.
Dum crescit domus ista, mei creuere triumphi:
Venturi faelix temporis omen habet.
15.
Regia Borbonidum series, me digna, Nepotum,
Hoc non vile mei pignus et instar habe.
| |
[pagina 24]
| |
16. Votum regis.
Da, Deus, hunc videant faelicia Regna meorum
Nec Dominum tibi, nec displicuisse domum.
Lond. Iul.Ga naar voetnoot1).
| |
Laetdunckent weet-nietGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.Ick wilde dat ick wist wat Henrick niet en kan.
Soo sprack ick; en hij nam 't tot sijner eer, goed Man.
Ick meende 't anders om; en docht, van soo veel saken
Die Henrick niet en kan waer een schoon boeck te maken;
5[regelnummer]
En waer dat Boeck gemaeckt, en dat ick 'tBoeck wel kost,
Soo waer ick rijckelick versekert vanden kost.
Ib. 11. Iul.
| |
(Redelicke bekommeringh)Ga naar voetnoot3).Ick lev' altoos in schrick van Gecken en van Wijsen:
'k Vrees dat ick dees' mishaegh en d'andere mij prijsen.
Ib. 12. Iul.
| |
Keesens keurGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+.Den armen hoopt op Geld en heeft vermaeck in 'thopen;
De rijcke leeft in vrees voor Cassen, toe of open,
Daer dief en Vyer aen magh. Dat 's niet een ding, seght Kees,
Wegh met de loode Hoop, 'khoud 't met [de] goude vrees.
Ib. 13. Iul.
| |
MergenGa naar voetnoot5).Dat gist'ren Mergen hiet, sal mergen Gist'ren wesen;
En heden is 't Van daegh. Andries, ghij hebt gelesen
Al wat 'er leesbaer is in Griecksch en in Latijn;
Ey lieve, leert mij eens, wanneer sal 't Mergen zijn?
Lond. 15. Iul.
| |
Onbesorgde waerseggerGa naar voetnoot6).Claes is al zeventich, en Almanackt voor waer
Des Werelds jongsten dagh op noch eens tachtich jaer.
Light ijemand op de wacht om Claes te heeten liegen,
Hy neemt het ruijm genoegh, en sal hem wel bedriegen.
Ib. 16. Iul.
| |
[pagina 25]
| |
(Groot klein verschil)Ga naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.Het scheelt seer veel, hoe dat de woorden loopen,
Op geld te hopen of geld op te hoopen.
eod.
| |
(Van Jans klappei)Ga naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.Twaelf groote Wonderen heeft Hercules gedaen.
Soo Ian syn' Huijsvrouws Tong gekregen hadd' aen 'tstaen,
Geen wonderlicker feit hadd' Hercules begaen.
eod.
| |
(Moy en onlieffelick)Ga naar voetnoot3).Men prijst uw aensicht, Nel, gelyck wij 'tprijsen moeten:
Maer weest niet al te fier, gh' hebt Oxelen en Voeten.
eod.
| |
Aen kaele AndriesGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+.Ghy hadt wel eer een dingh dat voorhoofd hiet, Andries;
Nu ist'er soo beroijt van watter stond en wies,
En sulck' eenparicheit van voren tot den neck toe,
Dat, kost ghij noch een neus, twee oogen en een mond,
5[regelnummer]
Als dobbele Ian gat, bestellen in dat rond,
Uw' ooren hoorden pas een' anderhalven geck toe.
eod.
| |
(Besorghde klaer)Ga naar voetnoot5).De Vallende sieckte, de swaerste van allen,
Heeft Claertje doen tuijmelen vier of vijf jaer,
En evenwel heeftse noyt buijlen gevallen,
Soo sorgen de jonge Doctoren voor Claer.
eod.
| |
(Mannen voordeel)Ga naar voetnoot6).De vrouw moet na den man, niet dese na haer heeten.
Waer komt dat recht van daen?
| |
[pagina 26]
| |
De vrouwen moeten weten,
Quaem 'tlicht niet uijt de Son, daer waer geen inde Maen.
eod.
| |
Aen oude Dirck de verwerGa naar voetnoot1).Dirck, is de Verwerij uw' neering? slaet eens gá:
Uw Haer was swart geboren;
Nu wordt het wit geschoren:
Dirck, zyt ghij vande kunst, verwt dat Natuer eens ná.
eod.
| |
Aen heer betweetGa naar voetnoot2).Hoe ick mijn' redenen belegg en overlegg,
Ghij staet en schudt uw hoofd op alles wat ick segg.
Dat schudden komt mij voor, als of ghij socht te weten
Hoe vol uw' Kruijck noch is, uw' Herssens uytgesleten,
5[regelnummer]
Of noch wat overigh. Maer siet toe, wijse Heer,
Ghij schudt uw Haer van 'thoofd, en hebt'es weinigh meer.
eod.
| |
Aen lees-gierighe IanGa naar voetnoot3).Uw lesen neemt geen end. Noyt zijt ghij sat van leeren:
Maer of 'toock al gedijdt
Daer ghij soo graegh in bijtt?
Ian, die veel eten derft moet konnen wel verteeren.
eod.
| |
(Keur van lacchen)Ga naar voetnoot4).Phlip hoetelt ons met veel lam Sneldicht byden Wijn,
En meent, wij lacchen om haer' lieve kluchtigheden:
Maer wij belacchens', en wij lacchens' uijt met reden:
Het scheelt veel, Kluchtigh, of Belacchelick te zijn.
Ib. 17. Iul.
| |
(Aen Tijs)Ga naar voetnoot5).De Wijse noemen u een Geck, de Gecken, wijs.
Leght eens hand over hert; wat dunckt u selver, Tijs?
eod.
| |
[pagina 27]
| |
(Aen Andries)Ga naar voetnoot1).Rijck werden of geleert, Andries, daer hoort Verstand toe:
't Is wel uw' gading: maer, zijt ghyder wel de Man toe?
eod.
| |
(Dirck vrye vryer)Ga naar voetnoot2).Dirck houdt het met de ruijmt', Neel, Ann' en Pieternel
Past hij met beurten op: En seght, hij heeft gelesen,
Twee Meesters tsamen wel te dienen, kan niet wesen,
Maer drij Meesterssen wel.
Ibid. 18. Iul.
| |
(Gelijck en ongelijck)Ga naar voetnoot3).De Haeren van mijn hoofd, seij Claes, zijn niet om tellen:
Ons' oock niet, spraken twee syn' pockighe gesellen:
En 'twierde licht gelooft;
Sij 'n haddens geen op 'thoofd.
eod.
| |
(Aen Pieternel)Ga naar voetnoot4).Al roepen sij wat luijd, en denckt niet dats' in nood zijn,
De Vrijers, Pieternel, of geern te Grave gaen.
't Is soo te seggen, Iae; maer sus is 't te verstaen.
Sy willen wel voor u wat sterven, maer niet doot zijn.
eod.
| |
(Sterven)Ga naar voetnoot5).Wat light ghij mij en vraeght wat sterven in heeft, Ian?
Wacht, tot dat ick het eens geproeft heb, en vraeght dan.
eod.
| |
(Nacht)Ga naar voetnoot6).De Nacht is weduwe van onsen Gister-dagh.
Soo dunckt mij dats' in ernst het rouw-kleed dragen magh.
eod.
| |
(Aen Dirck)Ga naar voetnoot7).Wat light ghij mij en prijst? Dirck, is 't om mij te wijsen
Hoe ick u prijsen moet om recht voor recht te doen?
Vriend, wringht u daer de schoen,
Ey lieve, scheidt uijt prijsen.
eod.
| |
[pagina 28]
| |
(Niewe van)Ga naar voetnoot1).Neel kreegh een' dicken buijck, bij nacht, van Ian haer Man:
Soo docht sij; maer 'twas mis; het was een and're Ian.
Die goe Man doolden oock, en docht dat Neel sijn Wijf was.
Doe 'tkind te voorschijn quam, 'khoor datter groot gekijf was,
5[regelnummer]
Of 't Bastaert heeten most. Neel had het wel gekregen,
Of 't van een' vreemden was; die meende 't me ter degen.
Ick laet het scheiden by de wijste luij van 't land:
Ick doopte 'tkind altoos, Ian Iansz Misverstand.
eod.
| |
(Wijse verschooningh)Ga naar voetnoot2).Natuer en lydt geen leeg: daer derft Reinier mé proncken,
En, seght hij, ben ick vol, ick ben natuerlyck droncken.
eod.
| |
(Keur)Ga naar voetnoot3).'t Is soet, voor 't Vaderland te sterven, seim' een Heer;
(Wil hyd'er sich af roemen,
Hij magh sijn selven noemen,)
Maer lang voor 't Vaderland te leven, acht ick meer.
eod.
| |
(Raed voor brand)Ga naar voetnoot4).Dirck, zijt ghij van die gasten,
Die 't malle Minne-vier niet weten uijt te vasten?
Dit raed ick u voor 'tbest;
Krijght niet als een jong Wijf in 'tbedd. Probatum est.
Ib. 19. Iul.
| |
(Niewsgierige Frits)Ga naar voetnoot5)Ga naar voetnoot+.Frits vraeght mij nu en dan, Wat isser niews van Waerde?
Niews? segg ick, wat een' vraegh, daer is niets niew op aerde.
Laest had hij sich bedocht, en had des' antwoord ree;
Ist soo op d' Aerd gestelt, wat isser niews op Zee?
eod.
| |
(Neels verdeelingh)Ga naar voetnoot6).Neel meent, het half gesagh en is haer niet t'ontseggen;
En soo men 't tegenspreeckt, dus weet sy 't te beleggen:
Wat reden soud' het zijn, dat een staegh onder laegh?
Ten minsten elck sijn' beurt; 's nachts ick, en Ian bij daegh.
Ib. 20. Iul.
| |
[pagina 29]
| |
(Reckelicke Pieternel)Ga naar voetnoot1).De Roomsche Pieternel trouwt onsen geusen Claes;
Sij inde Bijbel-stof onkundigh, en hij baes,
Soo soecktse geen gerucht van heilige krackeelen.
Sy wil mégaende zijn, en om in geene deelen
5[regelnummer]
Het huijs t'ontrustighen, sij schenckt Ian 'theel geschil:
Een puntjen houdt sij 'r uijt; dat vanden vrijen Wil.
Eod.
| |
(Aen Jan)Ga naar voetnoot2).Jan krijght geen' kinderen die hem gelijcken.
Het rechte vonnis is seer licht te strijcken,
En blind is hij die 't niet en siet:
De Koeckoecks wijf gelijckt hem niet.
Ib. 23. Iul.
| |
(Doen en swijgen)Ga naar voetnoot3).Mij vraegden een Barbier,
Hoe 'k mij wouw scheeren laten;
'K Sey, op een' niew' Manier,
Knap wegh, en sonder praten.
Eod.
| |
(Pieters keur)Ga naar voetnoot4).Ick vraegde Pieter buer, waer of hij meest af hiew,
Of van een' bruijne Vrouw, of van een' blanck' en roode:
Meest, seid' hij, van een' vrouw gelijck de Fransche mode,
Die wordt van oud weer niew.
Eod.
| |
(Aen Dirck)Ga naar voetnoot5).Wat waer men beter quijt, of alle de Doctoren,
Of all' de Honden, Dirck? Laet uwe wijsheit hooren;
Ick vraegh het ernstelick, en dits' er mijn sin van:
De Honden hielmen best: want van een eerlick man
5[regelnummer]
Waer licht in hoogen nood een niew Doctoor te maken;
Maer, sonder Hond, hoe soum' aen niewe honden raken?
Ib. 24. Iul.
| |
HorologienGa naar voetnoot6).Orlogien, meestendeel, zijn wel te recht gedoopt.
Men voert'er Oorlogh mé, na 'tgoed light en verloopt,
| |
[pagina 30]
| |
Gestadigh niew krackeel van stellen en herstellen,
Van ongewis vermaeck voor een versekert quellen.
5[regelnummer]
En als men t'enden is
Is 'tweer en weerom mis.
Een dieder op vertrouwt werdt all' uer eens bedrogen.
