Gedichten. Deel 6: 1656-1661
(1896)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekendSpaensche spreeckwoorden vertaelt. IIGa naar voetnoot1).Heeren en AprillenGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+
Bedriegen wie sy willen.
Gaet op geen' maelenGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+,
Of laet u haelen.
De borse leegh, 'tgebouw in staetGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+,
Maeckt den man wijs, maer wat te laet.
Wanneer een' weldaet is versochtGa naar voetnoot5),
Is s' als geveilt en als gekocht.
'T geheim betrouwt goe vrienden nietGa naar voetnoot6):
Het is uw' schuit soo 'thaer ontschiet.
| |
[pagina 117]
| |
Spint onse Vrouw noch grof noch fijnGa naar voetnoot1),
Soo moet de kat gegeesselt zijn.
Als eens hondert jaer verby zijnGa naar voetnoot2),
Sullen w' all' te samen vry zijn.
Te veel Wasch aende wandenGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+
Helpt kercken al aen 'tbranden.
Stopt uw' ouw' kleeren maerGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+,
Soo raeckt ghij door het jaer.
Van water eens gestortGa naar voetnoot5)
Raeptm' altyt wat te kort.
Moetgh' over een wyd water gaenGa naar voetnoot6),
Soo maeckt u altoos achteraen.
Haest u niet te felGa naar voetnoot7)Ga naar voetnoot+:
Selden ras en wel.
Hoogh op gehaeltGa naar voetnoot8)
Is laegh gedaelt.
Daer 's geen quaet brootGa naar voetnoot9)
In hongers noot.
Jocken is een' vande saeckenGa naar voetnoot10)
Diemen op haer soetst moet staecken.
Een dochter die niet veel en deughtGa naar voetnoot11)
Gelt en een' man so haest ghij meught.
Die niet veegh is noch verwesenGa naar voetnoot12),
Kan schoon water wel genesen.
| |
[pagina 118]
| |
Daer de tanden seer doenGa naar voetnoot1),
Wil de Tonghe weer doen.
Die Doctor, Advocaet of Biechtvaer wil bedriegenGa naar voetnoot2),
Bedrieght sich selfs met liegen.
Bij avont komt de Wolf gegaenGa naar voetnoot3),
En vloyt den Esel inde maen.
Een goe' raet opder aerdeGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+
Is boven alle waerde.
Die u Capoen ter tafel dientGa naar voetnoot5),
Heeft Bout en Vleugel bey verdient.
Wijst eens uw' keucken aen uw' Schoonsoon en uw VerckenGa naar voetnoot6),
Sij sullen 't beyd' haest mercken.
Hij loop' soo langh hy wil, den haesGa naar voetnoot7),
In 'tende werdt de winthont baes.
Daer hooren and're saeckenGa naar voetnoot8)
Ter tafel als wit laken.
Het goede moet ghy soeckenGa naar voetnoot9),
'Tquaet wacht uyt alle hoecken.
Leert u besigh maeckenGa naar voetnoot10)
Met uw' eighen saecken.
Dien gh' eens quaet hebt gedaenGa naar voetnoot11)Ga naar voetnoot+,
Daer 's geen betrouwen aen.
| |
[pagina 119]
| |
Goet Broot en goet gerechtGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+
Kost voor een' niewen knecht:
Maer binnen weinigh dagen
Niet als goet Broot en slagen.
De Jonghe die Broot eten wilGa naar voetnoot2),
'Tis sonde datm'er loock aen spill'.
Uw' dochters kint schickt warmkens inde kluysGa naar voetnoot3),
Schoondochters kint wat broots, en uytten huys'.
Die bouwt of trouwtGa naar voetnoot4),
Sijn' bors verkout.
Heb ick myn roxken avrecht aenGa naar voetnoot5),
Het magh soo blyven gaen en staen.
Goet gereet gelt inde handGa naar voetnoot6)
Buyten swaericheit van pand.
'Tmagh vroegh of laet zijnGa naar voetnoot7),
April wil quaet zyn.
Een anders goetGa naar voetnoot8)Ga naar voetnoot+
Erft op geen bloet.
Den vijfden sietmen boven alGa naar voetnoot9)Ga naar voetnoot+
Wat het voor een maent wesen sal.
Op Jachten daer wy naer verlangenGa naar voetnoot10)Ga naar voetnoot+
Wordt wel de jager self gevangen.
Om sout in zeeGa naar voetnoot11),
Daer is het ree.
| |
[pagina 120]
| |
De klocke neghenGa naar voetnoot1)
Te bedd gelegen.
Mij dunckt levende PapistenGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+
Eten min dan doo' verquisten.
'S avonts goet gerechtGa naar voetnoot3),
'S mergens quaet gevecht.
Door die of dese straetGa naar voetnoot4),
Siet maer met wie ghij gaet.
'Kwenschte dat ick woonen mostGa naar voetnoot5)
Daer een Ey vijf stuyvers kost.
Die geen Arbeit moed' en wordtGa naar voetnoot6),
Krijght in 'tlang, of krijght in 'tkort.
Als Trommels en Trompetten slaenGa naar voetnoot7)Ga naar voetnoot+,
Begint het kacken aen te gaen.
Laet gecken en laet windenGa naar voetnoot8)Ga naar voetnoot+
Altyt passagie vinden.
Indien gh' een vroom man sietGa naar voetnoot9),
Vraeght naer syn' afkomst niet.
In quaede wegh is 'tnaesteGa naar voetnoot10)
Datmer sich wat door haeste.
De Wysheit en het minnenGa naar voetnoot11)
Hoort tot verscheiden sinnen.
Min en verstant
Is tweederhant.
| |
[pagina 121]
| |
Hondtje keerGa naar voetnoot1),
Volght uw' Heer.
Tot niewe dadenGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+
Niewe raden.
Men moet sich niet vergapenGa naar voetnoot3)
Aen 'tkeurelicke wapen.
'Tis 'tmannelick gemoet
In d'oorlogh dat het doet.
Eer eene dusend jaerGa naar voetnoot4)
Zijn w' alle kael van haer.
Yeder een in synen handelGa naar voetnoot5)Ga naar voetnoot+
Liever Moerbey als Amandel.
'T is goet te seggen, Trouw en MinGa naar voetnoot6)Ga naar voetnoot+;
Maer laet het woort gegeven zijn
En laet de bant beschreven zijn,
Het end valt argher als 'tbegin.
Mij dunckt des winters SonneschijnGa naar voetnoot7)
En schoonsoons liefd een dingen zijn.
Vrient van all' en vrient van geenGa naar voetnoot8)
Ist meest al een.
De Liefde, noch 't Gelt, noch de PijnGa naar voetnoot9)Ga naar voetnoot+
En konnen niet verborgen zijn.
In leegheit opgevoeytGa naar voetnoot10)
In ouderdom vol moeyt.
Mint een die u niet en mintGa naar voetnoot11),
Spreeckt daer ghij geen spraeck en vindt,
'T een en 'tander is maer wint.
| |
[pagina 122]
| |
De Min, den Hoest en 'tVier noch meerGa naar voetnoot1)
Ondecken ijeder een sijn Heer.
Een Vrient om syn gemackGa naar voetnoot2),
Een Swaluw in een dack.
Vrienden in schoon weerGa naar voetnoot3),
Tegen wint niet meer.
Wascht uw' handen, God sal gevenGa naar voetnoot4)
Daers' af leven.
Versiet u, eer ghy trouwtGa naar voetnoot5),
Van Huysing wel gebouwt,
Van Land daer wat kan groeyen
En Wyngaerd om te snoeyen.
Voor den tyt een groot gedruysGa naar voetnoot6),
Als de slagh komt, niemant t'huys.
Pryst noch lastert nietGa naar voetnoot7)
Eer ghij kent en siet.
Laet ons in de waerheit weyenGa naar voetnoot8),
Als Saletten vol klappeyen.
Des Sondaghs siet de VrouwGa naar voetnoot9)
Als 'tkoren inden Douw.
De roskam slaetGa naar voetnoot10)Ga naar voetnoot+
Somtijts in 'tquaet.
'Tvleesch van een' SotGa naar voetnoot11)
Is eer verrott
Als inde pot.
| |
[pagina 123]
| |
Eer sal een nachtegael uyt zijn gesongenGa naar voetnoot1),
Als praet gebreken sal op vrouwen tongen.
Soo wij de Geit van rots op rotse sienGa naar voetnoot2),
Soo springt de gheew van desen mont in dien.
Geen vlieghe en sietGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+
Naer een' pot die ziedt.
Mompeer magh wel bewaerenGa naar voetnoot4);
Mon fils en kan niet spaeren.
Let op een groote Jaghers DoorGa naar voetnoot5),
Daer light noyt groote mishoop voor.
Tot malle praetjens hoorenGa naar voetnoot6)
Een paer gestopte ooren.
Het hout doof dat geroockt heeftGa naar voetnoot7),
De man doot die 'tgestoockt heeft.
Steen uyt de handGa naar voetnoot8)
En komt niet weer,
Woordt uijt den tand
Oock nemmermeer.
'Tis een goe les voor groote heerenGa naar voetnoot9)Ga naar voetnoot+,
Nae 'tschrappen en valt niet te scheeren.
Die geen Broot te veel en heeftGa naar voetnoot10),
Hoeft geen hont die met hem leeft.
Die niet veel broots en heeft te breken,
En hoeft geen' honden aen te queecken.
'Tis uw vrient, wie dat ghij zijtGa naar voetnoot11),
Die u van gerucht bevrijdt.
| |
[pagina 124]
| |
Geluckigh leeftGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+
Die vrienden heeft.
Dien den Hemel heil will gevenGa naar voetnoot2),
Krijght wel Biggen van syn' Teven.
'Tgaen is gesontGa naar voetnoot3)
Op effen gront.
Die veel wil waeckenGa naar voetnoot4),
Doorgrondt veel saecken.
Dien gh' uw geheim hebt uytgebrochtGa naar voetnoot5),
Dien hebt gh' uw Vrijicheit verkocht.
Dien sijn Deghen en syn HertGa naar voetnoot6)Ga naar voetnoot+
Niet genoegh zijn om te vechten,
Sal niet sonderlings uyt rechten,
Schoon hij voor en achter herdt
5[regelnummer]
Met een' Lans gewapent werdt.
'Tis een recht welsprekent manGa naar voetnoot7),
Die sich selfs bered'nen kan.
De Dochter heet ick wel getrouwtGa naar voetnoot8),
Die Schoonmoer noch Nicht en behouwt.
De kies die seer doetGa naar voetnoot9)
Is 't die om veer moet.
Neemt uw kleetGa naar voetnoot10),
Ghij zijt in 'tsweet.
Root in den Mergenstont sal 'sAvonds water zijnGa naar voetnoot11),
Root inden Avondstont, des Mergens Sonneschijn.
| |
[pagina 125]
| |
'Tvier brandt naer 'thoutGa naar voetnoot1)
Komt uyt het wout.
Ploegen onder 'tvriesenGa naar voetnoot2)
Doet het gras verliesen.
Den Vos die niet wil waeckenGa naar voetnoot3)
En valt niet in syn' kaecken.
De Coningh dootGa naar voetnoot4),
Het Ryck in noot.
Het oude woort en kan niet missenGa naar voetnoot5),
In onklaer water is goet vissen.
Tot wapenen en geltGa naar voetnoot6)
Goed' handen van gewelt.
'Tpeert dat kreupel is in 'tgaenGa naar voetnoot7)
Moet wat vroegher opde baen.
De maeltijt komt te kortGa naar voetnoot8)Ga naar voetnoot+
Daer 'tal gegeten wordt.
[Genoegh en isser niet,
Daer heel niet overschiett.]
Een Boer in 'tmidden van twee AdvocatenGa naar voetnoot9)Ga naar voetnoot+
Is of twee katten van een Vissien aten.
Daer kan geen' argher sieckte wesenGa naar voetnoot10)
Als niet te willen zyn genesen.
Naer een sijn' voeten plantGa naar voetnoot11)
Ondecktmen sijn verstant.
| |
[pagina 126]
| |
Soo schielicken geval komt een somtyts te voorenGa naar voetnoot1)
Als na de merckt te gaen en keeren sonder ooren.
De Merrie met een veulenGa naar voetnoot2)
Gaet niet recht na den meulen.
Soo werdter somtyts uytGa naar voetnoot3)
Een Edelman een guyt.
Een Esel met een kreupel beenGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+,
Een ros man en een Duyvel is al een.
Den Esel die aen velen hoortGa naar voetnoot5)
Werdt vande Wolven eerst vermoort.
'Tis seker een swack manGa naar voetnoot6)Ga naar voetnoot+
Die niemant dreighen kan.
Den Esel die daer graest in ander' lieden weidenGa naar voetnoot7)
En komter sonder vracht van hout niet uyt te scheiden.
Hoe grooter Visch, hoe grooter LeughenGa naar voetnoot8),
Hoe Visch en Leughen beter deughen.
Tot hier toe is 't geen nootGa naar voetnoot9);
Men eet noch bruylofts-broot.
Soecktgh' een' koorde nae benedenGa naar voetnoot10)Ga naar voetnoot+
Daer ghij kont den trap af treden?
Offer uw hont mack uyt sietGa naar voetnoot11),
Bijt hem in syn' lippen niet.
Al zyn de ringetiens verlorenGa naar voetnoot12),
De vingertjens staen daerse hooren.
| |
[pagina 127]
| |
Al zyt ghij oudt en wys in velenGa naar voetnoot1),
Laet u noyt goeden raet vervelen.
Hoe schoon de loghen wasGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+,
Sy viel altoos in d'as.
'Tis in de keucken al van 'tmalGa naar voetnoot3),
Men braedt niet en men droopter al.
Den Huysman met veel mestenGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+
Heeft niet van 'tbesten.
Hoe hoogh den Arent vliegen kanGa naar voetnoot5),
Het Valckstuck werdt 'er meester van.
Al is het dat de Vyl scherp bijtGa naar voetnoot6)Ga naar voetnoot+,
Noch werdtse wel een tantje quijt.
Ghij zijt noch qualick uyt den dopGa naar voetnoot7)
En setgh' alreets 'tzeil in den top?
Ist'er met gemaeltGa naar voetnoot8)Ga naar voetnoot+,
Rijdtgh' al eer ghij zaelt?
Al houdt men mij voor geckGa naar voetnoot9),
Ick wil med' in 'tgespreck.
De Vrienden, d'Olij en de WijnGa naar voetnoot10)Ga naar voetnoot+
Moeten oud van jaeren zijn.
De boose ergert van de strafGa naar voetnoot11),
De goede werdter beter af.
Heer' Albeschick beraed uGa naar voetnoot12),
Ghij geesselt maer de schaduw.
| |
[pagina 128]
| |
Het buyckje warm gevoedtGa naar voetnoot1),
Het slapen inden voet.
Dans ick soo wel als yemant danssen maghGa naar voetnoot2),
Wat hebt ghij mij te stooten uyt het Lagh?
Nat en geseept te vorenGa naar voetnoot3),
Soo goet als half geschoren.
Daer 's geen Barbier bijnaerGa naar voetnoot4)
Als geck of kaeckelaer.
Is 'tpeert geteeckent aen vier voetenGa naar voetnoot5),
Seght dat het gecken rijden moeten:
Is 't peert geteeckent aende drij,
'Tis waert dat het een Coningh rij'.
5[regelnummer]
Is 'tpeert geteeckent aen maer eenen,
Laet het u nemmermeer ontleenen.
Wel geluckigh is de manGa naar voetnoot6),
Die sich selven straffen kan.
Het beestje dat gemack'lick gaetGa naar voetnoot7)
Voor mij, niet voor mijn Cameraet.
Het is wel goet op goet gehooptGa naar voetnoot8),
Een Botram diem' in honigh doopt.
Quaet gebruyck in doen of seggenGa naar voetnoot9)
Is seer quaelick af te leggen.
Het huijs is wel beheertGa naar voetnoot10),
Daer maer een in verteert.
'Tis de beste vrient die 'ck weetGa naar voetnoot11),
Die syn brootje met mij eet.
| |
[pagina 129]
| |
'T lecker beetjen is wel soetGa naar voetnoot1)
Waer het niet soo dieren goet.
Een schoon man by de VrouwenGa naar voetnoot2)
Is niet voor arm te houwen.
Goede woorden en quae treckenGa naar voetnoot3)
Strijcken wysen uyt en gecken.
De wijse man weet dat hy niet en weetGa naar voetnoot4),
De sotte meent hy weet van als bescheet.
De doren weet seer welGa naar voetnoot5)
Waer dat hij steeckt in 'tvel.
Uw mantel is u niet te kortGa naar voetnoot6),
Indien hij maer niet nat en wordt.
'Kweet wel wat ick wil bediedenGa naar voetnoot7),
Als ick broot bidd van de lieden.
De Vos die sich vermaecktGa naar voetnoot8)
Weet wel met wien hij schaeckt.
Laet de kat eerst brassenGa naar voetnoot9),
Daer nae sals' haer wassen.
Laet ons blij en rustigh wesenGa naar voetnoot10)
En niet eens voor schulden vreesen.
Hy is 't die van beminnen weetGa naar voetnoot11)
Die noyt syn' vrienden en vergeet.
Sij rekent red'lick wel, het WijfGa naar voetnoot12),
Maer 'tkint noch beter in haer lijf.
| |
[pagina 130]
| |
Soo goet, soo quaet als 'tkanGa naar voetnoot1),
'Kben een getrouwde man.
St. Pieter is heel wel te RoomenGa naar voetnoot2),
Wordt hem de kroon slechts niet genomen.
Witte vorstGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+
Na regen dorst.
Veel gegeews en veel gegaepsGa naar voetnoot4),
Of veel hongers, of veel slaeps.
In goede en quade ledenGa naar voetnoot5)
Bestaet de kracht der Steden.
Keer om dat bladGa naar voetnoot6),
Daer staet noch wat.
De May in 'tslyckGa naar voetnoot7),
Augustus rijck.
'Tis goed slaen op een vent vol wintGa naar voetnoot8)Ga naar voetnoot+
Als men hem maer alleen en vindt.