Orlogien schijnen half Oorlogen, half Oor-logen.
Lond. 24. Iul.
| |
(Op een' bibel)Ga naar voetnoot1).Goe mannen, hoort,
Dit 's 't heiligh Woord
Dat God aen alle luij sendt:
Een woord soo veel als duijsend.
eod.
| |
(Weldaed sonder danck)Ga naar voetnoot2).Hoe noemt gh' uw Vader, Ian, een Vreck, een Gierigaerd?
Hij is, altoos voor u, van d'allermildsten aerd.
Want hoe hij minder geeft en meer spaert al sijn leven,
Hoe hij u meerder past te laten en te geven.
Ib. 25. Iul.
| |
Lang levenGa naar voetnoot3).Oud, balling, sieck en arm, noch soeckt de Mensch niet t'enden:
Is 'tmog'lick datmen noo wil scheiden van ellenden!
eod.
| |
KeurGa naar voetnoot4).Ick vraegd' een' droncken Waerd,
In 'tpraten by den haerd,
Wat hadt ghij liever, Aert,
Of op een kreupel paerd
5[regelnummer]
Een' Somer-dagh te hincken,
Of dat ghij op der aerd
In 'tslyck getuijmelt waert,
En 'tbackhuijs vol vergaert,
Uw selven soudt verstincken?
10[regelnummer]
Heer, seid hij, metter vaert,
Als had hij 't mij gespaert,
'K Had liever eens te drincken.
eod.
| |
[pagina 31]
| |
(Trouw om baet)Ga naar voetnoot1).Sij zijn maer Schaduwen, die rycke Luyden volgen
Soo lang haer' sonne schijnt. Werdt eens het Weer verbolgen,
En schijnt de Son niet meer;
Wegh, schaduw, met den Heer.
eod.
| |
(Aen de waerseggers)Ga naar voetnoot2).'t Is al van 'tgeck met u, ghij etende propheten:
Ghij hoort of alle ding, of niet met al te weten.
eod.
| |
Verslapen tijdGa naar voetnoot3).Mijn kind'ren, laet u die less geven:
Hoe langer slaep, hoe korter leven.
eod.
| |
(Griet pestvry)Ga naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+.Hoe woedt de Pest in straet en stegen,
En noyt en heeftse Griet gekregen?
De Pest is Pest; soo is Griet mé,
't Een Mes houdt 'tander inde schee.
eod.
| |
(Noyt yet)Ga naar voetnoot5)Ga naar voetnoot+.Dat over is, is wegh, dat komen sal, noch niet:
Wat is 'et, arme Mensch, 'tpunt dat u overschiet?
eod.
| |
Grafschrift van een klappeiGa naar voetnoot6)Ga naar voetnoot+.Hier light sij die geen ding aen 'tswijgen konde krijgen,
Als de beleefde dood, en nu alleen beleeft.
S'heeft soo oneindelick al sprekende geleeft,
Dats', of se schoon in 'tgraf voor altyd heeft te swijgen,
5[regelnummer]
Noijt soo veel swijgen kan als s' hier gesproken heeft.
eod.
| |
(Vaste gissingh)Ga naar voetnoot7).Most yeder quaed oogh wegh en yeder boose hand,
Wat sagh men handeloos' en blinde luy in 'tland!
eod.
| |
[pagina 32]
| |
Op de schilderij van Claertje KlapsGa naar voetnoot1).Waer voor is lof en loon, die dese schilder krijght?
Dit dingh gelijckt haer niet, Claer de Klappei; het swijght.
eod.
| |
Op de schilderij van Moye MaeyGa naar voetnoot2).Dit hoofd gelijckt u soo, en is, als ghij, soo fraeij,
't En is geen' schilderij, het is uw spiegel, Maey.
eod.
| |
Aen Ian op syn contrefeitselGa naar voetnoot3).Houdt mij ten besten, Ian,
'k Weet niet meer als ick kan:
'k Sagh niet dat ghij dit waert, van ond'ren, noch van boven:
Maer, nu 't de Schilder sweert, behoor ick 't te gelooven.
eod.
| |
Aen Claes lang-neusGa naar voetnoot4).De gaten van uw' Neus staen soo verr van uw' ooren;
Ick weet niet, als ghij niest, Claes, of ghij 't al kont hooren.
eod.
| |
Aen een geblanketteGa naar voetnoot5).Waer zijt ghij, Pieternel? doet eens dat Masker af;
'k Wouw wel het kind eens sien dat God uw' Moeder gaf.
eod.
| |
Aende selveGa naar voetnoot6).Die u sal schilderen, hij magh'er neerstigh by zijn,
't En sal noijt principael, noijt anders als Copij zijn.
eod.
| |
Aen een' vriendGa naar voetnoot7).Vertrouwt mij uw geheim, en houdt het wel vertrouwt,
En onafscheidelick als aen mijn hert getrouwt.
'K heb 't menigh jaer geweest, en ben 't noch, stille weter:
Kent ghij mij van soo lang, mistrouwer, en niet beter?
Ib. 26. Iul.
| |
(Blinde min)Ga naar voetnoot8)Ga naar voetnoot+.Betoovert Mannevolck, hoe komt men al sijn sin
Aan vaetsche vodderij te hangen, en noch min?
Het kostelixt van al, daeraen w' ons soo vergapen,
Of 't ijemand met een' tang van Straet wel op sou rapen?
Ib. 29. Iul.
| |
[pagina 33]
| |
(Loos berouw)Ga naar voetnoot1).Meldt gh' all' uw' Sonden, en beklaegts, als 't t' einden 'tjaer is,
En meentse weer te doen: verr zyt ghij van 'tberouwen
Dat God vereischt; ghij maeckt niet als een' Inventaris
Van vuijle Meubelen, maer die ghij wilt behouwen.
Ib. 30. Iul.
| |
(Jan waen-baes)Ga naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.Trijn seght haer Ian is Baes, en moet altoos Baes blijven:
Maer, valter wat te kijven,
Hij moeter onder deur, want sij soeckt geen geraes:
En noch blijft Ian al Baes.
Ib. eod.
| |
(Dircks wensch)Ga naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.Dirck, seid' ick, dat gaet wel; 'kheb menighmael geseght,
Dirck blijft al vrolick, en is noch den oude knecht.
Hij gaf mij dit bescheid; 'tis waer alsoo ghij seght, maer
'K wouw dat het logen, vriend, en ick de jonge knecht waer.
Ib. 21/31 Iul.
| |
(Klaes bestruyft)Ga naar voetnoot4).De saeck is af gemaeckt;
Claes en sijn pockigh wijf, door goe luij tuschen beiden,
Zijn echteloos gescheiden.
Soo is hij van de Hoer geraeckt; ja toch, geraeckt.
Ib. 1. Aug.
| |
Grafschrift van een advocaetGa naar voetnoot5).Een Uerwerck dat lang heeft geslagen en gewesen,
(Een man die machtigh heeft geschreven en gepleitt)
Is onder desen Steen in 'tdoncker wegh geleit,
En nu, door ongebruijck, tot roest en rot verwesen.
5[regelnummer]
Hoe 't aen den stilstand quam van Wijsen en van Slaen,
Is in een woord geseght, 't en kost niet langer gaen,
Sijn Veer en Snaer was af, en niet weer op gewonden,
Door onkund en gebreck van luyden die 'tverstonden.
eod.
| |
[pagina 34]
| |
Aen een ydele ioffrouwGa naar voetnoot1).Ghij mooght uw arme vleesch wel cieren als een pop;
't Is tegenwoordigh op, en mogelick korts op:
Hoe dat het binnen 's jaers sal zijn, is niet te weten,
Of mog'lick op de Been, of mog'lick op gegeten.
eod.
| |
(Grooter hoop, slechter koop)Ga naar voetnoot2).Dirck, segtmen, heefter drij, en werdt daer uyt geacht
Een Landsknecht in het veld van meesterlicke macht:
Maer Dircks bekentenis light averecht daertegen;
't Is, seght hij, min noch meer met sijn bestel gelegen
5[regelnummer]
Als daer 't veel' knechten d'een op d'and're laten staen,
En in 'tgemeen versuijm geen werck en werdt gedaen.
Ib. 2. Aug.
| |
(Beestelicke redelickheit)Ga naar voetnoot3).Waerom eet Harmen niet, als and're, dat hij borst?
Den honger verght het niet, 'tis tegen Hermans borst.
Waerom en drinck ick niet onmenschelicke togen,
Als die mij Herman verght? 'tis boven mijn vermogen
5[regelnummer]
En tegen heugh en meugh; dat is, ick heb geen' dorst.
Wat breeckt sich ijemand 'thoofd met mij te liggen moeyen?
Waer sietmen mij voor aen? vermagh ick meer als Koeijen?
eod.
| |
VisitenGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+.Visiten op een' Lijst, is 't vuijlste tydverdrijven
Dat oyt ter wereld quam uijt hoofden vande Wijven.
Klappeyen, blyft bij huijs, daer valt genoegh te doen,
Spaert Tong, en Tand, en Lip, en Kaeck en Koets en Schoen,
5[regelnummer]
Tot dat den Oorber kom': 'tvoeght Rocken en 'tvoeght Broecken
Om boodschappen te gaen, geen' boodschappen te soecken.
eod.
| |
Tot GodGa naar voetnoot5).Ick lyd' aen Oor en Oogh; en, waeren bei genesen,
Mij dunckt, geluckiger en kost geen Mensche wesen:
Maer, Heer, ghij kent mijn nutst: veel beter mis ick bei,
Dan dat ick, wel van bei genesen, nooder schei.
Lond. 3. Aug.
| |
[pagina 35]
| |
Cromwels hoofd op Westmunster sael-torenGa naar voetnoot1).Dit hoofd wouw 'topperhoofd van alle hoofden leven.
Hier is het half geluckt, daer schort niet aen als 'tLeven.
eod.
| |
In longa negotiorum taedia, quibus in Britannia detineorGa naar voetnoot2).Insula, de latis, quas vel rota Solis in omni
Orbe, vel immenso circuit unda sinu;
Longior es quam lata tamen, me judice: certe
Longior es mihi quam, terra Britanna, velim.
Lond. 3. Aug.
| |
Engeland.Men kan 't met recht geen Eng land heeten:
't Volck isser wijd en ruijm geseten.
Veel fraeyer noemtmen 't Engel land.
Maer 'twoord is dobbel van verstand'.
5[regelnummer]
Daer zijn twee soorten van die Geesten.
Daer zijnder diemen niet en vreest, en
Daer zijn der diemen noode siet.
Ick denck wel wat, maer segg het niet.
Ib. 5. Aug.
| |
(Misverstand)Ga naar voetnoot3).Ghij light mij op het lijf als lood, 'k kan 'tniet verdragen,
Sei Griet, op zij van Dirck in een' gehuerden wagen:
Als lood? sei Dirck; te nacht en klaegde ghij soo niet,
Of ick u lastigh viel. Wat seght ghij, Fielt? riep Griet;
5[regelnummer]
Houdt Hoeren sulcken tael; ick ben een' Vrouw met eeren.
Ia, Ia, sei Dirck, komt hier, verklaert voor dese Heeren,
Waer sliept ghij desen nacht? Waer? sei sij, te Schiedam.
Siet of ick liegh, sey Dirck, en ick te Rotterdam.
eod.
| |
Mis-medelijdenGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+.Beklagen wy den Man, die na 't Schavot toe treedt?
Hij gaet maer sterven; en soo doen wij alle uren.
Daer in verschillen wij; hy, de verwesen, weet,
| |
[pagina 36]
| |
Hoe korts hij sterven sal, en hoe het kort sal duren:
5[regelnummer]
En wij en weten 't niet; soo is die Man sijn' pijn
Gerustelick getroost, om datse sal beginnen
En einden t'eener stond. Wie weet dat vande sijn'?
Daer is meer onderscheid; hij sterft met volle sinnen:
Wie is daer seker van? hij sterft in vol berouw,
10[regelnummer]
In 'tmidden van der syn' en and're veel' gebeden.
Wie isser die die gunst niet geern uytkoopen souw?
Hij sluijt syn' Rekening met een Godsaligh Heden,
Hy sterft aendachtelick, en spoedigh, en gereedt.
Beklagen wy den Man die na 'tSchavot toe treedt?
Ib. 7. Aug.
| |
(Waenwijse)Ga naar voetnoot1).Ick noem geen' wetenschap, of strax roept seker heer,
'K ben van de Kunst. 'tis waer, hij isser van, en veer.
Ib. eod.
| |
(Beknopte medicijn)Ga naar voetnoot2).Dit 's kort om lesen;
Past op uw' mond,
All' die wilt wesen
Oud en gesond.
Ib. 8. Aug.
| |
Nel in een draeg-stoelGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.Soo teer is Nels gemoed; sij doet niet als beklagen
Arm' halsen, die om geld haer voeren langs de Straet.
Goed vrouwtje! Siet hoe verr haer medelyden gaet,
Sy draeght self liever Mans dan dat de Mans haer dragen.
Eod.
| |
Een hoseGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+.Ick stond te goeder naem; daer magh ick mij van roemen.
Sints is hij mij ontleent
Door vrouwelick gebeent,
En soo ick werd genoemt en wilmen mij niet noemen,
5[regelnummer]
't En zij men dobbel noem'. 't Is wonder hoe 't zijn kan,
Een' argert man en vrouw, 'tpaer argert vrouw noch man.
Ib. 10. Aug.
| |
[pagina 37]
| |
TabackerijeGa naar voetnoot1).'t Is wonder hoe de Werlds koocketten velerhand zijn!
Hier is 'tgebraed niet gaer, of 'tmoet tot asch gebrandt zijn,
En noch en eetmen 'tniet: men quijlt sich droogh in smoock,
Men wordt self schoorsteen, en men voedt sich vanden roock.
5[regelnummer]
De maegh werdt misgedeelt; 'tgeld lever en 'tquelt longer.
Men leeft van nietmet all, en sterft van dorst en honger.
Ib. 13. Aug.
| |
Slepende rockenGa naar voetnoot2).Van al 'tgevogelte zijn vrouwen lichtst om vangen.
Men heeft maer op haer steert te treden, sy zijn vast,
En, soo m' haer na de Mans, soo sietm' haer steert verlangen.
Ick wist niet wat die steert beteeckende: dit was't.
Ib. 16. Aug.
| |
NochGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.De Duijvel had in 't eerst de Vrouw vast by de hand.
Nu heeft hij s' aen den hiel ijet sijns gelyck geplant:
En 'tis het recht gewaed, daer mede sij haer venten,
Van allerleij Gewormt, en Slangen en Serpenten.
eod.
| |
NochGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+.Wat seght ghij nu van 'tvolck, die met drij ellen Stof
Meer als haer' hielen lengd gaen swieren door het stof?
Zijn 't noch al licht' en loss' en leck're, luye hoeren?
Sy doen vuijl Meissens werck, sij veghen alle vloeren.
eod.
| |
NochGa naar voetnoot5).Dat kan m' haer niet onthouwen;
't Is loos gedrocht, de vrouwen:
Sij vonden niet voor uyt, en 'tspeet haer meestendeel:
Soo boeten sij de schá met een lang achterdeel.
eod.
| |
[pagina 38]
| |
NochGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.Waer henen, mijn gekrulde pop,
Om Visch te koopen aen de Mart?
Soo besight desen schoonen start,
En setter Korf of Emmer op:
5[regelnummer]
't Sal staen gelijck de groote schepen
Die kleine Booten na haer slepen.
eod.
| |
NochGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.Mijn Pachter, bij geval in Stadt,
Riep, o goe Landheer, wat is dat.
Eij lieve Landheer, seghtme, wat,
Wat hangt die Ioffer anner gat?
5[regelnummer]
Wat soud'er hangen, sei 'ck, Ian gat,
Een staert-stuck, dat se niet en had
Doe s' in haer Moertjes darmen sat,
Dat voertse nu gelijck een' Schat,
Dat ghij te landwaert niet en vatt.
10[regelnummer]
Ia, seid' hij, bij gans Galg en Rad,
En sleeptse daer soo mé langs 'tpad,
Door dick en dun, en droogh en nat?
Hoor, lieve Landheer, 'ksegtje plat,
'k Houd 't met men Koe en met men Kat.
Eod.
| |
Ian wijve-smijterGa naar voetnoot3).Sijn luije Wijf, seght Ian, is innerlick genegen
Om wercks genoegh te doen: maer 'tschort haer aen vermaen:
't Is met haer min noch meer als met een Keij gelegen:
Begeertmen 't Vier daer uijt, men moet het 'er uijt slaen.
Ib. 7/17 August.
| |
Bouw-konstGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+.Dirck, pronckt ghij met uw Huijs als met een deftigh werck?
Laet sien eens, is 'toock Fraey, Gemackelick en Sterck?
Fraey, heet ick, als een mensch, dien hadt ghij na te Apen,
Of, wilt ghij oock, een Beest; dat 's allerweegh recht-schapen:
5[regelnummer]
Al 'tenckel midden in, al 'tdobbel aen weerzij;
Soo zijn Gods schepselen, de redenloos' en wij.
| |
[pagina 39]
| |
't Gemackelick past net, gelijck de Schee 't Geweer doet,
Als 'tal te ruijm niet slopt en 'tal te nau niet zeer doet,
Gelijck de Schildpad woont en 'tSleckjen in sijn' Kluijs,
10[regelnummer]
Niet grooter, ijeder een, niet kleiner als sijn Huijs.
Sterck noem ick dick en dicht van boven en ter zijden,
Om Regen en om Wind gerustelick te lijden,
Om, sonder 'tplaesteren van alle daegh weer aen
D'een op den and'ren lap, sijn' jaeren uyt te staen.
15[regelnummer]
Gebreeckt hier een van drij, 'ten is geen Huijs ter eeren,
En ick vergeeft, voor eens; maer ghij moet beter leeren.
Ib. eod.
| |
Aen DirckGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.Dirck, hebt ghij soo veel tyds beleeft,
En blijft ghij altyds onbeleeft?
Ib. 18. Aug.
| |
Tegen 'tdroomenGa naar voetnoot2).'k Wouw droomen droomen waer, en dat 'er noyt geen Droomen
In Menschen herssenen aen 'tgaen en waer' gekomen.
De Nacht is voor de Rust, de Rust is voorden Nacht,
En ick heb all' mijn' Rust in onrust doorgebracht.
5[regelnummer]
Slaep, seghtm' en Dood is een: die doodt wil zijn, moet sterven,
Die slaept moet sijn gedacht, die doodt is, 'tleven derven.
'kHeb slapende gedocht dat rijm noch reden heeft.
Wat 's dat voor sterven? 'kheb mijn selven overleeft.
eod.
| |
(Milde Klaes)Ga naar voetnoot3).Claes, arm en oud Soldaet, spreeckt van Mildadicheit
Als van sijn' eigen' Deughd, niet sonder grond, en seit,
Wat pocchen rijcke Lien met veel en mild te geven?
Van daegh en neem ick maer vijf stuijvers voor mijn leven.
eod.
| |
Op mijn soons uer-werckGa naar voetnoot4).Het slingeren is oud, en met den tyd geboren;
Maer 'teven slingeren geboren inder tijd.
Lett op die evenheit, soo wie ghij Christen zijt,
Daer is een onderwijs van waerden uijt te hooren.
5[regelnummer]
Beginnen wel te doen, en laten dat versterven,
Gaet endelick tot niet: maer die den even gang
| |
[pagina 40]
| |
Van weldoen blyft begaen voor al sijn leven lang,
En tot het End uijt houdt, die sal de Croon beerven.
Lond. 9/19 Aug.
| |
Aen hem selfGa naar voetnoot1).Soon, die, door Gods beleid, de kloecke vinder zijt
Van deser gangen onbeweegelick bewegen,
Hoe 'swerelds slingeren u gaen mogh', mé of tegen,
Hebt haer' eenparicheit voor oogen t'aller tyd.
5[regelnummer]
Hebt ghij het swacke werck, in 'tschudden vande baren,
Tot ongevoel gebracht van alles wat het lydt,
Gedenckt, wat u toe staet in alle wedervaren,
Die door des Heeren Geest vol Redens krachten zijt.
Stelt vond en Vinder, Geest en Raderen te samen;
10[regelnummer]
't Waer jammer dat het Werck den Meester sou beschamen.
eod.
| |
Op het selve werckGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.Lett op dit gins en weer, dit buijten en dit binnen,
Dit ongerust geswier van einden en beginnen.
Soo gaen uw' uren, Mensch, de snipp'ren van uw' tyd,
In al uw ydel doen, tot dat ghij t'einde zijt.
eod.
| |
Glasen hulp niewGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.Is alle dingen oud, en werdter niet geboren,
Gedacht, geseght, gemaeckt, dat niet en was te voren,
Kom, laet hem antwoorden die 'tenckel hebben wil;
Waer door sagh Cicero, en hoe was Cesars Brill?
eod.
| |
Beste modeGa naar voetnoot4).'t Volmaeckste kleedsel is van Mannen naeckte huijd
Dat, sonder ongemack, naest aen het schepsel sluijt.
't Waer wel, en 'twaer niet wel, dat Vrouwen 'toock soo stelden;
Ick weet de reden wel, maer meense niet te melden.
eod.
| |
(Suyvere tael)Ga naar voetnoot5)Ga naar voetnoot+.'k Wouw datmen Pissen seid', in plaets van, Water maecken.
't Is Duijtsch, en drooger Duijtsch. Oock, soo men daer ontrent
| |
[pagina 41]
| |
In plaets van 'toude woord, ter plaetse wel bekent,
Sou melden wat men maeckt, wie souder niet af braken?
Ib. 20. Aug.
| |
OnredenGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.Hoe komt het Koren dier? door Drooght' en Misgewas.
Maer, Rijck man, Weinigh Koorn is Koorn als 'tVele was.
Hoe derft ghij 't Broer of Vriend, in hoogen nood verweig'ren,
Of, daer hij 'thebben moet, ten hoogsten prijs toe steig'ren.
5[regelnummer]
Om dat hij 's weinig heeft gesoldert en ghij veel,
Schropt gh' hem den buydel uyt, of worght hem by de Keel?
Of saeght gh' hem liever doodt als dat ghij hem geriefde?
En hielpt hem kosteloos, en heet dat Christen liefde!
Ib. 21. Aug.
| |
Bloo IanGa naar voetnoot2).Ian loopt vroegh uijt den Stryd, dwers door verwijt en schanden,
En redekavelt stijf,
Syn' voeten zijn niet min verbonden als sijn' handen
Ten dienste van sijn lijf.
5[regelnummer]
Maer, Ian, niet averecht, seid' eener. Averecht?
Sy gaen gelyck mijn neus, riep Ian; is dat niet recht?
Ib. 22. Aug.
| |
NochGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.Ick vluchte niet, sei Ian; ick liep maer na 'tquartier,
Om met der haest te seggen,
Men hoefde noch in 'tVeld een dusend man drij, vier,
Of men soud' onder leggen.
Eod.
| |
NochGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+.Het wasser heel van 'tmal, sei Ian, in ons gevecht:
De vyand spaerde noch den Meester noch den Knecht;
't Ging al in spaenderen: en als men 't eens sou lesen
In 's Lands Historien, en zijn wel onderrecht,
5[regelnummer]
Daer 'tal vermoort wouw zyn, most een de wijste wesen.
Eod.
| |
NochGa naar voetnoot5).Ian spaert sijn lieve lijf daer 't andere verspillen,
En weert sich doorgaens met sijn' Hielen en sijn' Billen:
| |
[pagina 42]
| |
Want, seght hij wijsselick,
De Dood is ijsselick,
5[regelnummer]
En met de dood' is niets, met blood' yets uijt te rechten;
Daer moet wat blijven om voor 'tVaderland te vechten.
Eod.
| |
NochGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.Als 't aen de Man sal gaen, segt Ian, ick moet bekennen,
Mijn hert wil achterwaerts, 'k en kan 't het niet ontwennen:
Maer als ick oock mijn eer daer tegen voor sal staen,
Ick ben geen slecht Soldaet als 'taen de Vrouw sal gaen.