Die wil van water droncken wesenGa naar voetnoot9)Ga naar voetnoot+
Heeft geen kort tydverdrijf te vreesen.
Wilt gh' om een rous te water gaen,
Uw leven hebt ghij niet gedaen.
Goet eten en goe' dranck in 'tlijfGa naar voetnoot10)
Maeckt t'samen een soet tytverdrijf.
Hoe? moeyt' in huys en moeyt' op 't lantGa naar voetnoot11);
Wat drommel, moeyt' aen alle kant!
| |
[pagina 131]
| |
Ongesont broot inden montGa naar voetnoot1)
Noch voor u, noch voor uw hont.
Schoon water is heel goet gedronckenGa naar voetnoot2),
'Ten kost niet en 'ten maeckt niet droncken.
Sorght voor 'tvoedsel van uw kintGa naar voetnoot3),
'Tis een goe' web die ghij spint.
Moeter meer als korenGa naar voetnoot4)
Tot uw broot behooren?
Niemant anders werck te soeckenGa naar voetnoot5)Ga naar voetnoot+;
Backer past ghij op uw' koecken.
Goede merghen, groote HeerenGa naar voetnoot6),
Maer ick had mijn geltje geeren.
'Tis wel sonder Doctor te wetenGa naar voetnoot7),
Van wel eten komt qualick eten.
Het lecker levenGa naar voetnoot8)
Kan rimpels geven.
Sommighen staet stelen vrijGa naar voetnoot9);
Goet gerucht deckt dieverij.
Mooren waerenGa naar voetnoot10)
Goede waeren,
Kostens' eten sonder 'tgelt
Daer m' haer eten voor bestelt.
En jockt niet met den Ezel lichtGa naar voetnoot11),
Of wacht syn' steert in uw gesicht.
De Jonghe lieden moeten 'thoorenGa naar voetnoot12),
Een ouden Os maeckt rechte vooren.
| |
[pagina 132]
| |
Goet oor, goe voetGa naar voetnoot1),
De Beest is goet.
Een' kreng wordt een goet Peert in een goe' hand gesteltGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+,
Een goet Peert werdt een' kreng als 't een' quae hand bestelt.
Myn kat is mij een redelick goet vrientGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+,
Behalven dat mij 'tkrabben niet en dient.
Die binnens huys 'tspel van een' geck bemintGa naar voetnoot4),
Verwacht het buyten, waer de geck hem vindt.
Een langen Os en een ront PeertGa naar voetnoot5)
Zijn by de kenners 'tmeeste weerdt.
Ghij soeckt vijf voeten aen een' katGa naar voetnoot6)Ga naar voetnoot+,
Die'r noyt niet meer als vier en hadd.
'Kwens dat hij inden hemel kom'Ga naar voetnoot7)
Die eerst het woord vond van, keerom.
Al pratende van 'teen in 'tander jockGa naar voetnoot8)Ga naar voetnoot+
Geraeckt de Wolf den Esel aen syn' rock.
Dry dagen duren noorde windenGa naar voetnoot9)Ga naar voetnoot+
Wanneers' al haer gewelt ontbinden,
Maer blaesen sij niet al haer' macht,
Soo durens' er wel meer als acht.
't Beginsel gaet ter deghenGa naar voetnoot10)Ga naar voetnoot+,
Wij zijn al halver wegen.
| |
[pagina 133]
| |
'tLandleven is bevallijck, maerGa naar voetnoot1),
Voor weinigh tyts, niet voor een jaer.
Gedult is licht te weegh gebrachtGa naar voetnoot2),
Daer een' goe' maeltyt werd verwacht.
De Sneew en geeft geen ongevalGa naar voetnoot3),
Mits dats' op rechte tyden vall'.
'Ten kan niet anders zijnGa naar voetnoot4),
Elck vat rieckt naer syn' wijn.
Elcke mierGa naar voetnoot5)
Maeckt haer getier.
Met als 't Licht uytgesnoten werdtGa naar voetnoot6)
Werdt alle dinghen even swert.
Veeltyts op eenen dagh doen wy verscheiden werckGa naar voetnoot7),
Wij schreyen binnen's huys en singen inde kerck.
Siet gh' een traegh Schip achter blyvenGa naar voetnoot8),
Laedt het wel, 'tsal beter drijven.
Maeckt geen' staet op een anders goetGa naar voetnoot9),
Elck Schaep hangt aen syn' eigen voet.
Bestraft den quaden in syn quaetGa naar voetnoot10),
Terstont geraeckt ghij in syn' haet.
Het kan een teffens wedervaerenGa naar voetnoot11)Ga naar voetnoot+
Getrouwt te zijn en qualick vaeren.
Geeft een goet Ruyter een goet PeertGa naar voetnoot12)Ga naar voetnoot+,
'Tquaed is noch goe' noch quade weert.
| |
[pagina 134]
| |
Daer den hont te harde lecktGa naar voetnoot1) vs. 2 hij'r K.a.: hy 't
Komt wel dat hij'r bloet uyt treckt.
De kan die veel te water gaetGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+,
Licht dats' een stuckjen achter laet.
Wel singen en schoon haerGa naar voetnoot3)
Proffijteloose waer.
Elck musken sleept om bestGa naar voetnoot4)
Sijn strooyken naer syn' nest.
De slechtste wil sijn singenGa naar voetnoot5)
Een yeder overdringen.
Daer alles is in staetGa naar voetnoot6),
Is 'tSlot vrij van verraet.
Houdt den mont en roert de handGa naar voetnoot7)
Soo te water als te land.
Een Coortsien inde MaijGa naar voetnoot8),
Het heel jaer frisch en fray.
Geeft en swijghtGa naar voetnoot9),
Spreeckt en krijght.
Een leegh Huys op syn bestGa naar voetnoot10)
Een levend ratten-nest.
'Tpeert dat geen' peerden voor wil lijdenGa naar voetnoot11)
Is goed om met voorbij te rijden.
Elck voelt of 't kout of heet isGa naar voetnoot12)
Naer dat syn lijf gekleedt is.
| |
[pagina 135]
| |
Is de wagenGa naar voetnoot1)
Omgeslagen,
Laet hem steken, laet hem breken,
Niemant wilder hant aen steken.
Kooplie'n by nacht, past dat ghij voor u sietGa naar voetnoot2),
Een ouden hont bast nemmermeer om niet.
Laet tongen stille leggenGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+,
Papieren sullen 't seggen.
Des mergens vroegh schreewt het PatrijsGa naar voetnoot4),
'Tsouw blijven slaepen, waer het wijs.
Yeder manGa naar voetnoot5)
Heeft syn' Van.
Goe schoenen, 'tzij se niew genaeyt zijn, of veroudenGa naar voetnoot6),
Zijn beter aenden voet als inde hant gehouden.
Najaers Coortsen noodtelickGa naar voetnoot7)
Of heel lang, of doodtelick.
'Tzijn gecker booswichten en booser gecken trekenGa naar voetnoot8)Ga naar voetnoot+,
Tot synent niet als quaet van 'snaesten goet te spreken.
Elck haertje, bruyn of blontGa naar voetnoot9),
Syn' schaduw' opden gront.
'Tis wel geluckt en na behoorenGa naar voetnoot10),
Den Esel viel en viel in 'tkoren.
'Tis redelick gewenscht, als ijemants luck soo groot waerGa naar voetnoot11),
'Thuys van een Vader en een Wyngaert van een Grootvaer.
Leert u, bey mans en vrouwenGa naar voetnoot12),
In Peterschap en Trouwen
Aen uws gelycken houwen.
| |
[pagina 136]
| |
Die 'thuys uyt veeght, en deckt den disGa naar voetnoot1),
Wacht gasten, of mijn gis is mis.
Doet d'ooghen op en houdt uw' tongenGa naar voetnoot2),
Wij krijgen 't moer-hoen met de jongen.
Elck schaep soeckt in de heidenGa naar voetnoot3)
Met sijns gelijck te weiden.
Een hont die bast en heeft geen' krachtGa naar voetnoot4)
Heeft wel te vreesen voor syn' vacht.
Niew Schoentien, hoe lang sult ghy 't herdenGa naar voetnoot5)?
Tot dat ghy 'tsmeeren moe sult werden.
Een ijeder manGa naar voetnoot6)
Spreeck' wat hij kan.
Trouwt uw' Soon als ghij 't hem guntGa naar voetnoot7),
En uw' Dochter als ghij kunt.
't Peert dat het minste komt van stalGa naar voetnoot8)
Is 'tpeert dat meeste briescht van all'.
Laet eens de klock gebersten wesenGa naar voetnoot9),
Geen' handen konnense genesen.
Men hoeft mij niet te noodenGa naar voetnoot10)
Tot schotelen geladen
Met vleesch dat eens gesoden
En dan eens is gebraden.
'tHuys dat twee deuren open houwenGa naar voetnoot11)
En kan men niet altoos betrouwen
Aen allerhande slagh van Vrouwen.
| |
[pagina 137]
| |
'K gae trouwen: wilt ghij wetenGa naar voetnoot1)
Waerom? Ick stae 'tbekent:
'K sal 't beste beetjen eten
En sitten aen 'thoogh endt.
In 't niewe huys valt een verdrietGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+,
Die 'r niet en brenght en vindt 'er niet.
Het haentje kraeyt, en 'thoentje wil 't wel wetenGa naar voetnoot3);
Het huys vergaet daer meel gebreeckt om t'eten.
Een Queepeer en een StrontGa naar voetnoot4)
Zijn bey geel en bey ront.
Of de kramer is een bloetjeGa naar voetnoot5),
Of hy prijst syn eigen goetje.
Een huys kiest dat gemaeckt isGa naar voetnoot6),
Een wyngaert die gestaeckt is.
Trouwt, ongeluckigh manGa naar voetnoot7),
Het sorghen komt'er van.
Wat is naer de Liefde levenGa naar voetnoot8)?
Wel betalen, wel vergeven.
Bruyt, ick heb u heftich liefGa naar voetnoot9)
Om uw' goet en syn gerief.
Daer elck gekipt is is hy bestGa naar voetnoot10)Ga naar voetnoot+,
En yeder musken soeckt syn nest.
Wat drommel! trouwen dan, als 'temmers wesen salGa naar voetnoot11)Ga naar voetnoot+;
'Tis beter ijet als niet met al.
| |
[pagina 138]
| |
Isser op 'thuys niet veel dacksGa naar voetnoot1),
Veel kouws en niet veel gemacks.
Geeft de slagen daer sij hoorenGa naar voetnoot2);
'tPeert dat vlieght en hoeft geen' sporen.
'T Huijs prachtiger dan 't hoortGa naar voetnoot3),
De dieven voorde poort.
Als alle dingen werden swertGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+,
Is 't tyt dat licht ontsteken werd'.
De Geit die wel herkauwen kanGa naar voetnoot5),
Daer komt de melck met hoopen van.
Al is het vliegsken noch soo kleinGa naar voetnoot6),
Het geeft syn' schaduw op het plein.
Daer vrede is uytgegaenGa naar voetnoot7)
Kan 'thuijs niet lang bestaen.
Den Esel manck, de Borse platGa naar voetnoot8)
En dienen niet op 't Roomsche padt.
Een reiser moe gegaenGa naar voetnoot9),
Soo hij geen peert en krijght, slaet wel een' esel aen.
Een hert van valsche kunsten vrijGa naar voetnoot10)
En hoedt sich voor geen' schelmerij.
Capoenen van acht maenden outGa naar voetnoot11)
Zijn Coninghen haer rechte bout.
Daer kan geen' scherper' pijnbanck zijnGa naar voetnoot12)
Als is de Pijnbanck vande wijn.
| |
[pagina 139]
| |
Laet maer het voeren gade slaenGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+,
Geen' duyven sullen u ontgaen.
Stracks naerden eten gaet te bedtGa naar voetnoot2)
Soo gh' op wat hoofdpyns niet en lett.
's Lands saecken mooght ghij soo sien loopenGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+,
De mont toe en de buydel open.
Een Circkel om de maenGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+
Sal op een' reghen slaen.
't Is tegen reden en CostuymGa naar voetnoot5)Ga naar voetnoot+
Sijn' huyt te krabben met syn' duijm.
De Haver op de misGa naar voetnoot6)
Houdt het gewasch gewis,
En, soo 'tjaer vochtich is,
En vreest niet dat het miss'.
Is de Haver vol gedraghenGa naar voetnoot7),
Laetse snijden in acht daghen.
Het is somtijts een' goede lesGa naar voetnoot8),
Die schee en past niet tot dat mes.
Diens broot ick breeckGa naar voetnoot9),
Diens lof ick spreeck.
Gaen alle dingen soo sy de'enGa naar voetnoot10),
Zijn vlam en roock niet verr van een.
Schroomt niet voor Hout en Turf te gevenGa naar voetnoot11)Ga naar voetnoot+,
Goet vier is half den mensch syn leven.
| |
[pagina 140]
| |
Daer zijnder weinighe van lacchen uytgegaenGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+,
Een yeders levens tyt gaet met het schreyen aen.
Alle papen-kappenGa naar voetnoot2)
Stoffen op haer' lappen.
Wat is een' Schoorsteen sonder vierGa naar voetnoot3)?
Land sonder Haven of rivier.
Die naer twee HasenGa naar voetnoot4)
In 'tvelt wil rasen,
Vanght somtyts eenen,
En veeltyts geenen.
Die in niewe Schouwen kokenGa naar voetnoot5)
Moeten lijden datse roocken.
Klein is de doorn dien niemant sietGa naar voetnoot6),
Maer dien hij steeckt vergeet hem niet.
Die by qualick nemen leeftGa naar voetnoot7),
Weet dat hij noch arger geeft.
Wat doen de menschen met vijf ving'ren aen een' handGa naar voetnoot8)?
Somtyts eer en profyt, en somtyts schae en schand.
Kost een' Vrouw t'eener dracht een hondert kind'ren winnenGa naar voetnoot9),
Sy scheelden een voor een van hoofden en van sinnen.
Als hondert molenaers bij hondert Snijders quamenGa naar voetnoot10)
En hondert Wevers, 'twaer drij hondert dieven t'samen.
Doet toe de poort en laet den sleutel hier by myGa naar voetnoot11);
'T volck dat in wesen wil magh roepen, hier zyn wij.
| |
[pagina 141]
| |
Leert u aen Monicken, aen Joden of aen PapenGa naar voetnoot1)
Haer' vrientschap niet vergapen.
Sy eet met u, sy light met u in 'tbedGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+
Die u twee tacken op den hoofde set.
Neemt yser en asijnGa naar voetnoot3)
Daer goeden Int moet zijn.
Man, ghy hebt twee Horens aenGa naar voetnoot4):
Vrouw, waer weet ghy dat van daen?
Slechten adel kan men deckensGa naar voetnoot5)
Met goe kleeren aen te trecken.
Wilt ghij dat uw handwerck spoeGa naar voetnoot6),
Ambachts-man, bidt en slaet toe.
Goede vrient en goede WijnGa naar voetnoot7)
Moeten eenerhande zijn.
Dat Claertien kan genesenGa naar voetnoot8),
Kan Maertje schad'lick wesen.
Hoe komt ghij kael van hooft en kinGa naar voetnoot9)?
Met nu en dan een haerken min.
Met Suycker en met Honigh soud' een StrontGa naar voetnoot10)
Soet werden inden mont.
Noijt saghmen een' onschoone VrouwGa naar voetnoot11),
Als s' opgeschickt was soose souw.
Eet met den manGa naar voetnoot12),
Maer wacht'r u van.
| |
[pagina 142]
| |
Leert noch gebuer noch vrient geloovenGa naar voetnoot1),
Die u in 'taensicht derven loven.
Siet hoemen aen verand'ringh raecktGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+;
Van dit stof is dit slyck gemaeckt.
'Tjs geen' slagh, een' Wolf te noodenGa naar voetnoot3),
Om een' ander met te dooden.
Men suyvert met den Wint het koren van het kafGa naar voetnoot4),
De Sonden met de straf.
Hoe gaet uw leven, manGa naar voetnoot5)Ga naar voetnoot+?
Met schreyen altemet, met lacchen nu en dan.
'Tis meesterlick profijt, ghij mooghter wel op uijt zijnGa naar voetnoot6),
Twee viskens ingekocht voor vijf die wel gefruyt zijn.
Die met Gelt jockt of met VrouwenGa naar voetnoot7),
'Tsal hem vroegh of laet berouwen.
Ghy lyckent allerbest een' ouden koolsack, HeerGa naar voetnoot8),
Van buyten quaet en vuyl, van binnen noch veel meer.
Soo gaet het met veel' saeckenGa naar voetnoot9),
Men derft wat onrechts doen, om aen wat rechts te raecken.
Soo sietmen 't somtyts gaenGa naar voetnoot10):
Drij meiskens tot een' Schoen, de vroeghst' op treckt hem aen.
Wat goe' manieren en wat geltGa naar voetnoot11)
Maeckt Sonen Jonckers met gewelt.
Met keerssen en goe' wachtenGa naar voetnoot12)
Kan m' hem voor horens wachten.
| |
[pagina 143]
| |
Hoe komt uw Vrouw soo dick en menigh mael met kintGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+?
Door dien ick 'tjonghst van all' altoos meest [heb] bemint.
Het Leer is 't dat sich reckt en wydtGa naar voetnoot2),
Maer Hout en kan dat niet, dat splijtt.
Gaet te biechten en betaeltGa naar voetnoot3),
Mergen werdt ghy wegh gehaelt.
Al slaet de schoone meerGa naar voetnoot4),
Ten doet den hengst geen zeer,
Maer hij verlieft te meer.
Het huysgesin en heeft geen' tierGa naar voetnoot5),
Daer Spinrock baes is van Rapier.
Vol van bloet, en vol van vleischGa naar voetnoot6)
Is een Meisjen als ick eisch.
Aen sang en spel en peerden mennenGa naar voetnoot7)Ga naar voetnoot+
Sult ghij den man syn' sotheit kennen.
Gevaer, die staegh aen 'tloopen zijtGa naar voetnoot8),
Waer ick u soeck ick ben u quijt.
Sy bloost gelyck een roosjeGa naar voetnoot9),
Maers' haelt het uyt een doosje.
Al stond u Vrienden raet niet aenGa naar voetnoot10),
Stelt hem te boeck en laet hem staen.
Mond-beleeftheit is een kostGa naar voetnoot11)
Die veel gelt en weinigh kost.
| |
[pagina 144]
| |
Gebruyckt een yeder lit daertoe 't syn' last ontfongGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+,
Spreeckt met de hand niet, want ghy naeyt niet met de tong.
Wordt een Pion een ConinghinGa naar voetnoot2),
Daer magh geen Schaeck-stuck tegen in.
Waerom en grimt uw Meester nietGa naar voetnoot3)?
Om dat gh' hem ongehijlickt siet.
En saeyt niet in uw landGa naar voetnoot4)
'T saet dat ter Merckt blyft aen de hand.
Het water eens verby gevloeytGa naar voetnoot5)Ga naar voetnoot+
En maeckt niet dat de meulen spoeyt.
Eet weinigh en eet 's avons meerGa naar voetnoot6)Ga naar voetnoot+,
Slaept boven en en vreest geen zeer.
Met lang druppen achter eenGa naar voetnoot7)
Boort de goot wel door den steen.
Een goet knecht betert als gh' hem slaetGa naar voetnoot8),
Een quade werdt noch eens soo quaet.
Keurt alle dingh met onderscheitGa naar voetnoot9),
Dier koopen is geen mildicheit.
Dat de Lever kan genesenGa naar voetnoot10)
Kan de Milt ondienstigh wesen.
Swart en gebloost staet welGa naar voetnoot11),
Maer 'tis verw van de hel.
| |
[pagina 145]
| |
En loopt niet op een' ydel' hoopGa naar voetnoot1),
De wolf en heeft geen vleesch te koop.
Geselschap maer van eenGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+,
Geselschap als van geen;
Geselschap van een meer,
Geselschap vanden Heer.
5[regelnummer]
Geselschapken van drij,
Heet dat geselschap vrij;
Geselschap van twee tween,
De Duyvel op de been.
Een taeye snel-riem van goet leerGa naar voetnoot3)
Geeft een qua'e jongen een' goe' leer.
'Kheb met den Coning liggen mallenGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+
En op een' Hoer is 't uyt gevallen.
Hoe 'ck dieper ben in gunst geraecktGa naar voetnoot5),
Hoe mij meer quellings heeft genaeckt.
Het gaet dan sus dan soo te werckGa naar voetnoot6)Ga naar voetnoot+,
De herbergh valt altoos veel naeder als de kerck.
Een' goeden naem neemt voor uw wapenGa naar voetnoot7)
En gaet gerustiens liggen slapen.
De kat en rooft noch vleesch noch VisGa naar voetnoot8)
Dan die niet wel bewaert en is.
De mispel rijpt en werdt haer trecken quijtGa naar voetnoot9)Ga naar voetnoot+
In weinigh stroo en in een weinigh tijt.
Aen een' goe' Tafel wel gesetenGa naar voetnoot10)
Een mesch in schee is half gegeten.
| |
[pagina 146]
| |
Een hert dat naer syn hooft wil levenGa naar voetnoot1)
En lydt niet datmen 'traet magh geven.
Daer met gh' een' vijant hebt vermantGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+
En stelt dat nemmer in syn' hant.
De borstel kan het lakenGa naar voetnoot3),
De hant de zij schoon maken.
Daer 's vrede tuschen dief en dief, en guyt en guytGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+,
Noyt en pickt d'eene kraey een' ander d'oogen uyt.
Met kunst en met bedrogh beleeftmen 'thalve jaerGa naar voetnoot5),
En met bedrogh en kunst het ander halv daer naer.
Gaet vry uw' oude gangenGa naar voetnoot6),
Die Winthont heeft u wel een ander haes gevangen.
Sy sien wel toe, die kraeyen queeckenGa naar voetnoot7)Ga naar voetnoot+,
Haer sullens' eerst een oogh uyt steken.
Een' Paep, een Munnick, met een' Exter en een' KauwGa naar voetnoot8),
De Duyvel gun ick die juweelen in syn' klauw.
Slaet een ey wel, het groeyt'er vanGa naar voetnoot9);
So vaert een' Vrouw by een goet man.
'Kgeloov u, Hoentje; dat 's te seggenGa naar voetnoot10),
Ick heb u daer een Ey sien leggen.
Bedeckt u ghy maer met een SchildGa naar voetnoot11)
En die wil schreewen, schreew in 'twild.
| |
[pagina 147]
| |
De wond' in 'thert gegaenGa naar voetnoot1),
Daer is geen helpen aen.
Daer spreeckt een als een heiligh vatGa naar voetnoot2),
En heeft vast klauwen als een' kat.
Wy dencken soo seer waer wy gaenGa naar voetnoot3),
Dat wy vergeten waer van daen.
Praet van uw' eigen pijnGa naar voetnoot4);
Laet ijeder een de syn'.
'tQuaedt mes snydt niet in 'thoutGa naar voetnoot5),
Maer inde hand die 't houdt.
De Dief meent, waer hy by isGa naar voetnoot6)Ga naar voetnoot+
Dats' all' soo zijn als hij is.
'Khoor koeckoeck roepen wyt en zijtGa naar voetnoot7)Ga naar voetnoot+,
Siet toe dat ghy het niet en zijt.
Denckt wat ghij doet so lang ghij hoeftGa naar voetnoot8),
Maer en vertrouwt op geen geboeft.
Met syn' quae ooghen te genesenGa naar voetnoot9)
Schynt onse Schout verdooft te wesen;
Hij voelde wel wat ick hem gaf,
Maer wat ik segg daer weet hij weinigh af.
Een' quae' gift kan vier handen krenckenGa naar voetnoot10)Ga naar voetnoot+,
Twee diese (nemen) en twee diese schencken.
Thoont mij een Klaverblat van tween, ick sal u thoonenGa naar voetnoot11)
Waer ghij een Meissje mooght verkiesen uyt veel schoonen.
| |
[pagina 148]
| |
Lange mijlen leggenGa naar voetnoot1)
Tuschen doen en seggen.
Men siet haest aen een kalf syn wesenGa naar voetnoot2)
Wat dat het voor een Os sal wesen.
Siet wie u wat gegeven heeftGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+,
De gift gelyckt aen diese geeft.
Maeckt u 'twerck quijtGa naar voetnoot4),
Het is hoogh tyt.
Leert geven en houdenGa naar voetnoot5),
Soo blyft ghij behouden.
Geeft hier den Haen, daer is de quantGa naar voetnoot6)Ga naar voetnoot+,
De Veeren blyven inde hant.
Gelt en Verstant en menschen TrouwGa naar voetnoot7)
Veel minder dan men dencken souw.
Wat magh God Amandels gevenGa naar voetnoot8)
Daer de tanden een' begeven?
Soo ghij uw kint geeft quaet voor quaetGa naar voetnoot9)Ga naar voetnoot+,
Denckt dat hij naer het Gasthuys gaet.
Hoe ghy liever leven leeftGa naar voetnoot10),
Hoe ghy meer voor vallen beeft.
Geeftm' een' stoel daer ick op rust'Ga naar voetnoot11)Ga naar voetnoot+,
'Kweet waer leenen als 'tmij lust.
Tastgh' uw' getrouwde Vrouw en een Salaetjen aenGa naar voetnoot12)Ga naar voetnoot+,
Twee beetjens en niet meer en daermet laetse staen.
| |
[pagina 149]
| |
Dien de Tanden meer niet kunnenGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+
Sal de Heer wel Boonen gunnen.
En kent geen' vrient soo goetGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+,
Dien ghij getuyghe neemt van 'tquade dat ghy doet.
Soo u de Duyvel niet en dientGa naar voetnoot3),
Wacht u van een' versoenden vrient.
Gelyck Sout uyt Zee-water spruytGa naar voetnoot4),
Soo geeft de Vrouw de boosheit uyt.
Van eten raeckender veel' dusenden ter dootGa naar voetnoot5),
Van hondert dusenden niet een van hongersnoot.
Die 'tscherp end vanden TrechtGa naar voetnoot6)
In 'tvat steeckt, neemt het recht.
Die meer niet als een' boon en geeftGa naar voetnoot7)Ga naar voetnoot+,
End' is niet schuldigh, is beleeft.
Weest op uw' hoe' voor een geteeckent manGa naar voetnoot8)Ga naar voetnoot+,
En van een' Vrouw die tweemael trouwen kan.
Die op de feest de Bruyt het huys af winnenGa naar voetnoot9)
Zyn Sotten en Sottinnen.
Ten einde vande sopGa naar voetnoot10)
Gaet oock de Lepel op.
Van 'tstille water wacht u vrijGa naar voetnoot11),
Het loopende gaet haest verbij.
Daer mijn Beursien hanght op zijGa naar voetnoot12),
Houdt mijn wijfjen meest van mij.
| |
[pagina 150]
| |
Voor brant bewaert men licht syn velGa naar voetnoot1),
Maer voor een booswicht niet soo wel.
Sy komen soose komenGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+,
Stelt geen geloof in droomen.
Van hoeren en van as-grauw lakenGa naar voetnoot3),
'Tbest daermen best koop aen kan raecken.
De Tongh is als een blind' op straetGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+,
Die haer geleidt heet Goede raet.
Is 'tVeulen schorft en weinigh weertGa naar voetnoot5),
Noch werdt het wel een lustigh peert.
Gaet op 'tgetal niet liggen slapenGa naar voetnoot6);
De wolf eet wel getelde schapen.
Ick liet volck in mijn werckGa naar voetnoot7)
En gingh self naer de kerck.
Hy werdt het, of hy is beroytGa naar voetnoot8),
Die d' asch vergaert en 'tmeel verstroyt.
Van myn Gevaers broot aen mijn PilGa naar voetnoot9)Ga naar voetnoot+
Een stuck soo groot hij selver wil.
Noyt goe' pyl sonder bochtGa naar voetnoot10)
Uyt Verckens steert gewrocht.
Twee quade tegen een gesteltGa naar voetnoot11),
Die eerst toe slaet behoudt het velt.
Doen al wat men seggen kanGa naar voetnoot12)
Is geen werck voor alleman.
| |
[pagina 151]
| |
Ick heb geen recht van wraeckGa naar voetnoot1);
Van wie 'tzij, 't is Gods saeck.
Moet ick mij van een herder wreken,
Mijn hooft is daerom niet te breken,
Dat laet ick Sneew en reghen doen,
Die sullen 't wel te deghen doen.
Den Hemel will' den goedenGa naar voetnoot2)
Tot aller tijt behoeden
Van een niew Officier
En van een oud Barbier.
Een roover die een' roover heeft verwonnenGa naar voetnoot3),
Voor all' syn' buyt en kryght niet als de tonnen.
Van eenen lap quaet laeckenGa naar voetnoot4)
Is noyt goet kleet te maecken.
Van een quaet houtGa naar voetnoot5)
Noyt goede bout.
Het zij met HoyGa naar voetnoot6),
Het zy met Stroy,
Heb ick mijn' meugh gekregen,
Aen 't voer is niet gelegen.
Vanden oudenGa naar voetnoot7)
Raet behouden.
Van de hand af tot de lipGa naar voetnoot8)
Heeftmen altemet wel slip.
De Vyghen en de NotenGa naar voetnoot9)
Zijn goede Landsgenoten.
Voor sien ick 'tvolck sich vattenGa naar voetnoot10)
Als honden doen en katten,
Van achter soet en fijn
Als broeders konnen zijn.
| |
[pagina 152]
| |
Groote Vieren aenden HaertGa naar voetnoot1),
Kleine schueren vol gegaert.
Het quaet daer yemant meest voor vreestGa naar voetnoot2)
Is menighmael syn' doot geweest.
Verlaet uw huys en komt in 't mijnGa naar voetnoot3),
Ghy sulter niet seer lustigh zijn.
Sulcke Waer uyt sulcke hoeckenGa naar voetnoot4),
Sulcke feesten, sulcke koecken.
'Ksie dat een Vaer die heiligh leeftGa naar voetnoot5)Ga naar voetnoot+
Een Duyvel tot een soontjen heeft.
Laets' haer' lust met seggen boetenGa naar voetnoot6),
Die mijn' aelmoes eischen moeten.
Die wel lijdt is een moedigh manGa naar voetnoot7),
Een kloeckert, die wel hooren kan.
Den Hemel stae ons bij, daer Meisjens kundigh zijnGa naar voetnoot8)Ga naar voetnoot+
In konst van waerseggen, en Vrouwtjens in Latijn.
'Tis altijt winstGa naar voetnoot9),
Van 'tquaed' het minst.
Is 'twijntien inGa naar voetnoot10),
Elck seght sijn' sin.
Wij kreghen kleeren om de lendenGa naar voetnoot11),
Soo quam het datw' ons niet en kenden.
Van dat het niew huys is gemaecktGa naar voetnoot12),
Siet toe dat ghyder uyt geraeckt.
| |
[pagina 153]
| |
'Twater komt al verr van daenGa naar voetnoot1)
Dat den molen om doet gaen.
Daerm' uijt tapt en niet in en gietGa naar voetnoot2),
Daer gaet het Vaetjen haest te niet.
De pap en 'tmeel zyn all' gelijckGa naar voetnoot3),
Van sulcken stof komt sulcken slijck.
De Tong die lieffelick wel spreken kanGa naar voetnoot4)
Maeckt een' Verrader tot een eerlick man.
Onder Coiffe en onder HuyckGa naar voetnoot5)
Meest al eenerhande puyck;
Ofse bruyn is of se blanck is,
'Tis soo breet schier als het lanck is.
Sy komen ons van buytenGa naar voetnoot6)
Die ons ten huyse uyt sluyten.
Voor een jong bidder en een' ouden VasterGa naar voetnoot7)Ga naar voetnoot+
Houd ick mijn' mantel al een lutjen vaster.
Weest op uw' hoe'Ga naar voetnoot8)Ga naar voetnoot+
En wacht uw' koe
Voor een Soldaet
Die sonder mantel gaet.
Hebtgh' een' gehangen man verlostGa naar voetnoot9),
Hy soud u hangen als hij kost.
Schouwt mannenvolck dat slecht gebaert isGa naar voetnoot10),
En windt die door een' spleet vergaert is.
Een knecht die grommelt en suer sietGa naar voetnoot11)
En is de beste dienaer niet.
| |
[pagina 154]
| |
Of hij een' esel wat gelyck isGa naar voetnoot1),
God geev' mij maer een' man die rijck is.
Het Stroo is binnenGa naar voetnoot2);
Ouw' Wijfs aen 'tspinnen.
Die tot het beecksken gaet en niet daer 'tbeexken spruytGa naar voetnoot3),
En haelter niet als slyck in plaets van water uyt.
Daer schuylt wel onder een goet kleetGa naar voetnoot4)
Een booswicht, datmen 't niet en weet.
Wat seght ghij, meester, salder haer op komenGa naar voetnoot5)Ga naar voetnoot+?
Al waer 't maer vel, het waer goet met genomen.
Die luy blijft liggen op syn nestGa naar voetnoot6),
Syn Capitaeltje voelt het best.
Noch van uw' Vrouw, noch van uw VrintGa naar voetnoot7)Ga naar voetnoot+
Gelooft dan 'tgheen ghij ondervindt.
Ontsiet de lieden die veel spelenGa naar voetnoot8),
En met uw meerder te krackeelen.
Weest op uw' hoed', 'tis sorghlick om te gaenGa naar voetnoot9)
Met mensch of hont die geen geluyt en slaen.
Een' man die altoos voor hem sietGa naar voetnoot10)Ga naar voetnoot+
Betrouwt uw Capitaeltje niet.
Twee koffers had een Vent van amoureusen kopGa naar voetnoot11),
'Teen liet hij openstaen, het ander brackm' hem op,
| |
[pagina 155]
| |
Of stampt de Sneew, of doetse ziedenGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+,
Daer is maer water uyt te vlieden.
Alle dinghen op syn' pasGa naar voetnoot2);
Denckt wat langh, en doet wat ras.
Hebt ghy schulden die vermeerenGa naar voetnoot3)?
Looght ghy noyt, ghy sult het leeren.
'Tis byde keers noch meer noch minGa naar voetnoot4),
Een' Joffer of een' Ezelin.
Een geck sprack alle dese woordenGa naar voetnoot5),
Maer 'twas geen doove diese hoorden.
Men houdt u voor een eerlick manGa naar voetnoot6):
Hand over hert, wat isser van?
't Gelt van een gierigh hertGa naar voetnoot7)
Gaet twee mael aende mert.
Het oude waere Spreeckwoort seytGa naar voetnoot8),
De Voeten gaen daer 'thert haer leidt.
Een vrient diegh' uw' geheim gelooftGa naar voetnoot9)
Staet met de voeten op uw hooft.
De Pan sprack tot den ketel, fijGa naar voetnoot10),
Wat doet het swartgat hier by mij?
Seght vrijlick uw bescheitGa naar voetnoot11),
Maer niet wie 't heeft geseit.
Spreeckt een loghen, wilt ghij maeckenGa naar voetnoot12)
Aen de waerheit te geraecken.
| |
[pagina 156]
| |
De melck sprack tot den wijnGa naar voetnoot1),
Vrient, ghij moet welkom zijn.
Te Roomen weetm'er vanGa naar voetnoot2),
Spint eerst, Vrouw, en eet dan
'T is een seggen van ouw' WijvenGa naar voetnoot3),
Houdt de pelssen van uw' lyven.
God doet geen' klachten diemen hoortGa naar voetnoot4),
Maer houdt wel dat hem toebehoort.
God is 't die de genesing geeftGa naar voetnoot5)Ga naar voetnoot+,
De Doctor, dieder gelt voor heeft.
Wilt gh' uw eigen gelt vergetenGa naar voetnoot6)Ga naar voetnoot+,
'Ksal 't u niet eens danck sien weten.
De luyaert seght, 'kwil slapen gaenGa naar voetnoot7),
Goe tyding komt van selver aen.
Waer henen ghy u wendt en gaetGa naar voetnoot8),
Maeckt dat ghij met bekenden gaet.