Eod.
| |
NochGa naar voetnoot2).Ian quam geloopen uyt den Slagh,
En riep aen d'eerste die hij sagh,
Ick gaf mij moedigh op de post,
En proefde wie mij volgen kost.
5[regelnummer]
Maer siet, daer was geen volgen aen,
Ick scheen te vliegen, sij te gaen.
Sy winnen 'tmoglick in den Stryd,
Maer in 'tWel loopen zijn sij 't quijt.
Ib. 13/23 Aug.
| |
NochGa naar voetnoot3).Ian is van slecht Soldaet, door vrienden, geld en Magen,
Tot op den hoogsten trap gekuijpt, gekruijt, gedragen.
't Is seldsaem, hoe het hoogh en 'tlaege t'samen staet:
Ian is al Coronel, en noch al slecht Soldaet.
eod.
| |
(Trijn gewaerschouwt)Ga naar voetnoot4).Trijn, zijt gh' uw Eertje quijt, en is het Ian sijn werck?
En gaet gh' hem roepen voor den Rechter of de Kerck?
Siet voor u; men sal daer niet vragen naer de reden,
Waerom 't Ian heeft gedaen; maer, waerom Trijn geleden.
Eod.
| |
(Verliesje)Ga naar voetnoot5).Nel is haer Eertje quijt bij een moij, jeugdigh Heertje,
En 'tschijnt een groot verlies, na dat haer Nel gelaett:
Maer, als men 't wel bevroedt, 't en is maer 'thalve quaed:
Daer schortte wat: 't en was haer Eer niet; maer haer Eertje.
Eod.
| |
[pagina 43]
| |
Ad VossiumGa naar voetnoot1).Virgilium, bone Vossi, ego non admirer, et uni
Omnes non cupiam cedere Virgilio?
En ego, quod merear, stupidissimus opto vocari,
Si non perpetuus sit meus ille stupor.
5[regelnummer]
Quod si pauca viro tetigi non digna, fateri
Virgilio prohibes cedere Virgilium?
Lond. 13/23 Aug.
| |
Archiepiscopo Cantuariensi saepius me ad coenam vocantiGa naar voetnoot2).Unum uni Batavum bis ter succumbere culpae,
Grande, importunum quis neget esse nefas?
Hinc pudet, et, quid agam Batavus, vel saepe vocatus,
Ambigo. tu contra tendis, et usque vocas.
5[regelnummer]
Ergo pudor valeat: si non licet esse modesto,
Quando jubes, Praesul magne, molestus ero.
Ib. 14/24 Aug.
| |
Op mijn verjaeren den 4.en september 1671Ga naar voetnoot3).Noch eens September, Heer!
Hoe staet'er lang geschreven
In 't Boeck van mijn lang leven,
Noch eens en dan niet meer!
5[regelnummer]
Ick bedel om geen' dagen,
Naer dat ghij 'r mij soo veel,
Soo goede, voor mijn deel,
In 'tleven hebt verdragen.
Om een gunst bid ick seer;
10[regelnummer]
Leert mij mij soo bereiden,
Als of ick stond te scheiden,
Met een noch, en niet meer.
Ib. 16/26 Aug.
| |
Aenden schermmeesterGa naar voetnoot4).Ghij hebt den naem verkregen
Van een goed vinnigh Vechter, Claes;
Maer 'tis maer poppegoedie, Baes,
Met poppen aen den deghen.
eod. 26.
| |
[pagina 44]
| |
Scherm-konstGa naar voetnoot1).Soon, zijt ghij geen Soldaet,
Die op uw' vijand gaet,
En moet hem sien te breken
Met houwen en met steken,
5[regelnummer]
Gedenckt aen mijnen raed,
En hoed'er 'twoord op slaet;
Sy dient de menschen niet, de rappe konst van Schermen,
Dies' anders besigen als om sich te beschermen.
Ib. eod. 26. Aug.
| |
MisroemGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.Dirck, houdt ghij 'tvoor een' konst, uw praten tuschen 'tspelen,
Siet hoe ons' oordeelen, het uw' en 'tmijne, schelen.
Ick houd 't voor een gebreck, en voor een seker merck
Van blinde door-gewoont' en Papegaeijen werck.
5[regelnummer]
Uw' vingers doen den dienst, en weten 't niet: uw' sinnen
En geven haer geen' hulp: want, souden die beginnen,
En soecken binnen u, wat vinger hoe en waer
Wat niews doen hooren moght en op wat Band of Snaer,
Ghij hadt'er halswerck aen; en kost ghij van u krijgen
10[regelnummer]
Dat hoorens waerdigh waer, ten minsten soudt ghij swijgen.
Ib. 28. Aug.
| |
Keel en snaerGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.Het ruchtigh ingewand van beesten dat het dwingen
Van onse vingeren soo lieffelijck doet singen
Schijnt lydelick te zijn; maer, Trijntjen, als ghij roert,
En uyt die blancke borst een hemelsch toontjen voert
5[regelnummer]
Dat all' mijn' sinnen raeckt, dan roep ick uijt, Och armen,
Bij vochte levende, wat zijn doo' drooge darmen!
eod.
| |
(Suynige Arent)Ga naar voetnoot4).'K Sagh Arent op een duyt staen dingen om een Soo
Van scharretjens of soo,
Daer niet veel etens an is:
Nu weet ick op een' duijt wat Arent voor een Man is.
eod.
| |
[pagina 45]
| |
(Voorsichtige Thomas)Ga naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.Light Tom van Oxford laet te bedd
En kort sijn' dagen, om sijn' nachten te verlangen;
Ick weet bij na wel wat hem lett;
Het spreeckwoord van sijn land heet, Vroegh op, half gehangen.
eod.
| |
Hopman DirckGa naar voetnoot2).Sy liegen 't, die verklaren
Dat Dirck geen hert en heeft.
In allerley gevaren
Gevoelt hij dat het leeft,
5[regelnummer]
En, als de Popel-blaren,
Van 'tminste windje beeft.
Ib. (29.) Aug.
| |
AernhemsGa naar voetnoot3).Uw' streken zijn ondeckt; ghij meent ons te verbeenen
Met menigh Diamant
Aen d'een' en d'ander hand:
Maer, Ian, wacht voorden Schouth; ghij speelt met valsche steenen.
Lond. ult. (31) Aug.
| |
In πάρεργα mea peregrina. Londini 1o. sept. 1671Ga naar voetnoot4).Dum peregre detentus et inter spemque metumque
Saepe rei bene jam gestae, male saepe gerendae,
Distrahor, et varijs misere me torqueo curis,
Consolatrices isthaec mihi vespere sero,
5[regelnummer]
Mane nouo noctuque nouem cecinere Sorores.
Si mihi quis dubitas non displicuisse Britannas,
His mihi cum solis rem scito fuisse Puellis.
| |
[pagina 46]
| |
(Hoogh gerecht)Ga naar voetnoot1).Met valsche steenen allerhand,
In Ringen van slecht Goud geplant,
Met valsche Steenen in 'tverkeeren
En dobbelen met rijcke Heeren
5[regelnummer]
Had Hans soo grooten Goed vergaert,
Dat onlangs Schepenen het Swaerd
Sijn' fielterij betalen deden.
Hans is hoogh vanden steen gesneden.
Ib. 1. Sept.
| |
(Niews)Ga naar voetnoot2).'t Is jock, al seggen 't wijse lieden:
Daer kan seer wel wat niews geschieden
Dat noijt en was: hier is 'tbescheid,
Hans heeft van daegh eens waer geseit.
eod.
| |
Aen tuijscher WilmGa naar voetnoot3).Ghij zijt een Speler, Wilm: maer van een Dobbelaer
Gaet u den hoogen roem niets te rechtvaerdigh naer.
Ghij hebt uw Huijs vertuijscht, uw' Tuijnen en uw Boomen,
Van hondert zijt gh' op thien, van thien op een gekomen.
5[regelnummer]
Ghij waert in zij gehoost, nu gaet gh' in bloote schenckelen;
Wilm, heet dat, dobbelen? 'tgelijckt wat beter, enckelen.
eod.
| |
Aen rijcken DirckGa naar voetnoot4).Hebt gh' eene Dochter, Dirck, en daer drij Sonen bij?
Ghij zijt soo rijck als ick.
Hoe waer ick in mijn schick,
Daer ghij het zijt als ick, waer ick soo rijck als ghij!
eod.
| |
HalsenGa naar voetnoot5)Ga naar voetnoot+.'t Morw vrouwen Borsten-tuijgh is Mannen Poppegoed.
Haer dunckt van niet dat leeft de handeling soo soet.
De Prijen mercken 't en belacchen 't, dat sij kraecken,
Dat vellen-vodderij Mans kan tot kind'ren maecken,
| |
[pagina 47]
| |
5[regelnummer]
Maer houden wel de waer op fieren hoogen prijs.
Wat zijn de Mannen sot, wat zijn de vrouwen wijs!
Ib. 2. Sept.
| |
Noch op mijnen 4.en septemberGa naar voetnoot1).Van daegh was 't, dat ick in dit leven werdt gesonden,
Onnoosel schepsel, in 'tgedrang van alle sonden.
Ick schreide jammerlick: waerom, en wist ick niet.
Maer had ick alles wat hier zedert is geschiet,
5[regelnummer]
En ick beleven most, omstandelick geweten,
Ten minsten had ick bei des' Oogen uijt gekreten.
Ib. 3. Sept.
| |
NochGa naar voetnoot2).Met desen dageraed viel Zuijlichem aen 'tleven.
Al had hij 't niet gedaen, wat waerd'er aen bedreven?
Eod.
| |
Londens gebreckGa naar voetnoot3).Te Londen is te koop al wat in and're Landen
Ter wereld wordt verkocht en niet verkocht en wordt.
Alleenlick komender wat dusenden te kort
Van ellen goed sterck Lint tot Vrouwen Cousse banden.
Eod.
| |
Trijns misbouwGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+.De Deur in 'tHoeckje, Trijn, in plaets van midden in?
Waer op is dat gebouwt en hoe quam 't u in 't sin?
Wat denckt ghij, slechte sloor, dat menschen niet en weten
Hoe ghij getimmert zijt, of hebt ghij 'tself vergeten?
5[regelnummer]
Hoor, yeder paer weerzijds, en al dat enckel is
Moet recht in 'tmidden staen, of al den bras is mis.
Eod.
| |
Aen NeelGa naar voetnoot5)Ga naar voetnoot+.Ick weet wat van u, Neel; maer of men mij al persten,
'k Sal 't heelen in mijn hert, 'ten salder niet af bersten.
Soo leert de wijse man: maer, merckt, hij leert'er bij,
Bewaert het woord by u tot dat het tydigh zij.
Eod.
| |
[pagina 48]
| |
(Gerucht met vreughd)Ga naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.Dirck soeckt een' tweede vrouw die wel en geeren sing,
En sing tot allemans Teorb' of Clavecing.
Hij seght, soo lang sij singt, en sals' altoos niet praten,
Dat Neel, sijn' eerste, selfs niet slapende kon laten.
Eod.
| |
(Vast goed)Ga naar voetnoot2).Schoon haer en helder singen,
Verganckelicke dingen,
En is niet op te staen,
Seght Claes, en daer's wat aen.
5[regelnummer]
Maer, klappen en wel spreken
En sal noyt Vrouw gebreken.
Eod.
| |
(Trijn klaps)Ga naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.Trijns hand gaet op de Luijt, als oft sij gaende sprong.
't En komt haer van niet vreemds, sij leert het van haer tong.
Eod.
| |
Groen EngelandGa naar voetnoot4).Daer is geen groener land als Engeland te wenschen;
Of neemt het na 'tgewasch, of neemt het na de Menschen.
eod.
| |
Twee coningenGa naar voetnoot5)Ga naar voetnoot+.De Coningh op 't Tooneel, die 's avonds 'tkleed uijt schiet,
En legt de Croon daer heen daer om hij Coningh hiet,
En was hij 'tniet soo wel als een' van d' allergrootste,
Die Coningh scheen in ernst, en God maer naer en bootste
5[regelnummer]
In 'tgroote Camerspel, de Wereld? gaet aen 'tgraf,
En siet wat heefter d'een of d'ander meerder af.