Meest sult ghij 't soo bevindenGa naar voetnoot9),
Veel kind'ren, weinigh vrinden.
De boosheit is een dobbel quaetGa naar voetnoot10)Ga naar voetnoot+
Die onder schijn van vrientschap gaet.
De Schaemt' om veerGa naar voetnoot11),
Geen' deughden meer.
Roof-vogels zyn noch vrindenGa naar voetnoot12)
Noch veel by een te vinden.
| |
[pagina 157]
| |
Die goede Potten breken kanGa naar voetnoot1)
Behoudt'er goede scherven van.
Twee goede eelten heb ick daer ick hoorGa naar voetnoot2),
't Een in myn' mont, het ander in mijn' oor.
Daer d'oude lieden geerne gaenGa naar voetnoot3)
En staet het jonghe li'en niet aen.
Daer de Geck sich in verliepGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+,
Is daer wijsheit raet uyt schiep.
Daer de wat'ren diepste gaenGa naar voetnoot5)
Komt het minst gerucht van daen.
Daer eene Duyt sich vinden laetGa naar voetnoot6),
Soeckt of die een' alleenigh gaet.
'Tis genoegh als ick mij hoeGa naar voetnoot7)
Voor het ghen' ick selver doe.
Daer geen eer en isGa naar voetnoot8),
Daer geen seer en is.
Daer teering boven neeringh gaetGa naar voetnoot9)Ga naar voetnoot+,
Hout dat de saeck op 'tvallen staet.
Daer de Coningh niet en isGa naar voetnoot10)
Loopen alle soeckers mis.
Daer een' deur werdt toegedaenGa naar voetnoot11)
Sal een' ander open gaen.
Van uw' vyant, van uw' vrientGa naar voetnoot12)Ga naar voetnoot+
'Tgelt in handen als 't u dient.
| |
[pagina 158]
| |
Als 'tgeluck niet med' en doetGa naar voetnoot1)
Helpter neersticheit noch spoet.
Tot de poort toe duert den rouwGa naar voetnoot2)
Van een' overleden Vrouw.
Twee slechte maelgetijdenGa naar voetnoot3)
Kan eene maegh wel lijden.
Van waer zyt ghij, brave quantGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+?
Van mijn' huysvrouws Vaderlant.
Maeckt een end van krullen, NeelGa naar voetnoot5).
Die veel spiegelt spint niet veel.
Men slaept wel met een weinigh pijnGa naar voetnoot6),
Maer met veel schult en wil 't niet zijn.
Daer 'tniet en roocktGa naar voetnoot7)
Werdt niet gekoockt.
Daerder veel pist te gelijckGa naar voetnoot8)
Werdt het sant wel haest tot slijck.
Te bedd, en overslaetGa naar voetnoot9)
Wat dat uw huys aen gaet.
Gaet liggen in uw bed van sieckt' of van verdrietGa naar voetnoot10),
Ghy sult haest weten wie uw vrient is en wie niet.
Brenght aerd op aerd, ghy sult vernemenGa naar voetnoot11)
Hoe dat de broodkorf toe sal nemen.
'Ten han niet zijn, de man moet rasenGa naar voetnoot12),
Die teffens suygen wil en blasen.
| |
[pagina 159]
| |
Mest uw' Terw met duyven-mestGa naar voetnoot1);
'Tland betaelt het al in 'tlest.
Vande loghen gaet geen tol afGa naar voetnoot2);
Daerom isser 'tland soo vol af.
Die 'tpeert dreight en niet en slaetGa naar voetnoot3),
Doet het tweederhande quaet.
Is 'theel warm weerGa naar voetnoot4),
Kleedt u te meer.
Nuchteren en leeghGa naar voetnoot5)
Hoort geen' maegh te deegh.
De Roock, de Vrouwen en de GootenGa naar voetnoot6)
Zyn 't die de mans ten huys uyt stooten.
Is uw Barbier wat onervarenGa naar voetnoot7),
Ghij sult hem haer noch huyt sien spaeren.
Schort het u aen een goet SoldaetGa naar voetnoot8),
De ploegh is 't daer hij achter gaet.
De mus en is niet wel gebecktGa naar voetnoot9)
Indiens' haer eighen nest ondeckt.
De wolf soeckt noch een lamGa naar voetnoot10)
Daer hij het eerste nam.
Men vindt aen alle kantenGa naar voetnoot11)
De Son en Schouts Trauwanten.
Die op syn' eere lettGa naar voetnoot12)
Blijft van een anders bedt.
| |
[pagina 160]
| |
Hebtgh' een Officie t'uwer eerGa naar voetnoot1),
Gh' hebt een Officie en wat meer.
Een luye leeghe geckGa naar voetnoot2)
Leeft altijt in gebreck.
De lust maeckt schoon en frisGa naar voetnoot3)
Dat vuyl en leelick is.
Die gierigh is en rijckGa naar voetnoot4)
Heeft vrient noch vrients gelijck.
'tLuydt seldsaem, maer 'tis goet bescheetGa naar voetnoot5),
Die niet en twijffelt niet en weet.
Die Huijs noch hof en heeft van 'tsijnGa naar voetnoot6)Ga naar voetnoot+
Kan all' de werelts buerman zijn.
Eet op, en haest u wat met verschen visGa naar voetnoot7),
En met uw dochter soose houwbaer is.
Eerst van de naelde tot het EijGa naar voetnoot8),
Van daer aen 'tOsken in de wey,
Van 'tOsken hoogh en droogh gehangen,
Dat zyn der dieven eighen gangen.
Die verliest sal blyven spelenGa naar voetnoot9)Ga naar voetnoot+,
Kan 't den winner niet vervelen.
De Winthont op sijn pas leght meer weghs afGa naar voetnoot10)
Dan 'tJofferhondeken doet op syn' draf.
De booste van 'tgetalGa naar voetnoot11)Ga naar voetnoot+
Is ruchtighste van all',
En breeckt met syn geschal
Een yedereen syn' ooren,
5[regelnummer]
Om datm' hem aen sou hooren.
| |
[pagina 161]
| |
Die sich van de bruyt wil wrekenGa naar voetnoot1),
Kan hy wel van 'thijlick spreken?
Die betaelt al wat hy moetGa naar voetnoot2),
Al het ovrigh is sijn goet.
Wilt ghy dat ick speel'Ga naar voetnoot3)?
Goet spel en niet veel.
Die gevallen light in 'tslijckGa naar voetnoot4)
Wenscht een ander syns gelijck.
Het Land dat vet en vruchtbaer isGa naar voetnoot5),
Soo 'tniet en rust soo draeght het mis.
Den wyngaert plant den oude manGa naar voetnoot6)Ga naar voetnoot+,
De jonghe pluckt de druyf daervan.
Al wisselt schoon de vos sijn velGa naar voetnoot7),
De vossen aert blyft evenwel.
Die Monick is geweest en werdt een Abt daer naerGa naar voetnoot8),
Weet wat de Monicken doen achter den Autaer.
Veel spreken is gelyckGa naar voetnoot9)Ga naar voetnoot+
Als modder is en slijck,
Niet veel in jong en out
Soo kostelick als gout.
Een geck die maer wat swygen kanGa naar voetnoot10)Ga naar voetnoot+
Gaet uyt voor een verstandigh man.
De Wolf en eet niet al wat hy wel geeren atGa naar voetnoot11)Ga naar voetnoot+,
Maer slechts al wat hij vatt.
| |
[pagina 162]
| |
Van aelmoes diemen doetGa naar voetnoot1)
En mindert Bors noch goet.
'Tkint krijt om 'tgoede datmen 't de'eGa naar voetnoot2),
Ouw' lieden krijten om haer wee.
Al doen se niet heel seer de slagen vande PanGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+,
Het vel versenght en kister van.
Heeren, leert het wel onthoudenGa naar voetnoot4),
Die de wet maeckt moetse houden.
Magh de Son maer voor mij schynenGa naar voetnoot5)Ga naar voetnoot+,
'Ksal mij om de Maen niet pijnen.
Een jonghman daer, een out man hierGa naar voetnoot6),
Sij liegen al op een' manier.
'Ten is noch Hengel-roe, noch Visscher die 'tbeschicktGa naar voetnoot7)Ga naar voetnoot+,
'Tbedrogh is in het aes daer 'tVisken aen verslickt.
Het Conijn en het PatrijsGa naar voetnoot8)
Saustmen all op eene wys.
Het ongeluck komt met armvollen aenGa naar voetnoot9),
Met klein' handvolletiens siet men 'tvergaen.
Dien ghij voor uw' vijant teltGa naar voetnoot10),
Wenscht hem al syn goet in gelt.
Daer 'tbroot is op gegaenGa naar voetnoot11)
Is 'theel gelagh ontdaen.
De koning gaet, als alle manGa naar voetnoot12),
Niet waer hy wil, maer waer hy kan.
| |
[pagina 163]
| |
Die goe' betaling doetGa naar voetnoot1)
Beerft een anders goet.
Soo doet des thuynmans hontGa naar voetnoot2);
Hij magh geen Cool en houdts' een ander uyt den mont.
Den Oven en ouw' lieden darmenGa naar voetnoot3)
Zyn door haer' monden te verwarmen.
Als oud stroo eens komt aen te gaenGa naar voetnoot4),
En isser niet wel lessen aen.
Die wel gevoedt en vol isGa naar voetnoot5)
Past op geen' vrient die hol is.
Een man die werdt voor ryck gehouwenGa naar voetnoot6)
Kan met den naem syn' Soon uyt trouwen.
Een toornigh man bij een weer-kaeckelaerGa naar voetnoot7)Ga naar voetnoot+
Is off'er Stael en Vier-steen t'samen waer.
Men kan geen' tanden heelenGa naar voetnoot8)
Met Luijten en met Veelen.
Weet dat u knecht of VrientGa naar voetnoot9)
Noch arm noch rijck en dient.
In drij dagen stinckt de visGa naar voetnoot10)Ga naar voetnoot+,
Even als 't met gasten is.
Spreeckt ghij van een' guyt te RoomenGa naar voetnoot11),
Strax sal hij te voorschijn komen.
Esels min begint met smijtenGa naar voetnoot12)
En met bijten.
| |
[pagina 164]
| |
Wilt gh' u van een quaet oogh genesenGa naar voetnoot1),
Soo moet het met den elboogh wesen.
De dronckaert volght de kickvorschs padGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+,
Van 'tdroogh af springht hij in het nat.
Die altoos leert en noyt en vatGa naar voetnoot3),
Die vat wel hoe ick 'tmeen en wat.
Het goet en 'tquaetGa naar voetnoot4)
Blijckt aen 'tgelaet.
Der kind'ren dienst is klein van krachtGa naar voetnoot5),
Maer 'tis een geck die hem veracht.
De boos' helpt goeden in 'tverdrietGa naar voetnoot6),
Maer syns gelijck en derft hij niet.
Het is de kloeckste Soon die leeftGa naar voetnoot7),
Die kennis van syn Vader heeft.
Die syn gelt in 'tspel derft wagenGa naar voetnoot8)
Heeft geen' moet op gelt te dragen.
Niewbacken broot al heet al warmGa naar voetnoot9),
Veel inde hand, niet in den darm.
Die syn' vyant weinigh achtGa naar voetnoot10)
Werdter noch van omgebracht.
Meet een syn selven niet te rechtGa naar voetnoot11),
De maetstock werdt hem op geleght.
Die een' Vrouw keuren wil, of een MeloenGa naar voetnoot12),
En kan 't niet beter als by 't steert-stuck doen.
| |
[pagina 165]
| |
'Tis de schult van 'tknechtien nietGa naar voetnoot1),
Dat het meisken naer hem siet.
Tot het minnen en het winnenGa naar voetnoot2)
Groot gewelt en kloecke sinnen.
Een schalck en vindt niet lichter danGa naar voetnoot3)
'Tbedriegen van een gierigh man.
De Wolf verliest syn' tanden welGa naar voetnoot4),
Maer blyft van aert al even fel.
Die de Leewerck wil verlackenGa naar voetnoot5),
Moet sich vroegh ten bedd' uyt packen.
Op wel geneerenGa naar voetnoot6)
Past rustigh teeren.
Die de hant heeft in het deelenGa naar voetnoot7)
Kiest het slechtste niet van veelen.
Hoe de gierighe meer heeftGa naar voetnoot8),
Hoe hij meer in armoe leeft.
Door de straffen, diese vliedenGa naar voetnoot9)Ga naar voetnoot+,
Werden gecken wyse lieden.
Een oude wolf die quaet isGa naar voetnoot10)
En huylt niet dan als 'tlaet is.
Tyt doet het seer verteerenGa naar voetnoot11)
En niet des Meesters smeeren.
Die 'tverdrincken is ontkomenGa naar voetnoot12)
Past op 'tondiep vande Stroomen.
| |
[pagina 166]
| |
Verliest een jongman van syn geltGa naar voetnoot1),
Hij wordt'er wys af met gewelt.
Die den hont syn aers moet soenenGa naar voetnoot2)
Hoeft syn' mont niet seer te boenen.
Indien de monick bidt om brootGa naar voetnoot3),
Hij neemt wel vleesch in tyt van noot.
Het broot heel licht, de kaes heel swaerGa naar voetnoot4),
Is wederzyds de beste waer.
De Boeren en de noteboomenGa naar voetnoot5)
Zyn best met stocken t' overkomen.
Op 'thamerklappen slaept des Smits hont aller bestGa naar voetnoot6),
Het klappertanden maeckt hem wacker in syn nest.
Die 't reaeltjen kan verdienenGa naar voetnoot7)
Magh sich van 'treaeltjen dienen.
'Tgeluyt dat oude honden slaenGa naar voetnoot8)
Is als een raet van goet vermaen.
De niewe kruyck is eerGa naar voetnoot9)
Aen 'tdrincken als haer heer.
Die de rent van 'thuysken trecktGa naar voetnoot10)
Magh 't doen helpen daer het leckt.
De quelling raeckt met troosten uyt den weeghGa naar voetnoot11),
Maer voorspoets pack draeght niemant niet te deegh.
De Slack, om 'tsuer gesicht van quelling t' overkomenGa naar voetnoot12),
Heeft voor twee ooghen een paer hoornen aengenomen.
| |
[pagina 167]
| |
De winden die de hooghe locht doorwaeyenGa naar voetnoot1)
Doen niet den Toren, maer den Weerhaen draeyen.
Honighraet werdt soet gesmaecktGa naar voetnoot2),
Maer de Bie steeckt die hem maeckt.
Geen mis soo goetGa naar voetnoot3)
Als 's landheers voet.
Over-asers moeten 't wetenGa naar voetnoot4),
Van veel eten komt niet eten.
De cure is goet, den Doctor komt de eerGa naar voetnoot5),
De man is doot, hij voelt gheen kortse meer.
Lange ooren, langhe rockenGa naar voetnoot6)Ga naar voetnoot+
Moetmen meesteren met stocken.
[Men moet Ezelen en Vrouwen
Bey met Stocken onder houwen.]
De penning maecktGa naar voetnoot7)
Den man volmaeckt.
Past een out man wat op syn' maelenGa naar voetnoot8)Ga naar voetnoot+,
Hy kan tot hondert jaer toe haelen.
Met maten en gewichtenGa naar voetnoot9)
Is alle scheel te slichten.
Als de Schuyt is over 'tMeerGa naar voetnoot10),
Dencktmen aen den Sant niet meer.
Die ras belooft en traegh voldoetGa naar voetnoot11),
'tBerouwt hem dat hij 'tgeven moet.
| |
[pagina 168]
| |
'tQuaet dat uw' mont ontschootGa naar voetnoot1)
Valt in uw' eigen schoot.
Die suer en onrijp eten moetGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+
Sal weer genieten rijp en soet.
Meloenen en VrouwenGa naar voetnoot3)
Zyn qualick te schouwen.
'T opschicken quam mij juist niet eens in mijn' gedachtenGa naar voetnoot4),
Als ick volck t'mijnent kreegh daerop ick niet en wachten.
De Muys die maer een gat en kentGa naar voetnoot5)
Is vande kat haest overrent.
De Sot pronckt met syn' hoornen als een HertGa naar voetnoot6),
De wijse draeghts' onsichtbaer in syn hert.
Die 'tqualick weet te halenGa naar voetnoot7)
En sal noyt wel betalen.
Werdt ghy vande locht met kintGa naar voetnoot8),
Vrient, soo baert ghy niet als wint.
In 'thuys van onsen AdriaenGa naar voetnoot9)
Vermagh de hen meer als den haen.
Men komt op alle wegenGa naar voetnoot10)
Beslijckte gaten tegen.
In 'thuys dat een goet man bewoont met een rijck wijfGa naar voetnoot11)
En heeft hy nemmermeer, Sy altoos 'thoogh bedrijf.
Noyt Raeds-vergadering en stondGa naar voetnoot12),
Men vond'er eenen rooden hont.
| |
[pagina 169]
| |
Ten minsten is een spycker waertGa naar voetnoot1)
Bij vriesend weer het heele paert.
Daermen geen verlies en vindtGa naar voetnoot2),
Moetmen dencken datmen wint.
Men siet geen vier of het verblijtGa naar voetnoot3),
In Somer en in winter-tyt.
Die Luijt is daer in handen van een manGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+,
Diese wel bespelen kan.
Soo ghy wilt wijs zijn, deelt geen' PeerenGa naar voetnoot5)
In jock noch ernst met groote Heeren.
Tewijl ick doe, tewijl ick seghGa naar voetnoot6),
Geraeckt'er een goet beetje wegh.
Daer de Meester fluyten kanGa naar voetnoot7)
Werdt gefluytt met alle man.
In Smiths winckel meestendeelGa naar voetnoot8)
Mes en beitel sonder steel.
Met de schoonste stof in d'oogenGa naar voetnoot9)
Werdtmen allerlichtst bedrogen.
Neemt maer een' besem-stock en schickt hem opGa naar voetnoot10),
Het sal een jongman schynen als een' pop.
Aenden gang en aenden dronckGa naar voetnoot11)
Kentmen Vrouwen, out en jonck.