Elck heeft sijn' rol gespeelt. de groote was het banger,
De kleine kommerloos, d'een korter, d'ander langer.
Sy liggen beid' in 't end en rusten van haer werck,
10[regelnummer]
D'een onder Marmer-dack, den and're sonder serck,
Een ongevoeligh scheel; en d'een vergaet in 'tleste,
En d'andere verstuijft. wie heeft van beiden 'tbeste?
Bei waeren Schaduwen met kleeren, en nu bloot,
De groote grooter doe en nu al even groot.
Eod.
| |
[pagina 49]
| |
(Dobbel gewin)Ga naar voetnoot1).Dirck raest na d' Exter jaght met Netten, Roers en Bogen,
En loopt syn' schoenen door, op klei en harden steen,
Sijn' nagelen aen stuck, sijn' voeten schier in tween.
Wat brengt hij thuijs in 'tend? met Exters, Exteroogen.
4. Sept.
| |
Van mijGa naar voetnoot2).Die van den arbeid weet die 'k seer lang heb gedaen,
En siet'er 'tbij-spel bij, sal nauwelick verstaen
Waer ick den tijd uijt vond, om soo veel by te spelen:
Die op het by-spel oock, by stucken en by heelen,
5[regelnummer]
Eerst en omstandigh lett, sal twijff'len meer als oot
Hoe mij op soo veel wercks soo veel tyds overschoot.
Ick selver doold'er in, self weet ick niet te vinden
Hoe 'k in de groote Ploegh soo veel van 'tmijn versinden.
God weet het: Hem zij lof, die mij gegeven heeft
10[regelnummer]
Dat noijt geen levend mensch min ledigh heeft geleeft.
Ib. 5. Sept.
| |
Aen NellGa naar voetnoot3).Sou 'k van uw aensicht, Nell, yet seggen t'sijner eer,
Soo most ick het eerst schellen,
Gelyck w' Ajuijnen pellen,
En krijgender eerst af het masker en dan 'tsmeer.
Eod.
| |
FortificatieGa naar voetnoot4).Wij maken Steden sterck met holl' en bolle wercken,
Met voll' en drooge gracht: wat winnen wij met stercken?
Men wint se, hoe sij zijn. kan de verweerder wat,
D'aenlegger kan wat meer: dat scheelt als Rat en Kat.
5[regelnummer]
Mij dunckt, het gaeter mé, als of goe spijsen leij'en
Gesloten na de konst in backsel van Pasteijen:
Goed' honger breeckter door: jae sterckte voorde borst
Lockt Krijchslien aen, om d'eer, als lecker' lien de Korst.
eod.
| |
Trijn om een zeer seer verlegenGa naar voetnoot5).Trijn, die niet geerne na gespoort is of verspiet,
Beklaegde dat haer Claes een toeval heeft gekregen
Die Negen oogen heet; oh, segt sij met verdriet,
Hij sagh te veel met twee, wat sal hij nu met negen!
eod.
| |
[pagina 50]
| |
Aen een' slechten dichterGa naar voetnoot1).Vriend, besight ghij oock sand op wat ghij hebt geschreven?
Ey tast soo wat diep toe: 'tis waerdigh lang te leven:
Deckt en versorght het wel, om of de scherpe locht,
Die 't niet verdragen kan, sijn glans af eten moght.
eod.
| |
Niewe landmetingGa naar voetnoot2).Kent gh' Archimedes wel, de groote Griecksche Meter?
Wat soudt ghij seggen, Claes, kost ick het noch wat beter?
Hoe wist ghij sonder hulp van Passer en Compas
Welck van veel' Landen op uw' Caert het grootste was?
5[regelnummer]
Dus kan ick 't, heelt mijn' konst voor alleman en pleeghtse;
Snydt ijeder uyt het blad, all' hoeckjens om, en weeghtse.
Een Coningh leerd' ick 't met drij Croonen op een hooft,
En hij nam 't danckelick en heeft den greep gelooft.
eod.
| |
Een knechts afscheidGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.Wilm, nu ghij van mij gaet,
Gedenckt aen desen raed:
Spreeckt weinigh in 'tgemein:
Soo sal men niet vernemen,
5[regelnummer]
Waer voor men u moet nemen
Voor groot Geck, of voor klein.
eod.
| |
(Aen Pier)Ga naar voetnoot4).Ghij zyt een groote Geck, en wilt'er niet voor strecken:
Die 'tminst bekennen, Pier, dat zijn de grootste Gecken.
eod.
| |
Fransche mode te LondenGa naar voetnoot5)Ga naar voetnoot+.Een levend Franschman heet een Hond in Engeland.
En wat een' Franschman droomt, tot d'aller sotste vonden
Terstond niet naer te doen waer Londen groote schand.
Siet eens wat vreemder volck, sy dragen sich als Honden.
eod.
| |
(Fatsoen goed koop)Ga naar voetnoot6).Een Sneldicht kost mij niet: het Rijm valt inde Reden,
Eer ick het wachten derv; in min als weinigh treden
| |
[pagina 51]
| |
De Reden in het Rijm. het moeyelixt is mij,
Waer ick aen stof geraeck die 'tsneldicht waerdigh zij.
Lond. 6. Sept.
| |
PasserGa naar voetnoot1).Van d'oude vonden was de Passer schier geen vond,
En weinigh ded' hij die hem vond, of niet en vond:
Wat vinden koster aen een passer zijn? hy wasser,
En alle schepsel met twee beenen was een passer.
eod.
| |
(Aen Agniet op de dry waerommen)Ga naar voetnoot2).Vermaeck, Profyt en Eer zijn d'eenige drij saken
Daerm' alle ding om doet: 't Profyt volgt op 'tVermaken
Uijt uw licht ambacht licht: maer daer het derde, d'Eer,
't Geselschap niet en volght, valt al 'tgoed werck om veer.
5[regelnummer]
Dus preeckten ick Agniet. sy liet sich niet beklemmen:
'k Pas op de derde niet; 'kwin 't, sei sij, met twee stemmen.
Ib. 7. Sept.
| |
(Afrekeningh)Ga naar voetnoot3).Mijn Snijer sei mij laest, hem quam veel gelds van mij.
Van selfs? sei 'k, dat komt wel te pas; soo ben ick vrij.
eod.
| |
Een gehangenGa naar voetnoot4).Ian had sin in stil weer, en als 'tbegost te waeijen
Soo schudden hij den kop en vloeckten op den Wind.
Noch hangt hem die gril aen; ick merck 't hier aen sijn swaeijen,
Als 'top een stormen gaet, dat hij 'tniet goed en vindt.
eod.
| |
NochGa naar voetnoot5).Dit 's Pieters Kerckhof, om op 't cierlixte te spreken:
Hier raeckt' hij van een' Leer, by half sprong en half val.
't En was 'thoogh vallen niet, dat hem den hals dé breken:
't Was een klein misverstand; hij sprong op niemendal.
eod.
| |
[pagina 52]
| |
Op 'tVijverbergs schavotGa naar voetnoot1).Ick sagh een niew schavot voor 't Haegsche Raedhuijs rechten,
Om een' misdadiger na Rechten op te rechten.
Ick sagh het weer om veer, met als 't Recht was geschiet,
Om dat het leelick inde weegh stond: en dit niet?
Eod.
| |
(Werck en weer-werck)Ga naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.Mijn beestige Barbier weet met sijn' malle grepen,
Van zeep en weer-zeep, schrab en weerschrap soo te slepen,
Eer dat de tweede wang ten halven is voldaen,
Is 'tniewe stoppel-haer van d'eerste weer aen 'tgaen.
eod.
| |
Engelsche wandelingGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.'k Was vijf en zeventich, en trad vermakelijck
Van Canterberghs hoog Hof langs heen den droogen Dijck
Die Londens schoone Teems sluijt en verciert in 'tZuijen,
In 'tZuijen dicht besett met Bogaerden en Kruijen,
5[regelnummer]
Ten Noorden met droogh Hout, verwesen tot de Saegh,
Of doorde Saegh versneen, meer als m' oijt tsamen saegh,
Soo dat daer, quaem het Vier (God schutt' het) weer t'ontsteken
Een' tweede niewe Stadt van Londen in sou steken.
In die bedenckingen vond ick mij achter rugg
10[regelnummer]
Den, anders langen, wegh tot groote Londen-brugg.
Daer over; of daer door (het is een' Straet vol Huijsen,
Vol winckels, sterck gevest op een en achtien sluijsen)
Wend' ick ter slincker hand, en wandelde West aen,
Tot dat ick, met gemack en sonder overgaen,
15[regelnummer]
Door lange Londens Bosch aen Charing Cross geraeckte,
Daer ick mijn' Huijsing vond en desen omloop staeckte,
Schier minder moed' als nu. Die 't kan, beroeme sich,
En dancke God, met mij, op vijf en zeventich.
Ibid. 8. Sept.
| |
(Klaers gestof)Ga naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+.Nell heet haer' Man haer Hert, en 'tis een Hert met hoornen;
Niet, segt sij, van den slagh die daer in Struijck en Doornen
| |
[pagina 53]
| |
Verwarren met haer' Kop: 'tis een veel schooner hoofd
Daervan 'tontsichtbaer Hout al 'tsichtbare verdooft.
5[regelnummer]
't En valt niet, als het wild, 'tstaet tegen lange jaren
En werdt noch alle jaer verrijckt met niewe paren.
Denckt wat een' heerlickheit, en of oijt braver Beest
In 's Gravenhager Bosch als mijn Man is geweest.
eod.
| |
(Nette Nel)Ga naar voetnoot1).Wy stonden om 'tLampet, daer elck sijn' handen wies,
Behalven Pieternel; die sei, dat was te vies;
Haer' handen waeren schoon; wat souder aen gebreken?
Sij haeldese noyt 's nachts van onder uijt haer' deken.
eod.
| |
Op een geblancketteGa naar voetnoot2).Men hiet mij inde Kerck een' Ioffer eere biên:
Maer ick en groet geen' Verw, dat moetmen mij vergeven.
Al d'eere die haer komt en schouw ick niet te geven;
Maer, vrienden, sei 'ck, waer is s'? ick wouwse geern eens sien.
eod.
| |
NochGa naar voetnoot3).Waer is dat Pottje, Neel, daer uijt ghij desen mergen
Dit backhuijs hebt gesmeert?
Gh' hebt mij geen eer te vergen,
Als ick dat Pottien eer, heb ick u ruijm geeert.
eod.
| |
NochGa naar voetnoot4).Het is om haer Vermaeck, seght Anne, dat s' haer' Kaken
Met rood en wit versiet.
De kreng en lieght het niet;
S' is niet te wel gemaeckt, sij wil haer wat vermaken.
eod.
| |
NochGa naar voetnoot5).Trijn scheen seer geerne rijp, en daerom wilse blosen,
Gelijck rijp' Appelen en Kerssen doen en roosen:
| |
[pagina 54]
| |
En seght, 'tis even goed
Waer mé s' haer blosen doet,
5[regelnummer]
Of uijt haer eigen Bloed,
Of uijt haer' eigen doosen.
eod.
| |
NochGa naar voetnoot1).Ann' en blanckett haer niet; en, die het soo genaemt heit,
Heeft Ann' en Annens kunst veel ongelijx gedaen:
Sy roodt haer' Koontjens maer: wat is daer aen begaen?
Sy besight maer de verw van schaemt' aen onbeschaemtheit.
Ibid. 9. Sept.
| |
Op Ians gebouwGa naar voetnoot2).Ghij bidt mij uw niew Huijs te komen overleggen,
En mijn gevoelen, Ian, op alles uijt te seggen.
Laetdunckend Architect, 'ksal komen, denckt het vrij,
En seggen wat ick sie; weest ghyder maer niet bij.
Ib. 10. Sept.
| |
Op het eentydigh sterven van drij bekendeGa naar voetnoot3).Drij vrienden, wel bejaert, maer die het minder waeren
Dan ick ben, zijn gelijck dit leven uyt gevaren.