Weest welkom, Maymaent, zyt ghy daerGa naar voetnoot12),
Ghij beste maent van 'theele jaer?
| |
[pagina 170]
| |
In 'tgoede jaer is Coorn maer HoyGa naar voetnoot1),
In 't quaede maeckt ghy Coorn van Stroy.
Daer sitt tot een' rijck' gierigaertGa naar voetnoot2)
Een Duyvel die de kas bewaert.
Waer de Speelman Vaer isGa naar voetnoot3)
Danst het al dat daer is.
In 'tHuys daer de blinde woontGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+
Werdt de slimste eerst gekroont.
Neemt maer ter herten uw verdrietGa naar voetnoot5)
En moeyt u met eens anders niet.
Het werck dat ijemant doetGa naar voetnoot6)
En 'tVier dat hij verboet,
Geeft best getuyghenis
Hoe vroeden man hij is.
In dorr lant is 'twater goetGa naar voetnoot7),
Of 't wat bracker is als soet.
Zyt gh' ergens met den man oneffenGa naar voetnoot8),
Past vrede met de Vrouw te treffen.
In enghe Herbergen en langhe weghenGa naar voetnoot9)
Kent yeder eerst syn' metgesel ter deghen.
Voor des mans huys die een goet ambacht kanGa naar voetnoot10),
Verschijnt den honger wel, maer blyfter van.
'tMagh inden winter kout, 'tmagh inden Somer heet zijnGa naar voetnoot11),
Ick sie den Wyn altoos syn' deckmantel gereet zijn.
Men werpt het net vergeefs om VisGa naar voetnoot12)
In 't water daer geen vis en is.
| |
[pagina 171]
| |
Tot in 'tscharlaken lakenGa naar voetnoot1)
Kan een quae slagh geraken.
Een vroom man kan sich wel ontgaenGa naar voetnoot2)
Daer hij een kist vindt open staen.
In 'toverslaen van allerley beginGa naar voetnoot3)
Bedenckt veel' wegen en gaet eenen in.
'Tis al vergeefs door 'tvelt te gapenGa naar voetnoot4),
Daer valt geen keur in schorfde schapen.
Inde Jacht en in de MinGa naar voetnoot5)
Als men wil soo raecktmer in,
En alsmen kan
Soo raecktm'er van.
Daer het Huys vol voorraets leitGa naar voetnoot6)
Is de maeltijt haest bereit.
Onder volck van boosen aertGa naar voetnoot7)
Alle daegh de Wet vergaert.
Paep, die geen oorlof eischt en in gelaeten wordtGa naar voetnoot8),
Of ghij hebt gunst te veel, of ghij komt schaemt te kort.
De knecht dient, en de eerGa naar voetnoot9)
Komt niet als op den Heer.
Als de noot perst op het zeerstGa naar voetnoot10),
Spreeckt de vrient de waerheit eerst.
Souw niet ons goetje minderenGa naar voetnoot11)?
Waer ist oyt hooren seggen?
Wy waeren dertich kinderen
En Grootmoer ging geleggen.
| |
[pagina 172]
| |
Dat is de beste slagh van Vrouwen diemen vindtGa naar voetnoot1),
Die alleman vervolght en niemant overwint.
'Thoentje light en schrapt en schraptGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+,
En 'twerdt vande pip betrapt.
Dat's vande beste diemen sietGa naar voetnoot3),
Die by 'tvier staet en brandt haer niet.
'tGeweer geplantGa naar voetnoot4)
In een Sots hant,
Gevaer en straf
Voor die 't hem gaf.
Dat's recht een bruylofts gast te seggenGa naar voetnoot5)
Die met de bruyt te bedd gaet leggen.
Notaris en Barbier en HoerGa naar voetnoot6),
Al eene slagh en al een voer.
De rechte Vrouw van waerden isGa naar voetnoot7)
Die doot en onder d'aerden is.
De man komt lichtelick te vorenGa naar voetnoot8)
Die doet daertoe hij is geboren.
Een moolick die noyt wint en lietGa naar voetnoot9)
Bewaert soo veel velds als hij siet.
Het is een man die Coningh heeten maghGa naar voetnoot10),
Die noyt en quam daer hij een' Coningh sagh.
Daer ick te bedde ligh op mijn gemackGa naar voetnoot11),
Voert my de Duijvel vast van dack op dack.
| |
[pagina 173]
| |
Eerst in 'tboeck geschrevenGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+,
Dan u gelt gegeven:
Eerst mij gelt getelt,
Dan te boeck gestelt.
Een Mon'ck die doet watm' hem gebietGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+
Ontfanght van elck en geeft noyt niet.
En hebt noijt Jood noch mon'ck te vrientGa naar voetnoot3),
Soo ghy een' Vrient soeckt die u dient.
Ick ben te Hoof gegaen en was een' groote beestGa naar voetnoot4),
Een Esel ben ick nu en heb te Hoof geweest.
Veel viers, veel pottekens ten thoonGa naar voetnoot5)Ga naar voetnoot+,
En in die alle maer een' boon.
De Winthont die veel Haes doet rijsen in het veltGa naar voetnoot6),
Dat 's dieder geen' en velt.
De soetste vrijens-tyt dien yemant kiesen kanGa naar voetnoot7)
Is als een' Weduw komt van d'uytvaert van haer man.
Siet wat een kost'lick schoon uw' Vryster uyt kan maeckenGa naar voetnoot8),
't Vel Gout-geel, Silver-haer, en ooghjens van scharlaken.
Der trotsen ijd'le waenGa naar voetnoot9)
Geeft bloeyssel, maer geen graen.
Stelt ghy u met uw klein ter neerGa naar voetnoot10),
Terwijl een Sot soeckt na noch meer.
Dien God een kunstigh ambacht gafGa naar voetnoot11),
Meest komter een land-looper af.
| |
[pagina 174]
| |
De Carre draeght een' grooten lastGa naar voetnoot1),
Maer meer die op de karre past.
Een Corentien en vult geen' schuerenGa naar voetnoot2),
Maer 'thelptse vullen met syn' bueren.
'Tis een vermaeck'lick slagh van levenGa naar voetnoot3),
Wel t'eten en geen gelt te geven.
Heel groote stilt van lochtGa naar voetnoot4)
Beduydt aenstaende vocht.
Liefde, Jacht en Krijghs-geruchtGa naar voetnoot5),
Veel verdriets voor een' genucht.
Die man, voorseker, had een' kloecken kopGa naar voetnoot6),
Hij schouwd' een' vliegh, en at een spinnekop.
Sy neemt niet een presentjen aen.
[Wee ons, de Dood is van de Veegen
Met geen' presenten te bewegen.]
Oh, Vaertje, wordt ghy 'tspel niet moeGa naar voetnoot8)?
Daer krijght ghij noch een' Dochter toe.
Het land-gebouw en spoeijt met allen nietGa naar voetnoot9),
Daerm' eerst de Son en dan den Landheer siet.
Schoon getuych en schoone maenGa naar voetnoot10)
Pryst den henxt den kooper aen.
God hoed' u voor den Duyvel en syn pooghenGa naar voetnoot11)Ga naar voetnoot+,
Van werp van teerlingen en Hoeren ooghen.
| |
[pagina 175]
| |
Als de koe in 'tvelt, soo vattGa naar voetnoot1),
En behoudt dan als een' kat.
Niet te bedencken en te seggenGa naar voetnoot2)
Is schieten sonder aen te leggen.
Wilt gh'u soo soet als honich maeckenGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+,
Ghij [sult] de Bijen tot spijs geraecken.
Ick ben soo blint wel als ick dienGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+,
Kan ick niet door een sifte sien.
Lust [u] geen onlust en verdrietGa naar voetnoot5)Ga naar voetnoot+,
Spreeckt vanden krijgh en gaet'er niet.
Troetelt ghij de katten, lichtGa naar voetnoot6)
Vliegen sij u in 'tgesicht.
Geeft mij myn buyxken vol, en leght mij sachtGa naar voetnoot7),
Vermoort mij, slaep ick niet den heelen nacht.
Niet een Mierken, of het heeftGa naar voetnoot8)
Syn geselschap daer 'tbij leeft.
Doet gh' een ander quaetGa naar voetnoot9),
Wacht het vroegh of laet.
Een geck is 't die sich sterven doetGa naar voetnoot10)
Om yet liefs dat hij derven moet.
Het luijste peert van all'Ga naar voetnoot11)
Draeft wel ontrent den Stal.
| |
[pagina 176]
| |
'Tzijn recht de streken van een' rekel op het lantGa naar voetnoot1),
Den steen te werpen en verbergen dan de hant.
Ick wenschte dat dit een kloeck Raeder oversloeghGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+;
Wat 's witte gront, swert Saet, vijf Ossen aen een' Ploegh?
Hebt ghy 't gequetst het wilde SwijnGa naar voetnoot3)?
'Tsal tegens u verbittert zijn,
En houden op van volgen
Daer op het was verbolgen.
De Dochter aenden Man gebrachtGa naar voetnoot4),
Een vreemdeling in haer geslacht.
Soo gaet het meesten tijtGa naar voetnoot5),
Laet Soon, vroegh ouders quijt.
Wy hebben noch niet eens een kintGa naar voetnoot6)Ga naar voetnoot+,
En hebbent al een' naem versint.
Kinders zyt gh'; in allen schijnGa naar voetnoot7)
Sult ghij namaels ouders zijn.
Slaet daer acht op, jonghe lieden,
Soo ghy doet, sal u geschieden.
Daer ick draet en naelde weetGa naar voetnoot8),
Houd' ick mij voor half gekleedt.
De Heer bewaer mij voor een manGa naar voetnoot9)
Die als een Vrouwmensch klappen kan.
Zijn de man' syn haeren grijsGa naar voetnoot10),
Hy is out, maer juyst niet wijs.
Dien de Liefde sitt in 'toordeelGa naar voetnoot11),
Trouwt syn leven niet met voordeel.
| |
[pagina 177]
| |
Eert eerelycke li'en op dats'u weder eerenGa naar voetnoot1),
Eerloos', op dat s' uw eer niet in oneer verkeeren.
Die u wat schuldigh is, hout hem voor schuldenaerGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+,
Die u veel schuldigh is, als of 't uw vijant waer.
Lieden die van jaeren zijnGa naar voetnoot3),
Alle daegh een' niewe pijn.
Eer en winst zijn qua'e geburenGa naar voetnoot4)
Om in eenen sack te duren.
'tMoy meissen maekt de keucken nietGa naar voetnoot5)Ga naar voetnoot+,
Maer 'tgoet vier datm'er blincken siet.
Hij doet een heiligh werck, God magh's sich wel erbarmenGa naar voetnoot6)Ga naar voetnoot+,
Die 'tvercken steelt en geeft de voetjens aen den armen.
Bij haer selfs genoodde vrindenGa naar voetnoot7)
Konnen haest den buyck vol vinden.
De Sneewe doet het Coorn te velde deughtGa naar voetnoot8)Ga naar voetnoot+,
Gelyck het bont den ouderdom verheught.
Een mans memorie loopt te nietGa naar voetnoot9)Ga naar voetnoot+,
Gelijck een Slaef syn' meester vliedt.
Gescheurt gelas noch stille zeeGa naar voetnoot10)
En houden nemmermeer lang stee.
Het bad-stoof-water heeft gesworenGa naar voetnoot11)
Geen blanck' te maecken vande Mooren.
| |
[pagina 178]
| |
Besneden Jood, geschoren Paep, noch VrouwenGa naar voetnoot1)
Vergeven niet soo lang sy wat onthouwen.
Hael ick 'tlyden selfs op mijGa naar voetnoot2),
Meer als reden dat ick 'tlij.
'tZijn de jonge domme jaerenGa naar voetnoot3)
Die den ouderdom beswaeren.
Vrouw noch Hof niet meerGa naar voetnoot4)
Elck als eenen heer.
Die 'tConijn vermoordt, diens is 'tGa naar voetnoot5);
Maer den Haes hoort die hem hist.
Die haer Spinwiel 'tminste jagenGa naar voetnoot6),
Sietmen meest quae' hembden dragen.
De Vloo die achter d'Oore gaetGa naar voetnoot7)Ga naar voetnoot+
Treckt met den Duyvel in beraet.
Als 'tHuys gemaeckt is soo 'tbehoortGa naar voetnoot8),
Geraeckt de Baere voorde poort.
De quade wonde kan genesenGa naar voetnoot9),
Het quaet gerucht kan doot'lick wesen.
'Tzij weinigh of 'tzy veelGa naar voetnoot10),
De Galgh raeckt aen haer deel.
Een oude Vrouw, die voor geen' Pot kan streckenGa naar voetnoot11)Ga naar voetnoot+,
Dient entelick noch om een' Pot te decken.
Hoe meer een' Craey haer wascht, een' Hoer haer meer verschoontGa naar voetnoot12),
Hoe d'eene vuyler werdt en d'ander swarter thoont.
| |
[pagina 179]
| |
D'eerste Vrouw dient voor een sletGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+;
Maer de tweede stelt de wet.
'Tlandt dat sijn selven niet kan deckenGa naar voetnoot2)
Sal mij geen dexel konnen strecken.
'Ten is deselve niet, maer een' gelycke saeckGa naar voetnoot3),
Den pot kentm' aen den klanck, de menschen aende spraeck.
Soecktse niet verr van de wegen.
D'eerste sop en d'eerste minGa naar voetnoot5)Ga naar voetnoot+
Zyn de besten in mijn' sin.
'Twijf schickt haer op, en heeft een man die niet en sietGa naar voetnoot6)Ga naar voetnoot+;
Wie weet wat dat bediedt?
Verraderij is soetGa naar voetnoot7),
Maer hij niet diese doet.
Men vindt het werck naer datmen 'tspintGa naar voetnoot8),
En naer men 't op brenght vindtmen 'tkint.
De Spinkop laet een' Rat door 'tnetGa naar voetnoot9)Ga naar voetnoot+,
Daerin sy tot een Vliegh besett.
Die eens een' misslagh dedeGa naar voetnoot10Ga naar voetnoot+
En quam noyt tot de tweede
En kost 'er twee doen als sy wouw;
Houdt dat voor een' geschickte Vrouw.
| |
[pagina 180]
| |
Verliest de Vrouw eens schaemt' en eerGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+,
Haer leven krijght sy se niet weer.
Al is de rotsteen noch soo herdtGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+,
De beitel wint het daer sy met gekloven werdt.
Een die geselschap soeckt daermed' hy magh verkeerenGa naar voetnoot3),
Sal syns gelijcke meer als meerder man vereeren.
Hoe datm' een' koe meer melcks af trecktGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+,
Hoe dats' haer uyer ruymer reckt.
Al watmense te voren setGa naar voetnoot5)
Maeckt Weewen en Capuynen vet.
'Traest vanden minsten tot den meestenGa naar voetnoot6)
In arme lieden bruyloft-feesten.
Laet den Aep in zyde kleenGa naar voetnoot7);
'Tis een aep en 'tblijfter een.
Sij laet het op haer' schoonheit staenGa naar voetnoot8)Ga naar voetnoot+,
Die in haer groen gekleedt derft gaen.
Soeckt na Vrouw en Peer die swijgenGa naar voetnoot9),
Beter zynder geen' te krijgen.
Is 'tSchaep goedaerdigskens en tamGa naar voetnoot10)Ga naar voetnoot+,
'Tgeeft alle Lammeren de mam.
De Vrouw die vroedt en zedigh isGa naar voetnoot11)
Vervult een Huys dat ledigh is.
| |
[pagina 181]
| |
De Pepers ouderdom sit oude Neel in 'tvelGa naar voetnoot1),
S' is rimpeligh en swart en brandt noch evenwel.
Is mij de Wolf te deegh bekentGa naar voetnoot2),
Soo is hy aen geen Touw gewent.
Den Haes loopt krachtigh op syn padGa naar voetnoot3),
Maer meer de winthont die hem vat.
Een Vrouwtjen opgeschickt als 'thoortGa naar voetnoot4)
Houdt haer' man van een anders poort.
Wenscht dat uws vijants goet magh zynGa naar voetnoot5)
Of heel in Gelt, of heel in wijn.
Den Appel in droogh weer en 'tmeisken in de kroeghGa naar voetnoot6),
Die rypen elck om 'tseerst, en elck al wat te vroegh.
God geev' mij in de herbergh thuys te leggenGa naar voetnoot7)Ga naar voetnoot+,
Daer 't de Man al, de Vrouw niet hebb' te seggen.
Als ick mijn' sin magh doenGa naar voetnoot8),
'k Heb liever nu het Ey, als merghen vroegh het Hoen.
Elendigh wedervaerenGa naar voetnoot9),
Den heelen nacht gekraeckt en dan een Dochter baeren.
God gev' u nemmermeer te smaeckenGa naar voetnoot10)
De wonden die in 'tlit geraecken.
Bylen hacken bylenGa naar voetnoot11)Ga naar voetnoot+,
Vylen vylen Vylen.
Onder de gesloten boeckenGa naar voetnoot12)
Moet ghy geen' Doctoren soecken.
| |
[pagina 182]
| |
Dat mijn buerman eetGa naar voetnoot1)
Helpt mij niet een' beet.
De Man die 'tsey was niet bedrogenGa naar voetnoot2),
Die sonder Vrouw is hoeft veel' oogen.
De Loghen diemen 's Avonts gietGa naar voetnoot3),
Gaet 's anderdaeghs van selfs te niet.
Is 't verloren, is 't verdaenGa naar voetnoot4),
'Tmagh om Gods wil zijn gegaen.
De wolf heeft altyt sinGa naar voetnoot5)
In 'tdoen van syn' wolvin.
Het deughdelick gewin verdoetmen, en niet meerGa naar voetnoot6).
'Tondeughdelick verdoet syn selven en sijn' heer.
'T allerheelsaemst inden montGa naar voetnoot7)
Maeckt de bors wel ongesont.
't Gheen u ondienstigh is en uw Vrient noodigh heeftGa naar voetnoot8),
Ghy doet hem geen gelijck, soo ghij 't hem niet en geeft.
Vertrouwt niet alle winst te seerGa naar voetnoot9);
Al wat de Stroom geeft neemt hy weer.