Hoe moet ick 'tnemen, Heer, wien hebt ghij liever, mij,
Die gh' in dit leven spaert, of die verloste drij?
5[regelnummer]
Oh, laet mij niet bestaen het vonnis uijt te wijsen,
Maer dwee en danckbaerlick all' uw' bestiering prijsen.
eod.
| |
Aen rijmer IeroenGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+.'kSend u mijn' Dichten niet, al soudt ghij mij bepruijlen:
Ick vrees ghij mocht mij doen
Als ick u dé, Ieroen,
En senden waer voor waer; want ick en wil niet ruijlen.
eod.
| |
[pagina 55]
| |
MistimmerGa naar voetnoot1).'t Wel passen vanden Heer in klein of groot Gebouw,
Is dat ick, voor 'tGemack, den besten regel houw.
Eer Claes sich dit Paleis heeft derven onderwinden,
Heeft hij 't in sijn vernuft niet anders moeten vinden.
5[regelnummer]
(Waer is de Geck? ick hoop, hij staet hier niet dicht bij)
'tHuijs past en voegt hem net; het is soo sot als hij.
eod.
| |
NochGa naar voetnoot2).Wat dunckt u van mijn Huijs, is 'tniet wat goeds? sei Harmen,
En zijnder betere? spreeckt rustigh Ia of Neen.
Ick dorst niet, voor sijn' Neus. Mij luste schier te karmen;
Ick sucht' en seid' alleen, Arm Goud en Hout en Steen!
eod.
| |
UerwerckersGa naar voetnoot3).Siet gh' all' die werckjens wel die in dien winckel hangen?
Dat zijn al siecken in dat Gasthuijs, die verlangen
Dat Doctor Lap verschijn' en ijeder half of heel
Aen d'oude gangen help en alle breucken heel'.
5[regelnummer]
Als 'tlang gefutselt is, soo schijnen sij genesen.
Maer eer de Maend om komt, sal 'teven 'tselve wesen,
En dan weer 't Gasthuijs in, en weer niew ongeval.
Wat een' quacksalverij, wat Kostelicker Mal!
eod.
| |
Neels perruijckGa naar voetnoot4).Neel deckt haer roestigh hoofd met d'aller blondste Haeren
Die op de Haer-merckt laest om geld te krijgen waeren:
Nu werd'se lichtelick voor helder blond gevrijt,
Waers' over ijeder oogh een' rosse wijnbrauw quijt.
Ib. 13. Sept.
| |
(Rijm-dwangh)Ga naar voetnoot5).'k Sagh gisteren van Ian een Sneldicht onder allen,
Een weinigh beter dan sijn dagelix gelijm;
De sin was redelyck, het slot wel uijtgevallen:
Maer 'twas Ians reden niet die 'tuijt vond; 'twas de Rijm.
eod.
| |
[pagina 56]
| |
MouchesGa naar voetnoot1).Die plaester-pleckjens, Kees, al heetse 'tvrouw-volck Vliegen,
En laet u niet bedriegen.
Sij hebben geen verstand van vliegen, maer van liegen.
't En schaedt niet, seij de Boer, die 'ck die vermaningh gaf
5[regelnummer]
't Zijn leckere gewenten,
Ick trecker voordeel af,
Sy doen mij dencken aen Boeckweyde-koeck met krenten.
Lond. 13. Sept.
| |
PerruijckenGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.Ick heb het lang besocht dat Menschen niet en deugen,
En al haer handel hinckt van leugen en bedroch:
Dat was der Tongen werck. maer 'tgrootst gebracker noch;
Sij waeren niet te vreen, of 'theele hoofd was leugen.
Ib. 15. Sept.
| |
NochGa naar voetnoot3).De pronckers; eerst van 't Hof, en nu van all' de Stadt
Ontleenen 't Vrouwe-volck haer' eigen' Haeren-schat:
De swaricheit is klein, mits dats' haer niet met eenen
De wort'len van dat Haer, haer krullen, af en leenen.
eod.
| |
NochGa naar voetnoot4).Ghij zijt heel kort van geld, en besight het heel sparigh.
Uw sot hoofd is vol haers, en koopt ghij noch Haer toe?
Wat gaet u over, Dirck? wij waren u lang moe,
Altyd al even kael, en altyd even haerigh.
Ib. 16. Sept.
| |
NochGa naar voetnoot5).De Menschen houden sich veel kloecker als de Beest:
Dat 's reden: maer, als God, en is niet om verdragen.
Sy plegen 't evenwel, siet hoe sy derven klagen,
Mijn hoofd stond soo niet wel, 'thad beter dus geweest.
eod.
| |
NochGa naar voetnoot6).Ghij siet'er jonger uyt met dit gekrulde blond.
Wat waer 't een' fraeye kunst als 'tallesins soo stond!
Maer 't is schijn en bedrogh: ghij weet het self, mijn' Heeren,
't En helpt u niet om jong een' ouden top te scheeren.
eod.
| |
[pagina 57]
| |
NochGa naar voetnoot1).Hoe proncken ons' gekrulde Heeren
Met ander Lien ontleende veeren!
Quam ijder vogel eens om 'tsijn,
Hoe soud het met die pronckers zijn?
Ib. 17. Sept.
| |
Aen een' pruijlsterGa naar voetnoot2).Moij Meissje, vander jeugd met soo veel soets gezegent,
Ghij doet u selfs te cort met suer sien: weet gbij niet,
Wat onderscheit daer is, en hoeder 'tWeer uijt siet,
In Somer Sonneschijn en als het stormt en regent?
Lond. 17. Sept.
| |
(Lieven arbeid)Ga naar voetnoot3).Die 't Ambacht wel verstaet daer van hij leven moet,
En die 't, niet wel alleen, maer wel en geerne doet,
Beleeft het grootst geluck dat ijemand kan begeeren.
Hij spoedt, en spoedt met vreugd, hij wint, en wint met eeren.
5[regelnummer]
O aller staeten staet, daer voordeel gaet met lust,
En lof en danck met beid', en wercken self is rust!
Ib. 18. Sept.
| |
Overlang levenGa naar voetnoot4).Bejaerde Lieden, die om noch meer levens wenschen,
Zijn meer als Kinderen, dat 's Kinderen en Menschen.
Op blijven, is van jongs der kinderen vermaeck;
En blijvens' op, wat dan? sy waggelen van vaeck.
5[regelnummer]
Ouw' Lieden waggelen soo wel als jonge kind'ren;
Gehoor, Gesicht en Smaeck en alle dingen mind'ren,
De voeten stooten aen, en d'een is al in 't Graf,
En dat 's haer leste vaeck: noch is 't haer als een' straf
Te moeten scheiden en niet langer op te blijven,
10[regelnummer]
Als waerder veel en veel meer wonders te bedrijven
Als watter lang gesien, en lang bedreven is.
Hoe tast de menschlickheit tot op haer einde mis!
Hem danck ick die mij lang en wel zijn heeft gegeven,
Ick waggel van geen vaeck en heb lang op gebleven.
15[regelnummer]
Is rustens uer voor deur? mijn Rol is afgedaen,
God roep' als 't hem gevalt, 'kwil wel te bedde gaen.
Ib. 20. Sept.
| |
[pagina 58]
| |
GeldGa naar voetnoot1).Sij hadden groot gelijck de stichters van 'twoord, Geld.
't En is niet anders als in 'tkort geseght, Geweld.
eod.
| |
ScheepsieckteGa naar voetnoot2).Hoe vaert gh' in 't vaeren, Ian? wat segt gh', al min of meer sieck?
Verbloemt uw' swackheit niet; die zee-sieck is, is seer sieck.
eod.
| |
Voor en tegenspoedGa naar voetnoot3).Men voelt den voorwind niet; het magh soo lustigh waeijen,
Als mast en spriet verdraegh': bestaet maer eens te draeyen,
Die selfste wind werdt storm, en 'tschip wil over zij,
En holler loopt de zee, en zeesieck werden wij.
5[regelnummer]
Soo lang als voorspoed duert, duert Menschen ongevoelen.
Begint de minste buij van tegenspoed te woelen,
Het ongevoel verdwijnt; het klagen komt te veld,
Het quade werdt bepruijlt, het goede nauw gemelt.
Ondanckbaer op de gunst, onduldigh op de straffen?
10[regelnummer]
De honden weten meer: wij konnen niet als baffen.
Ib. eod.
| |
Engelsche houwelyckenGa naar voetnoot4).'t Heet Wedding over zee, Trouw tuschen Mans en Wijven;
Het woord in onse spraeck
Beduydt de heele saeck:
't Is tien om een gewedt, of 't Trouw is en sal blijven.
eod.
| |
AfrekeningGa naar voetnoot5).Ghij wilt dat ick 't u breng: maer, heb ick wel gehoort,
Ghij hadt mij toegeseght een vat wijns te bestellen.
Soo lang en hebt ghij mij om brengen niet te quellen;
'k Sal 't u wel brengen, Dirck, brengt mij dat vat maer voort.
Ib. 11/21 Sept.
| |
Drinck-wijsenGa naar voetnoot6).Soo 't mij een Franschman brengt, hij brengt mij niet met al:
Dat 's van de geck. heeft mij een Engelsch toegedroncken,
Mij komter oock niet van: en ick moet sitten proncken
Tot hij gedroncken heeft, en dancken hem: dat 's mal.
5[regelnummer]
Drinckt mir ein Teutscher zu, hij doet mij oock eens schencken:
Dat 's recht toedrincken, Maets; al 'tander maer toedencken.
Ib. eod.
| |
[pagina 59]
| |
MisbiddenGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.Ghij prevelt daer wat heen
En meent ghij hebt gebeen.
Ick seght u van te voren,
Ian, dat zijn geen' Gebeên;
5[regelnummer]
Dat bidden gaet verloren,
En is van geen bediedt;
Ghij wilt, God sal u hooren,
En hoort u selven niet.
Ib. 22. Sept.
| |
Tegen Dirck tegenGa naar voetnoot2).Betweter, wat ick weet, ghij weet het altijd beter.
Hoe spreeck ick altyd mis, en heb ick noyt gelijck?
Laet sien; ick sal u eens ontgaen, is 'tmogelijck:
God is goed boven al. wat seght ghij nu, Betweter?
eod.
| |
(Jan aen sijn wijf)Ga naar voetnoot3).'t Is heel goed, wijf, seght Ian, dat ghij m' op straet ontgaet:
Maer dat gh' u selven oock ontgaen derft, dat 's heel quaed.
eod.
| |
(Aen Dirck)Ga naar voetnoot4).Uw vrouw, die soete ziel, daer van gh' u soo beroemt,
En die ghij, Coninghs wijs, de Goedertieren' noemt,
Kijft, hoor ick, vroegh en laet: Dirck, heet dat goedertieren,
Soo kan ick geen goed Duytsch: ick weet geen quader tieren.
eod.
| |
Aen Ian den hollen poeetGa naar voetnoot5)Ga naar voetnoot+.Uw Dichten, uyterlick, schijnt wat te wesen, Ian:
Maer, neem ick 'er den glans van schoone woorden van,
Soo komt sijn Ondeugd uijt. 't Latijn is fraey om hooren;
Maer dat vermaeck en gaet niet dieper als mijn' ooren.
5[regelnummer]
Vraeght d' ongeletterde, wat vanden inhoud is,
En meent wat sonderlings te leeren, hij tast mis.
Maer Goud is altyd Goud, hoe dat wij 't oock verkoken,
Quicksilver vlieght daer heen, en is maer af te roocken.
Ian, daer hoort goed fatsoen tot Dichten, en goe stof.
10[regelnummer]
Treck ick het eerst' hier af, wat blyft voor 't tweede? Stof.
Ib. 23. Sept.
| |
[pagina 60]
| |
(Gelijck op)Ga naar voetnoot1).Mijn volck pruijlt als ick kijv, en dit is ons geschil.