Mijn' antwoort seght niet veel, maer sluyt op sulcke vragenGa naar voetnoot10);
Den Os en kan het niet, en daerom singht de wagen.
Doet ghy de saeck niet voor uw stervenGa naar voetnoot11),
Verwacht het veel min van uw' erven.
Een man van reden heeft sijn' welvaert in sijn' hantGa naar voetnoot12),
Al wat de tijt souw doen doet hij met syn verstant.
| |
[pagina 183]
| |
Slyck bij slyckGa naar voetnoot1),
Al gelyck.
Het arghste van 'tproces en dat mij meest verwondert, isGa naar voetnoot2),
Dat een het eerst van hondert is.
Het slechte slijt ick geern met vrienden, en met hoopenGa naar voetnoot3),
Het beste weet ick licht met voordeel te verkoopen.
Alle ding van grooter waerdeGa naar voetnoot4)
Komt van onder uyt der aerde.
Geeft niet uw' man het nauwst bescheitGa naar voetnoot5)
Van watmen u in d'oore seit.
Wat het ooghe niet en sietGa naar voetnoot6),
Dat en wenscht het herte niet.
Let op het volck daer bij ghij zijt gesetenGa naar voetnoot7),
De laeste in 'twercken zijn de voorste in 'teten.
Beveelt en laet het daerop staenGa naar voetnoot8),
Soo werdt'er niet met al gedaen.
Twee billen trecken meer in 'tbed met haer geweltGa naar voetnoot9)
Als een paer ossen voor de ploegh doen in het velt.
Een' blanck van Stroo is meer voor mijGa naar voetnoot10
Als een' halv' blanck van Wol of Zij.
De schijtebroeck die broeck en hemd bedoetGa naar voetnoot11)Ga naar voetnoot+,
Heeft meer te seggen dan die 'twaschen moet.
'Ten voeght niet handen aen den mont te stekenGa naar voetnoot12),
Daer niet en is om eten noch om breken.
| |
[pagina 184]
| |
Een wijs mans eenen dagh is waerdigher verhevenGa naar voetnoot1)
Als heel een' geck syn leven.
Hij doet een onvoorsichtigh werckGa naar voetnoot2)
Die vier meent uyt te doen met Werck.
'Tis beter sijn profyt in 'tslyck gedaenGa naar voetnoot3),
Als in het gout ten achteren gegaen.
Roock is mij meer tot mynent waertGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+
Als 'tvier is aen een anders haerdt.
Een Arent in de vlucht naer mijn verstantGa naar voetnoot5)Ga naar voetnoot+
Is mij min waerdt als 'tmusken in mijn' hant.
Een geck weet meer tot synent, dan een manGa naar voetnoot6)Ga naar voetnoot+
Die wijs (is) tot een ander weten kan.
Een Esel die mij draeght is beter als een peertGa naar voetnoot7),
Dat mij de Zael uyt smijt en tuymelt op der eerd'.
Een kruym van 's Conings broot is beter als een kantGa naar voetnoot8),
Die my gegunt werd' door d'aensienlixte van 'tLant.
Beter quyt dat spijtGa naar voetnoot9)
Dan noch beter quijt.
Daer zijn gedreighden en gewondenGa naar voetnoot10)Ga naar voetnoot+,
Maer d'eerste worden meest gevonden.
[Dreigen is goed om verdragen,
Meer gedreighden dan geslagen.]
| |
[pagina 185]
| |
'Tgoet is qualick by een' bloetGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+
Die geen heer is van syn goet.
't Is beter met een' Esel in 'tgekijfGa naar voetnoot2)
Als 't hout te laden op sijn eigen lijf.
Lijden is vermaeckGa naar voetnoot3),
Mits het velen raeck'.
Werdt een' ouw' Hoere gramGa naar voetnoot4),
De vloeck die van haer komt, keert weer van daer hij quam.
De Vrouw die met haer meit dan jocken wil, dan kijvenGa naar voetnoot5),
En sal noyt by die meit met kijven yet bedrijven.
Een Os alleen kackt groter' hoopGa naar voetnoot6)
Als hondert Swal'wen over hoop.
'T is quaet, een Sondaer werdenGa naar voetnoot7),
En duyvelsch, te volherden.
Een rijck man heeft meer goets, als hy ten achter teertGa naar voetnoot8)Ga naar voetnoot+,
Dan een behoeftige die minder goet vermeert.
Beter eenigh, stil en stom gaenGa naar voetnoot9),
Als met quaet geselschap omgaen.
Houdt een quaet meester self in eerenGa naar voetnoot10)Ga naar voetnoot+,
Dat u geen arger af kom' smeeren.
'Tis beter luy en leegh gegaenGa naar voetnoot11),
Als vod-werck en geen deegh gedaen.
Wacht u voor gewelt van VrouwenGa naar voetnoot12),
Memmen trecken meer als touwen.
| |
[pagina 186]
| |
'Tis beter onbekent twee Horens op het hooftGa naar voetnoot1),
Als datm'er geen' en draeght, daer 't ijeder een gelooft.
Troost u met uw kintGa naar voetnoot2),
Beter slim als blint.
Seer qualick geeftGa naar voetnoot3)
Die niet en heeft.
'tOmschudden van een' Hutspot versch en warmGa naar voetnoot4)
Is beter als een Meisken inden arm.
De vrees bewaert den wyngaert meerGa naar voetnoot5)
Dan die hem waerneemt voorden heer.
Den hont is waert gestraftGa naar voetnoot6)
Die maer van vrees en baft.
Daer 's geen gerief te doenGa naar voetnoot7)
Vier menschen in een' Schoen.
'T is beter vremdeling met rustGa naar voetnoot8),
Als by de syne sonder lust.
Beter nucht'ren slaepen gaenGa naar voetnoot9)
Als met schulden op te staen.
Gebiedt, gebiedtGa naar voetnoot10)Ga naar voetnoot+,
Maer gaet en siet.
Veel eten 's avonds helpt meer menschen aen haer' dootGa naar voetnoot11),
Dan menigh groot Doctoor kan helpen uyt den noot.
| |
[pagina 187]
| |
Een out versleten hemd, een' moeder hoogh van dagenGa naar voetnoot1)
En werden noyt met schand gedragen, noch verdragen.
Men magh al proncken met syn bloote goetGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+;
Een oude Schoen gaet voor een' schoonen voet.
Waerens' in mijn' keur gesteltGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+,
'Kweet wel wie mij liefste waer,
Van een out wyf met schoon gelt,
En een jonghe met schoon haer.
Ghy lieght al, Maertje liefGa naar voetnoot4),
Als 'topschrift van een' brief.
'Ten is somwylen niet vergistGa naar voetnoot5),
De Wyn is arger als de gist.
Den hont bequispelsteert u nootGa naar voetnoot6)
Om uwent wil, maer om uw broot.
Daerm' u berecht met honigh-woordenGa naar voetnoot7),
Past op uw' Beurs en op haer' koorden.
Dewijl 't de wyse overslaenGa naar voetnoot8),
Soo heeft de geck het werck gedaen.
Niet doet niet seer, armoed is pijnGa naar voetnoot9);
'Tis beter niet als arm te zijn.
Mijn Soonens kin magh wel behaerenGa naar voetnoot10)Ga naar voetnoot+,
Maer kinderen sal hy noyt baeren.
Daermen 'tjock in 'tvelt siet gaenGa naar voetnoot11)Ga naar voetnoot+,
Moet 'er t'huys de spin-rock aen.
| |
[pagina 188]
| |
Myn drincken weet elck een die 'tsietGa naar voetnoot1),
Maer mijnen dorst en siet men niet.
Sij leeft als ofs' een kickvorsch waerGa naar voetnoot2),
Sij drinckt en kaeckelt, mijn Gevaer.
Ghij mooght mij in mijn goet benouwenGa naar voetnoot3),
Myn' eer moet ghij mij laeten houwen.
Een' schoon' Waerdin in Stadt of LantGa naar voetnoot4)
Zyn druyven aenden wegh geplantt.
't Kint dat sich zedigh draeghtGa naar voetnoot5)
En spreeckt niet ongevraeght,
En alsmen 't wil doen spreken
En sal 't geen spraeck gebreken.
Geluck en wint en VrouwenGa naar voetnoot6)
Zyn qualick vast te houwen.
Veel Raedsters in en uytGa naar voetnoot7)
Verbijsteren de Bruyt.
De geck heeft veel en al gebreckGa naar voetnoot8);
Maer die 't hem geeft is grooter geck.
Ouw' gewoonte dervenGa naar voetnoot9)
Is soo goet als sterven.
Daer nement'er te nauw, en vinden sich vergistGa naar voetnoot10);
Sy schoten naer de pen en hebben 'twit gemist.
Thoont mij de Vrouw daer met ghij leeftGa naar voetnoot11),
'Ksal seggen wat voor Man sij heeft.
| |
[pagina 189]
| |
Laet doot zijn al dat ons begafGa naar voetnoot1),
Mits wij wel vaerend zijn en leggens' in haer graf.
Een' Vrouw die karmt, een' Vrouw die klaeghtGa naar voetnoot2),
Een' Vrouw is sieck als 'thaer behaeght.
Daer werdt wel inden huys gemaeytGa naar voetnoot3)
Dat noyt de thuynman heeft gesaeyt.
De poort en doet mij niet wel aenGa naar voetnoot4)
Daer alle Sleutelen in gaen.
En koopt u noijt een peertGa naar voetnoot5)
Dat quispelt met den steert.
Indien 't niet om 'tgewin en waerGa naar voetnoot6),
Daer waer gheen waert noch verr noch naer.
Betrouwt een helder winter-weerGa naar voetnoot7)
Als Somer-wolcken, en niet meer.
Die af is moet wel schuldigh zijnGa naar voetnoot8),
Die by is vindt of blyck of schijn.
En koopt geen mancke muyl op hope van genesenGa naar voetnoot9),
En trouwt geen' hoer op hoop dat s' eens sal deughdigh wesen.
'Ken gae noch kom niet veel door 'tlantGa naar voetnoot10),
Maer houw mijn Huys naer mijn verstant.
Betrouwt geen' hoeren-traenenGa naar voetnoot11),
Noch stoute roffiaenen.
Houdt uw' voet uyt strick en touwGa naar voetnoot12),
En betrouwt geen' schoone Vrouw.
| |
[pagina 190]
| |
Twee dinghen kan ick niet verdragenGa naar voetnoot1),
Noch steentiens in mijn' schoen, noch wanckelende schragen.
Die niet en soeckt te nemen of te gevenGa naar voetnoot2),
Leeft als de Joden op den Sabbath leven.
Daerw' ons meest voor wachten moetenGa naar voetnoot3)
Is rauw' spijs en bloote voeten.
Het nest was inden boom gemaecktGa naar voetnoot4),
En d' Exter is om hals geraeckt.
Vreest honden inden pot, en vreestGa naar voetnoot5)
Een' monick in een' bruyloft-feest.
Men vindt noyt luyen HaesGa naar voetnoot6),
Noch Jode slechten baes.
Soeckt gheen verkooper met veel goetGa naar voetnoot7),
Noch kooper van uw naeste bloet.
Geen Singer oyt verstandigh manGa naar voetnoot8),
En geen Barbier die swygen kan.
Geen' misdaet sonder hoonGa naar voetnoot9),
Geen' weldaet sonder loon.
Die aengesocht is of CosijnGa naar voetnoot10),
Laet nemmermeer uw dienaer zijn.
Ick en ben noch kout, noch heetGa naar voetnoot11),
Maer de Duyvel hael die sweett.
Noch monick sonder schoen, noch swijgend man van aertGa naar voetnoot12),
Noch Vrouwe met een' baert
En brenght aen uwen haerdt.
| |
[pagina 191]
| |
'T is kout of warm, het vriest of doytGa naar voetnoot1),
Ondoet u van uw dexel noyt.
Daer 's geen steelerGa naar voetnoot2)
Sonder heeler.
Daer en kan geen' grooter pijnGa naar voetnoot3)
Als van ziel en lichaem zijn.
Schreyend' oogen doen niet spo'enGa naar voetnoot4),
Kloecke handen moeten 't doen.
Soeckt geen DorenGa naar voetnoot5)
Sonder koren.
De hen en doet u geen goet rechtGa naar voetnoot6),
Die t'uwent eet en elders leght.
'Ten is 't niet al, heel vroom te zijnGa naar voetnoot7),
Men moet oock maecken datmen 'tschijn'.
De vrome en heeft geen langer levenGa naar voetnoot8)
Dan 't een verrader hem wil geven.
Geen dingh en kan een' mensch meer wroeghenGa naar voetnoot9),
Als all' de werelts ongenoeghen.
'Kwil niet, 'kwil niet van uw goetGa naar voetnoot10);
Maer kom, werpt het in mijn hoet.
Eerlick wesenGa naar voetnoot11),
En niet vreesen.
En thoont geen vrolick wesenGa naar voetnoot12)
Op mijn' bedroefde pijn,
Als mijn' al oudt sal wesen,
Sal d'uw' een' niewe zijn.
| |
[pagina 192]
| |
Hij magh niet klagen van behaelGa naar voetnoot1),
Die 'theele laecken koopt op 'tstael.
Goe stock, goe reden, daer en isserGa naar voetnoot2)
Geen' krachtiger, noch geen' gewisser.
Geen geleerder dierGa naar voetnoot3)
Als de kleine mier.
Soo ghij geen' sorgh en wilt als voor uw selven dragenGa naar voetnoot4),
Ghij sult u niemant sien beminnen noch beklagen.
Daer is geen Dier soo vreesselijckGa naar voetnoot5)
'Ten heeft vermaeck met syns gelijck.
Vult uw vel niet als een' beestGa naar voetnoot6),
Soo ghij voor het bersten vreest.
'T verdriet mij niet mijn Soon syn speel-gelt te betaelenGa naar voetnoot7),
Maer dat hij syn verlies met spelen in wil haelen.
Mijn nicht en steeckt niet in haer maeghGa naar voetnoot8),
En evenwel kackt s' alle daegh.
't Deert niet datmen niet en weetGa naar voetnoot9),
Sonder lief is sonder leet.
Verplicht den quaden niet te veelGa naar voetnoot10),
Of qua'e betaeling valt uw deel.
De beste wooninghen van allenGa naar voetnoot11)
Zyn die een yeder best bevallen.
Daer is geen moeders hert te deghenGa naar voetnoot12),
Als daer 'tkint onder heeft gelegen.
| |
[pagina 193]
| |
Laet mij niet geluckigh seggenGa naar voetnoot1)
Eermen mij in 'tgraf sal leggen.
Was mijn out Grootevaer een HeerGa naar voetnoot2),
Dat gheeft mij niet een ey te meer.
Wij konnen qualick 't broot betaelenGa naar voetnoot3),
En gaender Muscus bij doen haelen.
De doot werdt qualick quaet genaemtGa naar voetnoot4)
Indiense doet wat haer betaemt.
Gelooft hem niet die van de merckt komt, maerGa naar voetnoot5)
Hem dieder weer na toe gaet met syn' waer.
En giet mij toch geen water in mijn' WijnGa naar voetnoot6),
'Kweet datter wormen in de Beke zijn.
Geen man en segg' dat hij niet leeren kanGa naar voetnoot7),
Al wat een man wil doen dat kan een man.
Maeckt dat ick niet en soenGa naar voetnoot8),
Ick sal geen' sonde doen.
En laet het aen geen voeder liegenGa naar voetnoot9),
De duyven sullen u toevlieghen.
En laet de tong niet seggenGa naar voetnoot10)
Daer 'thooft voor neer moet leggen.
De Spinnekop en wint geen brootGa naar voetnoot11),
Want altyt spintse, en haspelt noot.
Eischt niet daer ghy wat vintGa naar voetnoot12),
Maer daer ghij werdt bemint.
| |
[pagina 194]
| |
Is ijemant met syn selven in gespreckGa naar voetnoot1),
'Tis een Godvruchtigh man, of 'tis een geck.
Officie inden RaetGa naar voetnoot2)
Profyteloose staet.
Veel bieden is een' soortGa naar voetnoot3)
Van weigerachtigh woort.
Ses of aes, elck doet mij winnenGa naar voetnoot4);
'Tis wel buyten, of wel binnen.
Al hebt ghij nu handschoenen aenGa naar voetnoot5),
Ghij hebt met backen om gegaen.
Een anders chierGa naar voetnoot6)
Is altoos dier.
De Coningh houdt veel van 'tverraetGa naar voetnoot7),
Van die het doet maeckt hij geen' staet.
Vrede en Gedult en Sterven met berouwGa naar voetnoot8)
Is al 'tgeluck daer ick om wenschen souw.
Het mael is op, de gasten gaenGa naar voetnoot9),
De geck van 'tspel, de waert, blijft staen.
Betaelt hem die ghy schuldigh zijtGa naar voetnoot10),
Soo maeckt ghy u een' sieckte quijt.
Noch woort noch steen eens afgevlogenGa naar voetnoot11)
En werden weder in getogen.
Geen bloet-verwantschap soo gewisGa naar voetnoot12),
Als mijne Susters Soon mij is.
| |
[pagina 195]
| |
De vogel die wil slapenGa naar voetnoot1)
En kan geen voetsel rapen.
Papier en Inckt aen alle kantGa naar voetnoot2),
Maer weinigh rechts in Stadt en Lant.
Wat 's 'tgeluck van een syn' staetGa naar voetnoot3)?
Orden, Wetenschap en Maet.
Eerst maeckt u all' uw' schulden quijtGa naar voetnoot4),
Soo weet ghij recht hoe ryck ghij zijt.
Laet ons als Broers goet deelen onder eenGa naar voetnoot5),
Het mijn voor mij, het uwe voor ons tween.
Dat in 'thof blinckt zijn de kleerenGa naar voetnoot6),
Niet de kinderen van heeren.
Het leet van mergen is geen raetGa naar voetnoot7)
Voor dat van daegh ten einde gaet.
Quaed' klap vermaeckt de heeren vrijGa naar voetnoot8),
Maer die het pleeght verachten sij.
De luyheit wascht een hooft als met verdrietGa naar voetnoot9),
En, soo sy 'twascht, altoos en kamt sy 'tniet.
De dochter op te voeden kost veel minGa naar voetnoot10)
Als haer een' man te geven naer syn sin.
't Gaet soo met den hont altytGa naar voetnoot11),
Die meest bast is die minst bijtt.
De Luyheit dient een geckGa naar voetnoot12)
Tot sleutel van Gebreck.
| |
[pagina 196]
| |
De dieven kijven om den buytGa naar voetnoot1)
En all' de dieverij komt uijt.
De besten henglaer die men vindtGa naar voetnoot2)
Eet ongelijck meer dan hy wint.
Denckt wat ghij wilt in uwen sinGa naar voetnoot3),
Maer spreeckt niet veel, en schrijft noch min.
Voeten langh gewoon te gaenGa naar voetnoot4)
Konnen niet lang stille staen.
Die vande min betoovert leeftGa naar voetnoot5)
Meent datter niemant oogen heeft.
Steen diemen staegh doet loopenGa naar voetnoot6),
Daer sal geen mos op hoopen.
Steen over steen gedaenGa naar voetnoot7)
Kan tot de wolcken gaen.
Weinigh Wijn brenght wyn te koopGa naar voetnoot8),
Veel Wijn houdt wyn overhoop.
Het koeckoeckschap schynt daer uijt eerst begonnenGa naar voetnoot9),
Om datter twee wat meer als eenen konnen.
De horens raecken op den man
Om dat hy min als twee man kan.
Hoe dat de Sonne schijn' op straetGa naar voetnoot10),
Past ghij geen mantel t'huys en laett.
Een' houten brugh en heeft met redenGa naar voetnoot11)
Noyt wijsen ruyter over-reden.
| |
[pagina 197]
| |
Weest op de nieuwmaer niet gebetenGa naar voetnoot1),
Sij werdt out, en ghij sultse weten.
Laet water drabbigh zyn of stinckenGa naar voetnoot2),
Seght niet, daer sal ick noyt af drincken.
Haest u met saeyen, maer en haest u niet met snijenGa naar voetnoot3),
Indien 't u een jaer mist, het salder vier gedijen.
Laet all' de spysen die daer zijnGa naar voetnoot4),
En houdt het met Vleesch, Broot en Wijn.
Die 's avonts maegh en buijck verkrachtGa naar voetnoot5)
Heeft nemmermeer gerusten nacht.
De koe raeckt op om datter eenGa naar voetnoot6)
De schouder soeckt, en een het been.
Om de gewoonte van uw handwerck niet t'ontgaenGa naar voetnoot7),
Soo 'tijser u gebreeckt, ghij moogt op 'taenbeelt slaen.
Die langsaem gaet, gaet verrGa naar voetnoot8),
Die loopt raeckt licht om verr.
Hoe datter wint en weer uyt sietGa naar voetnoot9),
Verlaet den Wegh voor 'tbijpadt niet.
Een deur die ongesloten staetGa naar voetnoot10)
Bekoort een heiligh man tot quaet.
Dewijl ick niet en weet, en u niets is verborgenGa naar voetnoot11),
Ick bid u, seght mij eens, wat droomd' ick heden morgen?
Een' Dootkist voorden ouden manGa naar voetnoot12),
Soo haest hy niet meer drincken kan.
| |
[pagina 198]
| |
Doe w' u geerne name'Ga naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+,
Hieten w' u, Madame;
Nu gh'ons hebt gherieft,
Al soo 'tons belieft.
Belieft het God den HeerGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+,
Het regent wel met allen wint en weer.
Is de buyck met pijn besetenGa naar voetnoot3),
Laet den aers de tyding weten.
Soo de Duyvel bidt, maeckt staetGa naar voetnoot4)
Dat hij u bedriegen gaet.
Eer de geck verdragen zijGa naar voetnoot5),
Is de merckt al lang verbij.
Als in Huys de Dienstmaeght swiltGa naar voetnoot6),
En in 'smenschen lijf de Milt,
En des Coninghs bors in 't Rijck,
Gaen de dingen misselijck.
Daer de Vijsel is aen 'tgaenGa naar voetnoot7)
Komt een lecker noenmael aen.
Indien de kreupele van min vergaetGa naar voetnoot8),
Wat sal hij die niet kreupel gaet?
Wanneer den boer sitt op den muylGa naar voetnoot9),
Soo kent hij God noch mensch, den uyl.
Als 't God niet en gebiedtGa naar voetnoot10),
Vermagh den heiligh niet.
| |
[pagina 199]
| |
Als elck u voor een' Esel groetGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+,
Soo ronckt gelijck een Esel doet.
In 'tbreken vande maenGa naar voetnoot2)
Laet al het saeyen staen.
Alsser Druyven zyn en vyghenGa naar voetnoot3)
Moet gh' uw' winter-kleeren krygen.
Wil d'eene wolf den and'ren vretenGa naar voetnoot4),
Soo valt'er niet in 'tbosch om t'eten.
Kunt gh'als een goutgulden pissenGa naar voetnoot5)Ga naar voetnoot+,
De Doctoor is goet te missen.
Als een de sterren teltGa naar voetnoot6),
Behouden sij het velt.
Soo ghy siet uw huys staen brandenGa naar voetnoot7),
Gaeter bij, en warmt uw' handen.
Als 'tregent, regent het, als 'tsneewt, soo sneewt het, maerGa naar voetnoot8)
Als 'twaeyen wil, soo ist het quaetste weer van 'tjaer.
Als s'in doncker wert geteltGa naar voetnoot9),
Gaet de Haegh-munt voor goet gelt.
Wat meer hier en wat meer daerGa naar voetnoot10),
Alle wol en is maer haer.
Al wat ghij weet en segget nietGa naar voetnoot11),
En oordeelt niet al wat ghy siet,
Dat sal u geven
In vré te leven.
| |
[pagina 200]
| |
Al slapende maeck ick mij moeGa naar voetnoot1);
Wat meent ghij dat ick gaende doe?
Als de Wolf rooft op syn bestGa naar voetnoot2),
Jaeght hij verre van syn nest.
Belooft de Roover Wasch en Missen op 'tautaerGa naar voetnoot3),
Voorseker, de Galey is in een groot gevaer.
Wil onheil in slaep geraeckenGa naar voetnoot4),
Laet het niemant wacker maecken.
De Lont verschijnt altijtGa naar voetnoot5)
Met schad' en geen profijt.
Als w'ons duncken meest behouwenGa naar voetnoot6),
Is 'tgeluck minst te vertrouwen.
Vindt gh' een mallen geck van aertGa naar voetnoot7),
Houdt u of ghij 'tselver waert.
Die wel dient en eischt niet veelGa naar voetnoot8),
Al sijn dienst is achterdeel.
Hebt gh' een goet kintGa naar voetnoot9),
Gh' hebt een goet vrint.
En veeght gh' u niet te deghenGa naar voetnoot10),
Ghij moet u tweemael veghen.
Wat men seit, of niet en seitGa naar voetnoot11),
Past ghy maer op uw beleit.
Hebt ghy mij lief, ick heb't u medeGa naar voetnoot12),
Maer laet mij met mijn gelt met vrede.
Wat een hoop korens, wat een schatGa naar voetnoot13),
Als m' hem niet op gegeten had!
| |
[pagina 201]
| |
Wat waer het stelen een vermaecklick dinghGa naar voetnoot1),
Als m'aen den riem, niet aen de keel en hing.
Die lang oudt wil zijn met sinnenGa naar voetnoot2),
Moet het al wat vroegh beginnen.
De mensche sietGa naar voetnoot3)
Na syn verdriet.
Seght wat ghij wilt; dat isserGa naar voetnoot4);
Die eens vischt is een visser.
Die arm is wil al 'tmaeghschap wijckenGa naar voetnoot5),
En elck is maeghschap vanden rijcken.
Die slechtst van de merrie praetGa naar voetnoot6),
Is hij diese koopen gaet.
Die pissende niet eenen wint en schietGa naar voetnoot7),
Gaet op het Hof en siet de Coningh niet.
Kaecken sonder baertGa naar voetnoot8)Ga naar voetnoot+
Zyn geen' eere waert.
Die aen visch wil raeckenGa naar voetnoot9),
Heeft sich nat te maken.
Die syn bedde qualick maecktGa naar voetnoot10)
Light'er moeylick in en waeckt.
Die daer koopt en weer verkooptGa naar voetnoot11),
Voelt niet hoe syn goet verloopt.
Die van liefde trouwt, moet wachtenGa naar voetnoot12)
Quade daghen en goe' nachten.
| |
[pagina 202]
| |
Soeckt ghij vermaecken en gequelGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+,
Schrobt maer uw' huyt, ghij vindt het wel.
Hij antwoordt in goe' woordenGa naar voetnoot2),
Die eerst ter degen hoorden.
Die maer een hembd en kan verplegenGa naar voetnoot3)
Valt alle Saterdagh verlegen.
Die den wegh ploeghen wil en saeyen inden weghGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+,
Vermoeijt sijn' ossen maer en werpt syn koren wegh.
Die syn' le'en rust op een' steenGa naar voetnoot5)
Werdt een steen door all' syn' le'en.
Die den Doctoor van voor syn bed wil dervenGa naar voetnoot6)Ga naar voetnoot+,
Of hij ontkomt, of God self doet hem sterven;
Die den Doctoor te hulp hael(t) in syn leet,
Raeckt in beuls hand, en 'tis maer wel besteedt.
Soo ghij wilt den hont doen swijgenGa naar voetnoot7)Ga naar voetnoot+,
Siet hem een stuck broot te krygen.
Die wat zeers heeft aen sijn bilGa naar voetnoot8)Ga naar voetnoot+,
En sit niet stil
Soo lang hij wil.
Die tijt spilt sonder nootGa naar voetnoot9),
En sonder nut of wit,
En let niet op de doot
Die op syn' schouders sitt.
Die noyt kan eischen en doen gevenGa naar voetnoot10)
Had noyt verstant van wel te leven.
| |
[pagina 203]
| |
Die mint met rechte minGa naar voetnoot1)
Stelt langhsaem uyt den sin.
Die van geleent gelt werdt gevoedtGa naar voetnoot2)
Eet uyt sijn' eigen sack sijn goet.
Die op de Sop drinckt over maelenGa naar voetnoot3),
En hoeft gheen' Doctor in te haelen.
Die synen aers te huer uijt geeftGa naar voetnoot4),
En sitt niet als hij'r lust toe heeft.
Die den Ezel prijsen kunnenGa naar voetnoot5),
Moetmen sulcken Soontjen gunnen.
Dien het geluck wat mede gaetGa naar voetnoot6),
De minste mier komt hem te baet.
Die voorden grooten wegh den bijwegh kiest, is domGa naar voetnoot7)Ga naar voetnoot+,
Hy meent hy voordert wegh, en wandelt veel weghs om.
Die veel speelt met tong en kaeckenGa naar voetnoot8)
Komt wel eens het punt te raecken.
Die naer een saeck tracht in 'tgeheelGa naar voetnoot9),
Of kryghtse soo, of voor een deel.
Die maer wenckt en niet en slaetGa naar voetnoot10),
Weet dat hy in vreese staet.
Een vrient van alle man gelijckGa naar voetnoot11)
Of is heel arm, of is heel rijck.
Die sich niet geern en wilde wagenGa naar voetnoot12),
Laet' sich van peert noch muijlen dragen.
Die voor 'tGemeen slaeft met verdrietGa naar voetnoot13)
Slaeft eigentlick voor niemant niet.
| |
[pagina 204]
| |
Die niet kan swygen dat hem raecktGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+,
Denckt hoe hy 't met een ander maeckt.
Die de kleine niet en willenGa naar voetnoot2)
Straffen oock geen' groote billen.
Die nemende wil levenGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+,
Moet altemet oock geven.
Die maer en lijdtGa naar voetnoot4)
Wint metter tijdt.
Die al te langh in 'tbedde broedtGa naar voetnoot5),
Verliest sijn en een anders goet.
Betrouwt den dief uw' saeckenGa naar voetnoot6),
Soo gh' hem getrouw wilt maecken.
Die reden hoort en kan verachtenGa naar voetnoot7),
Daer is geen' reden af te wachten.
Daer noijt werdt in gebracht en altoos uijtgenomenGa naar voetnoot8).
Salm' eens te gronde komen.
Die het spinnewiel wel jaghenGa naar voetnoot9)
Konnen ruyme hembden dragen.
Die sijn oogh haest wil genesenGa naar voetnoot10),
Moet syn' hant gebonden wesen.
Die aen den voet van een' Altaer kan raeckenGa naar voetnoot11),
Heeft altyt broot en hoeft geen deegh te maecken.
Betrouwt hem niet veel gelts te leenenGa naar voetnoot12),
Die 'swinters gaet met bloote beenen.
Die den deghen draeght op zijGa naar voetnoot13)
Draeghter oock de Vrede bij.
| |
[pagina 205]
| |
Werd ick van voren Heer, van acht'ren geck genaemtGa naar voetnoot1),
Hy vreest mij die het doet, of is voor mij beschaemt.
Die sich kleedt in slechte waerGa naar voetnoot2)
Kleedt sich twee mael in een jaer.
Die kinders voedt en Schaepen weidt, heeft klachtenGa naar voetnoot3)
Van wederzijds te wachten.
Die gerucht maeckt op een' feestGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+,
Was, en is, en blijft een' beest.
Die veel leets is gewoon te dragenGa naar voetnoot5)Ga naar voetnoot+,
Een weinigh goets kan hem behagen.
Die voor syn' Moeder maeckt den doovenGa naar voetnoot6)Ga naar voetnoot+,
Moet een' quae Stiefmoeder gelooven.
't Schynt datter wat aen lieghtGa naar voetnoot7)
Als Joncker niet en lieght.
Die meest laedt inde schuytGa naar voetnoot8),
Haelt oock het meest daer uyt.
Hy die het goet deelt onder veel'Ga naar voetnoot9)
Heeft altemet het quaetste deel.
Die light en schrijft op alle wandenGa naar voetnoot10)
Heeft wint in 'thooft en in syn' handen.
Die hoornen draeght en is te vredenGa naar voetnoot11)Ga naar voetnoot+,
Draegh' eewigh hoornen, en met reden.
Die 'tgoet besitt en 'tquaet wil vindenGa naar voetnoot12)
Gae sich op een' Galey verbinden.
| |
[pagina 206]
| |
Komt ijemant met quae tyding bijGa naar voetnoot1),
Al is 't hem leet, sy maeckt hem blij.
Spouwt naer den hemel als een geckGa naar voetnoot2),
Het valt u selver op den beck.
Wat heeft u 'tSchout-ampt aen doen biedenGa naar voetnoot3)?
Niet als gebreck van beter' lieden.
De man en heeft mij niet bedrogenGa naar voetnoot4)
Die mij geswoorn heeft en gelogen.
Die syn' raet aleenigh sluytGa naar voetnoot5)
Treckt syn haer aleenigh uyt.
Die noyt en heeft gewaeghtGa naar voetnoot6)
Heeft d' Armoe noyt verjaeght.
Sieck van sotticheit te wesenGa naar voetnoot7)
Valt seer langsaem om genesen.
Die met den spotter spott, voorwaerGa naar voetnoot8)
Verdient een' aflaet van veel' jaer.
Die alleenigh eett syn' maelenGa naar voetnoot9),
Moet syn peert alleenigh zaelen.
Seght dat hij sonder eere leeftGa naar voetnoot10)Ga naar voetnoot+
Die onder hem geen minder heeft.
Die in syn bed gaet met veel wijnGa naar voetnoot11)
Kan 'smerghens niet broot-lustigh zijn.
Die in een' koestront heeft gebetenGa naar voetnoot12)
Souw licht'lick van een taertjen eten.
| |
[pagina 207]
| |
Een pynelicke tantGa naar voetnoot1)
Quaet maeghschap byder hant.
Die boos is in syn lantGa naar voetnoot2)
Is boos aen alle kant.
Die d'olie met de maet uyt meettGa naar voetnoot3),
Besmeert syn' handen eer hy 't weet.
Al die syn' waghen smeertGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+,
Helpt en verlicht syn peert.
Doet d'oorsaeck uyt den weghGa naar voetnoot5),
Soo raeckt de Sonde wegh.
Die 'twater inde flesch met eenen slagh wil stouwenGa naar voetnoot6),
Verstort'es ongelijk meer dan d'er blijft behouwen.
Die doende naer syn' lusten hoortGa naar voetnoot7),
En doet niet altoos wat hij hoort.
Met kinderen te bed te gaenGa naar voetnoot8)
Is om bescheten op te staen.
Die niet veel gebeetjens kanGa naar voetnoot9)
Scheit'er in een omsien van.
Die 'tgoet besitt en 'tquaet wil kiesenGa naar voetnoot10)
En klaegh' niet, moet hij 'tgoet verliesen.
Die tyt wacht en heeft tyt genoeghGa naar voetnoot11)Ga naar voetnoot+,
Hem komt een tyt van ongenoegh.
Doet gh' uw woort nietGa naar voetnoot12),
God en hoort niet.
| |
[pagina 208]
| |
Die wil schuylen onder 'tblatGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+
Maeckt de reghen twee mael nat.
Die een vrient is vanden wijnGa naar voetnoot2),
Moet syn eighen vijant zijn.
Weest van gelt en broot gerieftGa naar voetnoot3),
En ghy trouwt waer 'tu belieft.
Die weinigh heeft en 'tweinigh geeftGa naar voetnoot4),
'Tberouwt hem, soo hy weinigh leeft.
Die altyt acht op 'tend wil slaenGa naar voetnoot5)
Sal noyt een' groote daet bestaen.
Leent een wat hy heeft vergaertGa naar voetnoot6),
'tKost hem haeren uyt syn' baert.
Die het note-boomken plantGa naar voetnoot7)
Wacht de vrucht niet in syn' tant.
Die syn lief wel heeft besintGa naar voetnoot8)
Siet van verr die hy bemint.
Die met den honigh om wil gaenGa naar voetnoot9),
Hem hanght'es veel of weinigh aen.
Die sondight en van sonden scheidtGa naar voetnoot10),
Gebiet sich in Gods goedicheit.