Mij dunckt, ick heb gelijck. want, doen sij haer believen,
Sy hooren oock somtyds haer' Meester te gerieven,
En laten mij met vred' eens seggen wat ick wil.
eod.
| |
SneldichtGa naar voetnoot2).Dirck, soo ghij Sneldicht dicht,
Lett waer de konst in light:
Dit hoort'er tot een Sneldicht;
't Moet snel zijn, dicht en wel dicht.
eod.
| |
(Onreden)Ga naar voetnoot3).Teun segt, de redenen van syn beseten Wijf
Haer dagelix bedrijf,
Haer hersseloos gekijf,
Zijn kaele Bedelaers, sij hebben niet om 'tlijf.
Ibid. 25. Sept.
| |
Aenden coningh van Groot BrittenGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+.Drij-Croonigh Opperhoofd, hoe komen uw' manieren
Tot mij, onwaerdigh mij, soo meer als goedertieren?
Die ons van verre saegh, hij vraegde lichtelick,
Wie Coningh waere, Ghij, groot Heerscher, of klein Ick?
eod.
| |
Aen Adriaen den rijmerGa naar voetnoot5).Wat mooght ghij mij 'thoofd liggen breken
Om vonnis van uw Dicht te spreken?
Daer zijn twee dingen, Adriaen,
Die geenssins tsamen konnen gaen,
5[regelnummer]
Daer is geen leven in mijn Herssen,
Of geen geest in uw' malle verssen.
eod.
| |
[pagina 61]
| |
HoofdbrekerijGa naar voetnoot1).Trijn klaegd' haer Man, dat m' alle weken
Met manen quam haer 'thoofd te breken.
Hij mommelde soo wat, en sprack,
'k Wouw datmen 'teens te deghe brack.
eod.
| |
(Quaed goed Duytsch)Ga naar voetnoot2).Men leght en loopt. dat 's Duijtsche spraeck.
Welck is het vreemdst, 'tWoord of de saeck?
Men kan niet sotter seggen;
Wij loopen en wij leggen.
Ib. eod.
| |
(Heiligheit)Ga naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.Een niewen Heilige weer inden Almanack,
En isser altyd weer een plaetsje veil en veiligh?
Hoe gaet dit, Vrienden; wist de Man niet wat hij sprack,
Die nagelaten heeft dat God alleen is heiligh?
Lond. 26. Sept.
| |
Waerschouwing aen een vriendGa naar voetnoot4).Staet niet te vast op al het seggen
Dat Dichters u te voren leggen.
Daer is te machtigen verschil
Van Dicht tot Ondicht, lieve man:
5[regelnummer]
In Ondicht segtm' al wat men wil,
In Dicht somtyds al wat men kan.
eod.
| |
D'almanackerGa naar voetnoot5).De Menschen steken al vol logens vander Wiegh.
Soo liegens' altemael die seggen dat ick liegh.
Eod.
| |
Van Ians vanGa naar voetnoot6).Ian Iansz, vraegd' ick laest, hebt ghij geen Ed'le Van
Die uw Heer Vader droegh?
'K heb, seid' hij, een boos Wyf, daer waer ick geerne van;
Is dat niet vans genoegh?
Ibid. 27. Sept.
| |
[pagina 62]
| |
(Logen-verwijt)Ga naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.Met als m' hem liegen heet, wil Dirck sijn selven rechten,
En campen Lijf om Lijf met die 'them heeft gedaen.
Maer tuyght de Bijbel hem de selve schand niet aen?
't Is wonder, soeckt hij niet met God den Heer te vechten.
eod.
| |
SondaghGa naar voetnoot2).Is Aller heiligen soo sonderlicken Feest?
Van Eener heiligen, Gods rust-dagh houd' ick meest.
eod.
| |
Schuldige ClaesGa naar voetnoot3).Claes over hoofd in schuld beklaeght sich van 'tgetier
Van swarte geesten, die om 'thaere komen spreken:
En seght, wat Almanack schreef oijt in weinigh' weken
Maen-dagen sonder end, en niet een Vrij-dagh schier.
eod.
| |
(Engelsche Nel)Ga naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+.Dirck malde wat met Nell, en 'twas wel met haer wil;
Nochtans en deed se niet als roepen, Still, Ian, Still.
Maer Ian kost meer als Duijtsch, en hiels' al bij haer pack:
Nel was van Londen, en 'twas Engelsch datse sprack.
eod.
| |
(Bruydegom Antony)Ga naar voetnoot5).Antonij, seid' ick, trouwt gh' een wijf van zestich jaer,
En kost ghij dat niet derven?
Neen, seid' hij, 'kwouwse noch thien jaeren ouder waer;
S'heeft Geld, en heeft geen' erven.
eod.
| |
(Niewe mode)Ga naar voetnoot6).Willm socht een' andren slagh van Huijsvrouw dan hij had
Die dickwils op hem sat
En dicht den goeden knecht met drooge Vuijsten touwde.
De tweede die hij trouwde,
5[regelnummer]
Sloegh met de Sleutelraex, op 'tminst eens alle dagh:
Dat was een and're slagh.
eod.
| |
[pagina 63]
| |
Tegen 'tschavotGa naar voetnoot1).'K Had menigh jaer gepreeckt de Zee-straet vanden Haegh
Na Scheveninger Strand, daer ick wat naems af draegh:
Maer 'twouw niet in de man. 'kmost uyt den Lande wesen,
En was 'tvier Iaeren lang: doe werdt de saeck gepresen
5[regelnummer]
En bij der hand gevatt, en 'tlight'er, soo 'k vertrouw,
Noch tot arm Schevenings noch tot schoon Haegs berouw.
'K heb over lang gepleit voor 'tOrgel in Gods kercken,
Ten besten van 'tgemeen, en socht het uijt te wercken:
Maer 'twierd om verr gepreeckt, voor vuijle ketterij:
10[regelnummer]
Daer lachten ick wat om, en sweegh: wat schade 't mij?
Weer most ick uijt het Land, en bender uijt gekomen.
De Ketterij behaeght, de swacke zijn bekomen,
Men gunt het Orgel plaets, men roepter om ras, ras,
En daer het is van ouds, en daer het noijt en was.
15[regelnummer]
'K Heb nu en dan getracht het vuijl Schavot te vellen,
Met redenen soo goed, als qualick t'overtellen.
Geburen, die het raeckt, en wijse lieden meer,
Verfoeijent neffens mij, en wenschen 'tding om veer.
't En gaet niet. Moet ick weer te Land uyt balling loopen,
20[regelnummer]
En isser soo weerom wat redlickheits te hopen?
Neen, neen, ter Wereld uijt, en wesen eerst een Lijck:
Dan salm' eens seggen, Toch, die goe Man had gelijck.
Ib. eod.
| |
PerruijckGa naar voetnoot2).Die met een anders Haer haer' sotten kop gerieven,
Sij kammen lichtelijck twee Gecken of twee Dieven.
Ib. 27. Sept.
| |
(Eigen baet)Ga naar voetnoot3).'K en kan 't niet weigeren, segt Pieternel, aen Heeren
Van aensien en gesach, die vreughd van mij begeeren.
Sij kan 't niet weigeren, 'tis waer: maer vatt het wel:
Die sij 't niet weigeren en kan, heet Pieternel.
Ib. eod.
| |
Ad archiepiscopum CantuariensemGa naar voetnoot4).Ecce, vale dictum venio; si credere possis
Fraudis et offensae bisque quaterque reo.
Crede tamen; semel hoc Batauus non mentior hospes:
Non rediturum, hodie, maxime Praesul, habes.
| |
[pagina 64]
| |
5[regelnummer]
Si bene te novi, tua te clementia dicet
Participem culpae, si qua sit, esse meae.
Scilicet, offendi, sed magno autore; modestus
Sponte meâ, per te si licuisset, eram.
Non licuit: sumus ergo pares; peccauimus ambo:
10[regelnummer]
Si veniam tibi das, jam mihi spero datam.
Lond. 21. Sept./1. Octob.
| |
ModeGa naar voetnoot1).En haest u niet met prijsen
Van alle Fransche Wijsen:
Al heetmense de Wijs,
De Wijs is selden wijs.
Ib. 2. Octob.
| |
PedantenGa naar voetnoot2).'t Is onuijtsprekelick, hoe Gecken een vervelen,
Die, met haer' herssenen in letteren verbrodt,
't Woord voeren waerse zijn, en voeren 't sonder slot.
Wat waert ghij liever, Dirck, (mij soud' het machtigh schelen)
5[regelnummer]
Een ongeleert Wijs man, of een geleerde Sot?
Ib. eod.
| |
(Jan de misbouwer)Ga naar voetnoot3).Ian seght vol kaeckelick, men heeft voortaen in Boecken
Geen' goe patroonen van wel timmeren te soecken,
Men sie sijn niew Gebouw, en nemer dat voor aen.
Ick neem' het averechts, en danck hem voor 't vermaen.
5[regelnummer]
Want, soo men Boecken vindt, als daer de Geck aen wenden,
Ick soeck'er liever geen, mij moght'er oock een schenden.
Ib. eod.
| |
(Dirck de schilder)Ga naar voetnoot4).Dit 's van Dircks kladderij. Hij noemtse Schilderijen:
Dat 's boven mijn verstand; soo moet ick het wel lijen:
Maer, seght ghij die de Konst tot inden grond toe kent,
Heeft Dirck sijn' hand aen 't werck, of heeft hij 'twerck geschent?
Ib. 3. Oct.
| |
(De selve)Ga naar voetnoot5).Dirck heeft een' Schilderij na Annas hoofd gemaeckt,
En meent hij heeft het onverbeterlick geraeckt,
| |
[pagina 65]
| |
En roemt, daer is geen werck by 'tsijn te vergelijcken.
't Is waer, men sagh noijt stuck het leven min gelijcken.
Ib. 4. Octo.
| |
(Jans onschuld)Ga naar voetnoot1).'k Kan 't niet gebeteren, seght Ian, ick heb een wijf,
Dat boos en slordigh is, en hesselick van wesen.
Ick kan 't niet beteren; 'tis boven mijn bedrijf:
Kost ick se beteren, sij sou haest beter wesen.
Eod.
| |
Gemaeckten rouwGa naar voetnoot2).Uw' hooge klachten, Ian,
Gelijcken wel hoogh roemen.
't Leed dat men noemen kan
En is geen Leed te noemen.
Eod.
| |
(Wisse troost)Ga naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.Claes heeft sijn eene Been verloren in het Veld,
En is gansch niet ont-stelt.
Hij weet de schae te boeten,
Want hij treedt op een Stelt,
5[regelnummer]
En sal voortaen niet meer gequelt zijn met kouw' voeten.
Navigans domum 7. Octob.
| |
Noch wisse troostGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+.Ian is een Voet quijt: wat schaedt dat?
Hij neemt de schá schier voor gewin:
Hij heefter lang pijn in gehadt;
Nu is 't een' Exteroog te min.
Ib. 8. Octob.
| |
(Niewe Neel)Ga naar voetnoot5).De boose Neel, die stal, en schrapte noijt haer' schoot mis,
En stadigh overtradt een ijeder Thienth' Gebod,
Heeft heden haer quaed hoofd verloren op 'tSchavot.
Nu is 't een' goede vrouw; 't is jammer datse doot is.
eod.
| |
[pagina 66]
| |
Oogentroost aende vrouw van St. AnnelandGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.Als 't op een sterven gaet, sietm' het Gesicht eerst breken:
En dat, die zestich jaer en thien meer heeft geleeft,
Of sterft, of sterven gaet, en lydt geen tegenspreken.
Is 'tvreemd of buijtens tijds dat hem 'tgesicht begeeft?
5[regelnummer]
Maer dien het stervende begeeft, verliesen 't hooren
't Gevoel en Smaeck en Reuck, en sterven daerop heen:
Ghij leeft, en hebt van vijf maer eenen sin verloren;
Bedenckt uw voordeel eens; het is noch vier om een.
Twee halve ben ick quijt, en leev niet ongeruster
10[regelnummer]
Dan doen ick van de Vijf bedient was in 'tgeheel:
God hebbe lof van als; komt met mij, lieve Suster,
En danckt Hem voor 'tverlies van maer een vijfde deel.
Wat klagen blinde Lien, die 'twerden op haer' dagen?