Die ten eersten niet kan kackenGa naar voetnoot11)
Sit wel tweemael op syn' hacken.
Soeckt gh' een dingh dat u verwondertGa naar voetnoot12),
's Menschen Hert is 't onder hondert.
| |
[pagina 209]
| |
Hebt ghy dienaers in uw HofGa naar voetnoot1),
Gh' hebt vijanden met verlof.
Licht dien ghij mij bespotten sietGa naar voetnoot2)
En siet op syn' gebreken niet.
Steelt ijemant eenen keerGa naar voetnoot3),
Betrouwt hem nemmer meer.
Die de Peere meest verachtGa naar voetnoot4)
Is hij dieder meest na tracht.
Die voor syn stervenGa naar voetnoot5)
Syn goet wil derven,
Maeck' sich gereet
Tot alle leet.
Op doornen saeyenGa naar voetnoot6)
Volght distels maeyen.
Die de saecken uyt moet rechtenGa naar voetnoot7)
Heeft goet recht tot goe' gerechten.
Die jongh gedierte queeckt en voedtGa naar voetnoot8),
Vermeerdert nacht en dagh syn goet.
Die te dickwils wil soldaetenGa naar voetnoot9),
Laet'er 'tvel of salt'er laeten.
Die geerne voordeel deeGa naar voetnoot10),
Lev' in de laeght', of op een' Haven vande Zee.
Die prophesije is goet te sprekenGa naar voetnoot11),
Het touw sal op syn dunste breken.
Die maer dreight en grijpt niet reeGa naar voetnoot12),
Heeft'er een en wachter twee.
| |
[pagina 210]
| |
Die met de Lans rijdt in de hantGa naar voetnoot1),
Besitt sijn en een anders lant.
Die niet een' dronck doet op 't SalaetGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+
Weet niet hoe dier de saeck hem staet.
Die een Peert derft koopenGa naar voetnoot3),
Koopt sich sorgh met hoopen.
Steeckt veel' klein' viskens in den montGa naar voetnoot4),
Soo eet ghy veeler aersen stront.
Die sich in spotternij van oude Li'en vermaecktGa naar voetnoot5),
Eerst lacht hij, maer het volght dat hy aen 'tschreyen raeckt.
Die vraeght wat hy niet vragen souwGa naar voetnoot6),
Moet hooren dat hy niet en wouw.
Die 'sWinters vogels jaeght, en 's Somers soeckt naer nestenGa naar voetnoot7)Ga naar voetnoot+,
Heeft voor syn' bueren niet veel Corenwerck ten besten.
Die Pieter schuldigh is, en geeft Andries syn geltGa naar voetnoot8),
'Tis reden dat hy 'tnoch eens telt.
Door een goet en getrouw vermaenGa naar voetnoot9)Ga naar voetnoot+
Brenght m' ijemant hulp, geen oneer aen.
Die wat spaert, die heelt watGa naar voetnoot10),
Die wat mest, die keelt wat.
Die het snot veeght van mijn' SoonGa naar voetnoot11),
Geeftm' een soentien aen mijn' koon.
'tLuijdt hem heel wel in syn' oorenGa naar voetnoot12),
Dien wy qualick singen hooren.
| |
[pagina 211]
| |
Die wat vroeghjens doet syn bestGa naar voetnoot1),
Vindt den vogel in syn nest,
Die wat lang wil blyven slaepen,
Sal op 'tleeghe nest staen gaepen.
Sij scheppen 'twater in de SevenGa naar voetnoot2)
Die al te licht geloove geven.
Die verlieft is op een wesenGa naar voetnoot3),
'tLeelick dunckt hem schoon te wesen.
Die schapen heeft te tellenGa naar voetnoot4)
Is oock versien van vellen.
Dien een' reis niet en kan verveerenGa naar voetnoot5)Ga naar voetnoot+,
De thien en sullen 'them niet leeren.
Die vier heeft en wil vyf verteerenGa naar voetnoot6),
Kan Bors en Borseken onbeeren.
Die 'tleven een uer kan verlangenGa naar voetnoot7)
En komt syn leven niet te hangen.
Die door een naeldenoogh verspietGa naar voetnoot8),
'tGebeurt dat hy syn hertzeer siet.
Die een quaet man ten dienste staetGa naar voetnoot9),
Doet of hy 'tSaet wierp op de straet.
Die syn' vyant weinigh achtGa naar voetnoot10)
Werdter licht van omgebracht.
Die quade dingen doenGa naar voetnoot11),
Zyn vol van quaet vermoen.
| |
[pagina 212]
| |
Die uijt syn buerlien pot sich selven soeckt te kroppenGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+
En moet de potten van syn' eighen haerdt niet stoppen.
De man verdwyntGa naar voetnoot2)
Die niet verschynt.
Die als een geck op 'tquaet wil slaenGa naar voetnoot3)
Sal als een geck ter hellen gaen.
Die op den mishoop is geborenGa naar voetnoot4),
Sal noyt na beter wooningh hooren.
In een out velGa naar voetnoot5)
Trouwt niemant wel.
Gaet een te bedde sonder etenGa naar voetnoot6)Ga naar voetnoot+,
Hij sal noyt van recht rusten weten.
Die veel gelts op een wil hoopenGa naar voetnoot7),
Moet veel gins en weder loopen.
Die den offer heeft t'ontfangenGa naar voetnoot8)
Magh de klock doen bingebangen.
Die out is en werdt weder vetGa naar voetnoot9)
Heeft tweederhande jeught te bet.
Die 't vleesch heeft wegh gedragenGa naar voetnoot10)
Magh oock de beenen knagen.
Die wat handgiftjens kan doen smaeckenGa naar voetnoot11),
Weet van syn onrecht recht te maecken.
Die op myn' sieckt' niet eens en heeft gesintGa naar voetnoot12)Ga naar voetnoot+,
Kuss' mij mijn' aers nu 'ck mij genesen vind.
| |
[pagina 213]
| |
Die ghy omweeghs-wijs hoort sprekenGa naar voetnoot1),
Denckt daer kunstiens achter steken.
Lust u een' geck te deegh te groetenGa naar voetnoot2),
Hij is een' beest, seght, met twee voeten.
Hy heeft seer wel verkocht die wel gegeven heeftGa naar voetnoot3),
Soo 'tmaer geen geck is dien hy geeft.
Zyt gh' op een weinigh lants gesetenGa naar voetnoot4),
Ghij mooght het met uw' schreden meten.
Die wat bevallijck is van wesenGa naar voetnoot5)
Hoeft nergens vreemdelingh te wesen.
Hebt gh' uw' gesontheit lief, slaet acht op desen raetGa naar voetnoot6),
Eet 'smiddaghs maetigh en des avonts niet te laet.
Die gheen' narrerij en doetGa naar voetnoot7)
Draeght geen' pluymen op den hoet.
Die eerst weigert en dan doetGa naar voetnoot8),
Soeckt na vrede in syn gemoet.
Hij sweegh niet, die nu niet en spreecktGa naar voetnoot9),
Verkreegh hij maer dat hem gebreeckt.
Lust u een' Boer te sien verlegen en vermantGa naar voetnoot10),
Geeft hem een' keers in d'een', een Eij in d'ander hant.
Komt u een kranckheit aen, en zyt gh'er aen gewentGa naar voetnoot11),
Soo brenghts' u aen uw endt.
Soo gh' uwen loon het Hof wilt schenckenGa naar voetnoot12)Ga naar voetnoot+,
Men sal d'r u niet eens danck voor dencken.
| |
[pagina 214]
| |
'Ken reken van mijn levenGa naar voetnoot1)
Met Nichten noch met Neven.
'kSoeck op die peerden niet te komenGa naar voetnoot2)
Die 'ck achter aenden steert sien toomen.
'tGat stoppen als 'tgoet quijt isGa naar voetnoot3),
Is sorghen als 'tgeen tyt is.
De Coningh werdt'er toe geborenGa naar voetnoot4),
De Paus maer by geval gekoren.
In 'thuys en heb ick niet te doenGa naar voetnoot5),
Daer elck seght, Veel gelucks, Vrient, met uw' niewen Schoen.
'Ksoeck het niet, al ist van goutGa naar voetnoot6),
'tBecken daermen bloet in spouwt.
Wegh met dat Lant, dat boose goetGa naar voetnoot7),
Daer met de Lantheer worst'len moet.
Daer zyn veel' Tongen die als middaghs klocken gaenGa naar voetnoot8),
Sy konnen niet een' halv' min als twaelf uren slaen.
't Preken is een vuyl getierGa naar voetnoot9),
Als het eindight in, Geef hier.
Ick heb geen' vrient gebreckGa naar voetnoot10),
Die met de vleugels deck'
En byte met den beck.
't Verkoude zeerGa naar voetnoot11)
Doet meeste zeer.
Tot goude boeyenGa naar voetnoot12)
Kan ick verfoeyen.
Als klappeyen t'samen kijvenGa naar voetnoot13),
Komt al uyt wat sy bedryven.
| |
[pagina 215]
| |
De ryckdom is seer grootGa naar voetnoot1),
De Stamper loopt rontom en vindt niet wat hij stoot'.
De grootste wraeck van boosheit isGa naar voetnoot2)
Blij aensicht en vergiffenis.
Als sich een Heer op 'tbidden steltGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+,
Soo doet hij u gewis gewelt.
Die lang lapsalvert en DoctoortGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+,
Dit is 't al dat gij van haer hoort;
Eerst Camergangen en dan laeten
En, sterft hij dan, begraven laeten.
Stort eens het Sout, men magh wat schraepenGa naar voetnoot5),
Maer t'samen is het niet te raepen.
Een' sné in 't vel geneest en sluyttGa naar voetnoot6),
Een' sné van woorden wil niet uyt.
Men kan geen heerschap zijnGa naar voetnoot7)
Door Zyd' of door Satijn.
Daer kan geen veegher teecken wesenGa naar voetnoot8)
Als dat men niet en wil genesen.
Droogh maer van honger, is noch bestGa naar voetnoot9),
Die 't anders is, schouwt als de pest.
Soo gh' op een goet geruchte lettGa naar voetnoot10),
De Son en vind' u niet in 'tbedt.
Een Vrouw voor goet gepresenGa naar voetnoot11)
Moet meer als eerlijck wesen.
Had 't peert een' Milt, de duyf een' GalGa naar voetnoot12)Ga naar voetnoot+,
Soo waermen eenigh over al.
| |
[pagina 216]
| |
Men moet een goeden jonghen queeckenGa naar voetnoot1),
Eer 'thaer begint door 'tvel te breecken.
Soo mij 'taensicht niet bevall'Ga naar voetnoot2),
Soo en raedt my nietmetal.
Indien ghij van gesontheit houtGa naar voetnoot3),
Soo maeckt u selven goets tijts out.
Miste een wys man tot geener tijtGa naar voetnoot4),
D'onwijse berste wel van spijt.
Saghm' op de Merckt geen' sotte liedenGa naar voetnoot5),
Wie souw gelt voor quae waeren bieden?
Wilt gh' u van ijemant wrekenGa naar voetnoot6)Ga naar voetnoot+,
Soo wacht u wel van spreken.
Is 't Meisje mal, soo houw's' haer' handenGa naar voetnoot7)
Aen 'twercken, en haer' tong in banden.
Of 't d'een' behaeght en d'ander' nietGa naar voetnoot8)Ga naar voetnoot+,
Volght ghij de Reden haer gebiedt.
Zaeyt wat vroegh en snoeyt wat laetGa naar voetnoot9),
'tKomt in Broot en Wyn te baet.
Kont ghij soo loopen als ghij poytGa naar voetnoot10)Ga naar voetnoot+,
Kom, metter haest een' haes gedoyt.
Wilt ghy dat mijn' beenen gaenGa naar voetnoot11),
Laet de Ton voor henen gaen.
Stiet de Duyvel op een' steenGa naar voetnoot12)Ga naar voetnoot+,
Dat hij ded' heeft hy gele'en.
| |
[pagina 217]
| |
Wilt gh' uw Testament wel maeckenGa naar voetnoot1),
Maeckt het met gesonde kaecken.
Soo de katten honich etenGa naar voetnoot2),
Zijn wy hier niet wel geseten.
Waert ghy niet door gegaenGa naar voetnoot3),
Ghy hadt een' dronck gedaen.
Soo ghij doortasten wilt hoe dat een man van sin isGa naar voetnoot4),
Bestelt hem maer een Ampt, ghy sult sien watter in is.
Zyn seven broederen geseten inden raetGa naar voetnoot5),
Dan valt haer Vonnis goet, en dan eens weder quaet.
Laet ghy u een goet dienaer vindenGa naar voetnoot6),
De reden sal uw heer verbinden.
Indien u 'tsieck zijn niet en lettGa naar voetnoot7),
Soo wascht uw Hooft en gaet te bedt.
Soo gh' op uw' plaets wilt sitten gaenGa naar voetnoot8),
En sal u niemant op doen staen.
Waer ons herte stael van binnenGa naar voetnoot9),
'tGelt en soud't niet overwinnen.
Soo ghij de rechte waerd van een' Ducaet wilt schattenGa naar voetnoot10),
Gaet soeckter een' te leen, ick meen ghy sult het vatten.
Smit, tast den blaesbalck aenGa naar voetnoot11),
Soo sal de neering gaen.
Des merghens al te vroeghe SonGa naar voetnoot12)
En duert niet lang soo sy begon.
De blinde droomde, hij sagh den daghGa naar voetnoot13),
En droomde dat hy geerne sagh.
| |
[pagina 218]
| |
Maeckt op de peerenGa naar voetnoot1),
Geen' wyn t'ontbeeren.
Van binnen blauw, van buyten rootGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+,
Een' schee van gout, een mesch van loot.
Een Ezel lijdt wel datm' hem laedtGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+,
Maer 'toverladen maeckt hem quaet.
Op, Valckjen, en steigerGa naar voetnoot4),
Soo krijght ghy den Reiger.
Lydt om te wetenGa naar voetnoot5),
En werckt om t'eten.
Groot is de mis-slagh evenGa naar voetnoot6)
Als die hem heeft bedreven.
Des Coninghs doen is als het mijnGa naar voetnoot7),
Men vindt ons niet als daer wy zijn.
Krijght goet te gaerGa naar voetnoot8),
Maer lett van waer.
Maeckt maer uw goet wat te vermeerenGa naar voetnoot9)Ga naar voetnoot+,
Gh' hebt tyts genoegh om 't te verteeren.
Besit ghij lecker druyven-natGa naar voetnoot10),
Daer 's kraen noch kraentjen in het vat.
Weer komt naer ander weerGa naar voetnoot11)
En naer wint water weer.
Soo ghij om sterven zyt belustGa naar voetnoot12),
Eet Schapen-vlees gebraen en gaet daer op te rust.
| |
[pagina 219]
| |
Ghy zijt in overvloetGa naar voetnoot1)
Versien van gelt en goet,
En derft aen 't veel niet raecken,
Om veel tot meer te maecken.
Wij waeren all' geern vande vromenGa naar voetnoot2),
En 'tzijn de minste di'er toe komen.
Ick wil waernemen al wat mij behoortGa naar voetnoot3),
Behalven 'thuys met meer als eene poort.
Wy zyn all' kinderen van Adam en van EveGa naar voetnoot4),
Daer 's niet als zyde stof, die maeckt ons wat oneve.
Krimping dichter dan 'tbehoortGa naar voetnoot5)Ga naar voetnoot+,
Voorboden van d'achterpoort.
Drij dingen konnen voorspoet gevenGa naar voetnoot6),
De konst, de zee, en 'thoofsche leven.
Die d'eenen steen naer d'and'ren smijtGa naar voetnoot7),
Raeckt d'eenen naer den and'ren quijt.
De wijsheit volght de jaeren naerGa naar voetnoot8),
Zei 'tmaeghdeken van tachtich jaer.
Op den hoornGa naar voetnoot9)
Volght den toorn.
Drij dochteren met eene moerGa naar voetnoot10),
Vier duyvels op de vaders vloer.
De pensse vol van veel' gerechtenGa naar voetnoot11)
En deught tot vluchten, noch tot vechten.
| |
[pagina 220]
| |
Elck magh na syn' maniere doenGa naar voetnoot1),
Den ezel houdt sijn out fatsoen.
Een malle schutter is 't, dunckt mijGa naar voetnoot2),
Die eenen pijl verliest en schieter noch een' bij.
De schutters die niet veel en deughenGa naar voetnoot3)
Zijn datelick ree met een' leughen.
Een slecht gelasGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+
En valt noyt ras.
Mijn Soon, indien 'tgeluck u loeghGa naar voetnoot5),
Een weinigh wetens waer genoegh.
Den ouder in de menschenGa naar voetnoot6)
Is 't quaet daer s' all' om wenschen.
't Geluck komt byden manGa naar voetnoot7)Ga naar voetnoot+
Die 'tself doen komen kan.
Oud stroo is quaet om aen te stekenGa naar voetnoot8)Ga naar voetnoot+,
En arger is syn brant te breken.
Die by sijn leven vrienden derftGa naar voetnoot9),
Vindt geen' getuygen als hij sterft.
Een haer van hooft of montGa naar voetnoot10)
Maeckt schaduw opden gront.
Een Vader doet alleen voor hondert SonenGa naar voetnoot11)Ga naar voetnoot+
Dat hondert Sonen hem alleen niet loonen.
Leeft eenen dagh in hongers-nootGa naar voetnoot12)Ga naar voetnoot+,
Drij quade daghen voor het broot.
| |
[pagina 221]
| |
Daer hondert Apen om een' Esel rottenGa naar voetnoot1),
Sietm' hem alleen van aep voor aep bespotten.
Wel hem die altoos spellen vondtGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+,
Een' voorde Bors, twee voorde mont.
Ghij jaeght, en and're sietm' u jaghenGa naar voetnoot3);
Ghij hadt in huys veel beter' daghen.
Het schadelicke kruytGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+
Gaet met den vorst niet uijt.
Absolui versionem Leodij 15. Iun. 1657. quam casu
incoeperam 29. Nou. 1656Ga naar voetnoot5).
|
|