Wat dunckt haer datter meer sienswaerdigh sal geschien
15[regelnummer]
Dan watter is geschiet en sij soo dickmael sagen?
En zijnse noijt siens sat? wat soecken oude Lien?
Die wel vergadert heeft, moet op 'tvergadert teeren;
Of sijn vergaderen is moeyte sonder vrucht:
En, wil hij dagh op dagh 'tvergaderde vermeeren,
20[regelnummer]
Soo kiest hij sorg voor rust, en onrust voor genucht.
Teert wel en danckelick op wat gh' in soo veel dagen
Ter wereld hebt gesien; 'ten is geen' kleine Som.
Dat voordeel hebben sij, de blinde die eens sagen;
Voor uijt en siense niet, maer heel wel achter om.
25[regelnummer]
En neemt, ghij saeght voor uijt, het sou soo weinigh duren
Bij 'tgeen verloopen is, al wat ghij hadt te sien,
Dat, die u d'oude nam en schonck de niewe uren
Soud u oneindelick verlies en schade bien.
Nu hebben ghij en ick een' menighte van jaeren
30[regelnummer]
Met uijtsien and'ren veel haer uijtsien overleeft;
| |
[pagina 67]
| |
Wij hebben 'tal besien, en zijn ruijm wel ervaren
Wat dese Wereld siens en niet siens waerdigh heeft.
Het insien rest alleen, daer door wij ons gewennen
Ons selven te doorsien en al wat in ons is,
35[regelnummer]
Waer doorw' ootmoedelick voor God alleen bekennen
Waerw' in verlegen zijn om sijn' vergiffenis.
Dit Insien is soo nut en eischt soo langen stade,
En is een' oeffening daer steeds soo veel aen schort,
Dat, waeren wij in 'twerck met insien vroegh en spade,
40[regelnummer]
Wij quamen alle daegh weer niewe stae te kort.
Siet wat een tydverdrijf voor menschen sonder oogen,
Siet wat het besicheits den besichsten verweckt,
En of 't wel inder daed een' saeck is van medoogen,
't Gesichte quijt te zijn dat hier niet toe en streckt.
45[regelnummer]
Neemt mijn' eenvoudighe vermaningen in 'tgoede;
'tZijn spruijten van een oud door-Broederlick gemoed:
Ick weet het, en danck God, het is ten overvloede,
En beter seid' ick u, doet, Suster, soo ghij doet.
In Zee, niet verr van onse Strand,
In 's Conings Iacht van Engeland.
10. Octob.
| |
Op een vriends comptoirGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.Uw' beste Kamer t' Amsterdam,
Daer ick noyt geeren in en quam,
Is een moij dingh vol Marmersteenen:
Maer die verkouden mij mijn' beenen:
5[regelnummer]
Vol Schilderijen oock: maer, Man,
Daer eett of drincktmen weinigh van.
Gunt m' eens een' Beitel met een' Hamer;
Ick weeter wel een' beter Kamer.
Voor Schevening in 's Conings Iacht.
10. Octob.
| |
(Voor mr. Dirck)Ga naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.Scheert nu en dan de geck, ghij sult voor een' verstrecken:
Met Meester Dirck, Barbier, heeft het een' beter' sin.
Hij werdt voor wijs en vroed gerekent: niettemin
Eer 'tjaer ten einde gaet, wat scheert de Geck al Gecken!
Ibid. eod.
| |
[pagina 68]
| |
KnighthoodGa naar voetnoot1).De groote Coning van drij overzeesche Croonen,
Knijght Manvolck met sijn' hand om deugden mé te loonen.
Kost Carel 'tvrouw-volck nu, in plaets van knijghten, Knechten,
Wat souder Meissjes, die moe Meissjes zijn, om vechten.
Ib. eod.
| |
(Pieternels spijt)Ga naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.Ia wel, seght Pieternel, 'tis om sijn' sin te missen,
Dat Mannen altyd baes 's Lands saken na haer' kop
Alleen beredderen, en vrouwen siender op;
Om niet meer als een klein verschilletje van pissen.
Hag. 15. Oct.
| |
Graf-schrift van ... Bisschop overleden 6. nov. 1671Ga naar voetnoot3).Hier light de Teeckenaer, daer s' alle nevens saten,
Die 't na hem dorsten doen, als mindere Prelaten.
Soo seggen wij met recht en sonder over-gunst,
De kunst van Bischop maeckt' hem Bischop vande kunst.
eod. 6. Nou.
| |
(Dircks gerijm)Ga naar voetnoot4).Dircks Dichten komen uijt in een aensienlyck stuck
En voor staet op het Boeck: Het is den lesten Druck.
Hoe? gingh 'er and're voor? soo wierd' het licht genomen:
Maer 'tis waerachtiger, daer salder geen meer komen.
eod.
| |
(Frans van sijn dochter)Ga naar voetnoot5)Ga naar voetnoot+.Ick sie wel, onse Pieternel,
Seght blinde Dirck, en sal niet wijcken
Voor Moeder-lief en haers gelijcken.
Dirck siet wel, en Dirck siet niet wel.
19. Nou.
| |
[pagina 69]
| |
(Neels vast geluck)Ga naar voetnoot1).Geluckigh waerse die 't voor geld
Of van den Hemel kon verwerven,
Dat Neel haer selven heeft bestelt;
In 'teerste Craembed niet te sterven.
24. Nou.
| |
(Tegen fiere Neel)Ga naar voetnoot2).Ick maeck veel wercks, Claer, van uw singen:
Maer 'tkan mij tot geen' Liefde dwingen.
Gelooft mij, daer en is niet van:
Mijn hert en laet sich niet bespringen
5[regelnummer]
Van licht verganckelicke dingen:
Werd ick verlieft, 'tis vanden man
Die die fraey' Liedjens maken kan.
eod.
| |
Dagelix mirakelGa naar voetnoot3).God maeckte Water Wijn: is 't niet een' sotte vraeg,
Hoe 't die hand doenlick was, die 'tnoch doet alle daegh?
Het wonder is als 'twas, deselve Macht en Zegen
Bestelt ons dagelix Wijn over Wijn, van Regen.
27. Nou.
| |
(Losse waerheit)Ga naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+.Ia alsoowaer, 'tis waer, seght Herman, en 'tis mis.
Ick weet dat, alsoowaer, niet al soo waer en is.
eod.
| |
[God maeckte water wijn, is 'twonder dat veel honderden]God maeckte water wijn, is 'twonder dat veel honderdenGa naar voetnoot5)Ga naar voetnoot+]
Die 'tsagen op de Feest het wonderwerck verwonderden?
Neen: maer groot wonder is 't, dat die het daglix sien
Ten dienste van haer' Tong, haer' Keel, haer Maegh geschien
5[regelnummer]
Bot sonder wondren staen, in 'tminste niet verlegen
Hoe God treckt warmen wijn door 'thout uijt koelen regen.
10. Dec.
| |
(Wonder over wonder)Ga naar voetnoot6)Ga naar voetnoot+.De doode quam 'tGraf uyt, op Gods almachtigh dagen,
En 'tgeeft ons noch den schrick dien 't allen gaf die 'tsagen:
| |
[pagina 70]
| |
Maer sien wij 'twonderwerck niet alle daegh weer aen,
Daer een niew kind verschijnt? Laet ons wel overslaen,
5[regelnummer]
Of 'tmeer Mirakels is het Schepsel dat eens ijet was
Te doen herwesen, of doen wesen dat eerst niet was.
11. Dec.
| |
Ian de wyve-smijterGa naar voetnoot1).Ian, vecht ghij met uw Wijf? dat is een Misslagh, vriend:
Soo sprack ick: maer, sei Ian, Ick weet best wat haer dient,
En sij wist wel, waerom de Roe lang in de pis lagh;
Soo gaf ick haer soo maer een' vuijst, en 'twas geen Misslagh.
eod.
| |
(Aen Floor)Ga naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.Hoe waert ghij gist'ren soo beschaemt,
Ian, daer ghij uijt het Hoerhuijs quaemt?
'tEn isser niet fraey uijt te komen:
Maer meer ontsagh van meer verwijt
5[regelnummer]
Had u behooren te doen schroomen
Doe ghyder in gekomen zijt.
16. Dec.
| |
Gerechtige droefheitGa naar voetnoot3).Al 's Menschen treuren hier beneden,
Seid' een wijs man, met groote reden,
Is maer een' vruchteloose leur,
't En zij men om sijn' sonden treur'.
17. Dec.
| |
Aen een' predikerGa naar voetnoot4).Ick ken u, Broeder, van den Stoel,
Daer om en kan my al 'tgewoel
Noch van uw' Tong, noch van uw' Armen
Noch Hert, noch herssenen verwarmen.
5[regelnummer]
Wilt ghij mij stichten dat het klemt,
Ghij moet mij met u leven preken:
'k Word met geen' woorden overstemt:
Die niet en brandt kan niet ontsteken.
eod.
| |
Waenwijs, waenrijckGa naar voetnoot5).Ian is half wijs, en meent al dat hij 'theel is,
Heeft weinigh Gelds, en meent al dat het veel is.
| |
[pagina 71]
| |
Mijn goede Ian, geneert gh' u op die wijs,
Ontwijffelick ghij werdt noijt Rijck noch Wijs.
5[regelnummer]
Weest inden Haegh, en meent ghij zijt te Romen;
'k Verseker u, ghij sulter noijt niet komen.
18. Dec.
| |
StovenGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.'K soud 't Fransche kaeckelaers noch Engelsche niet raeyen
Hollandsche Ioffertjens te last'ren, soo sij doen,
Met seggen, dat sij meest haer' blancke billen braeyen
Op Stoven, die alleen wat warmen Cous en Schoen.
5[regelnummer]
Dat volck is bits en spits: ick laet mij lichter paeijen:
De soeters seggen mij; en ick, goed knecht, gelooft,
Haer vleesch is niet gebraen, 'ten is maer wat gestooft.
eod.
| |
(Arge botmuyl)Ga naar voetnoot2).Ian schimpt op ijder een, en dat hij seght is Lomp:
Hoe is het mogelick? soo scherpen Mes soo plomp!
19. Dec.
| |
Gebroeckte vrouwenGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.Een' Broeck met een' Stoof! dat en gaet niet soo 'tsouw.
Dus seid' ick onnoosel, en meende, met reden.
Maer een' Stoof sonder Broeck, sprack een' mondige Vrouw,
Waer qualick te lijden voor ysere Leden.
5[regelnummer]
Versien wij den aers met een Masker beneden
't Is tegen de hitte, niet tegen de kouw.
24. Dec.
| |
(Klaer jock)Ga naar voetnoot4).Dirck geeft voor waerheit uijt dat in der Lappen Land
De kouw soo meester is van alle vier en brand,
Dat kaerssen tot blanck ijs bevriesen; en haer' vlammen
In geele klompjens Goud verstijven en verstrammen.
5[regelnummer]
Veel' hel'dre logenen veilt Dirck voor niemendal:
Maer des' is, ick bekent, de helderste van al.
eod.
| |
(Kerck-gangh)Ga naar voetnoot5).'K Sagh ouden Adriaen voor heupe-kreupel aen,
Soo schockelt hij langs straet met waggelende Leden:
| |
[pagina 72]
| |
Maer op mijn ondersoeck geeft hij een' beter reden,
En seght, met eenen voet in 'tgraf te moeten gaen,
5[regelnummer]
Den anderen daer uijt, maeckt ongelijcke treden.
24. Dec.
| |
(Vrouwen les)Ga naar voetnoot1).Trijn light haer' Man en quelt met vragen naer den staet
Van 's Lands gemeene saeck van buijten en van binnen,
En of het Vrede blijft, of na den Oorlogh gaet:
Maer hij, seer wijsselick, en antwoordt niet als, Spinnen.
28. Dec.
| |
(Dircks verduytschingh)Ga naar voetnoot2).Dirck was sijn' boose Moer ontvallen aen de Pest:
Daer haelden hem sijn Vaer een stiefmoer voor in 'tnest;
Die hoord' hij noemen sijn' Noverca by de Klercken,
En sei, dat 's goed Latijn, het is mij een niew Vercken.
eod.
|
|