Gedichten. Deel 6: 1656-1661
(1896)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekendSpaensche spreeckwoorden vertaelt. IGa naar voetnoot2).Een beetje dat geworght wil zijnGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+
Vereischt de spoor van een' dronck wijn.
| |
[pagina 85]
| |
Eet weinigh, of eet veelGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+,
Drij droncken is u deel.
'Tis eene van des Roscams beste wetteGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+;
Op een jongh peert moetm' een' oud' Ruyter setten.
Een hondert jaer vervoerenGa naar voetnoot3)
De Koninghen tot Boeren:
In hondert jaer en thien
Kanm' een' Boer Koning sien.
Het loon geteltGa naar voetnoot4)
Den arm ontstelt.
Daer niet en isGa naar voetnoot5)
Gaet soecken mis.
Kout water en warm brootGa naar voetnoot6)Ga naar voetnoot+
Is aller maghen doot.
'Tpeert op sijn water wat gedraeftGa naar voetnoot7)
Is even of gh' het haver gaeft.
Veel' Rechters in verscheiden landenGa naar voetnoot8)
Sien nae de voeten inde handen.
'T Conijn ontgaenGa naar voetnoot9),
Te laet berae'n.
Gemeene pyn in 'thooftGa naar voetnoot10)
Werdt etende verdooft.
S' avonds veel en alGa naar voetnoot11),
S' mergens nietmetal.
| |
[pagina 86]
| |
Een' Alchimisterij gaet vastGa naar voetnoot1),
Veel' renten en niet veel verbrast.
Een Sweetvos wat gh' hem doetGa naar voetnoot2)
Is eer doot als vermoedt.
De wetten moeten gaenGa naar voetnoot3)
Soo 't Coninghen verstaen.
Eens anders goetGa naar voetnoot4)
Erft op geen bloet.
Leert staegh den vromen bij zijnGa naar voetnoot5),
Ghij werdt soo vroom als sy zijn.
Het komt seer naer op eenGa naar voetnoot6)
Een' spade gift of geen'.
Doet geen' beloften aen den rijckenGa naar voetnoot7),
Den armen wacht u uyt te strijcken.
Een herberghs liefd' en anders nietGa naar voetnoot8),
Soo veel' te minnen alsm'er siet.
Weet dat het even veel bediedtGa naar voetnoot9)Ga naar voetnoot+,
Een yeders vrient en niemants niet.
Een Vader mintGa naar voetnoot10):
De rest is wint.
Weest of doot of veerGa naar voetnoot11);
Daer 's geen' liefde meer.
Wast ghij maer de handenGa naar voetnoot12)Ga naar voetnoot+,
God sorght voorde tanden.
| |
[pagina 87]
| |
Eer dat ghij trouwt siet inden wintGa naar voetnoot1),
'Tis geen knoop diemen licht onbindt.
Laet ick maer warm zijn toegerustGa naar voetnoot2),
En laetse lacchen die het lust.
Dat been is voor den montGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+
Van wel een' and'ren hont.
Tot veerthien daghens broot te brekenGa naar voetnoot4)
Behoort een honger van drij weken.
Vraeghtmen u te rasGa naar voetnoot5)Ga naar voetnoot+
Antwoordt op u pas.
Die te rassen vraghe doet,
Geeft een' antwoort sonder spoet.
Op een al te haestich vragen
Moetmen d'antwoort meest vertragen.
Moet ghij de kunst met schreyen haelenGa naar voetnoot6),
De vreught sal 't inde winst betaelen.
Die niet kan naeyen en wil snijenGa naar voetnoot7),
En kan in 't ambacht noijt bedijen.
Leert hoogh en laegh op alle VelenGa naar voetnoot8),
En danst al dat de Tyt wil spelen.
'T zij een' leur, het zij een' seurGa naar voetnoot9),
Diemen schenckt en heeft geen keur.
Die niet en heeftGa naar voetnoot10),
Die niet en beeft.
Wiltgh' een' booswicht sien verlegenGa naar voetnoot11),
Brenghter anderhalven tegen.
| |
[pagina 88]
| |
Den esel die aen velen hoortGa naar voetnoot1)
Wordt vande wolven eerst vermoort.
Gheeft ghij te veel broots aen uw' knechtGa naar voetnoot2),
Hij dwingt u datgh'er kaes op leght.
Drij die malkand'ren helpen willenGa naar voetnoot3)
Zyn machtigh zes mans wicht te tillen.
Drijverwigh inden baertGa naar voetnoot4)
Verrader inden aert.
Men kent het goet dat quijt isGa naar voetnoot5)Ga naar voetnoot+
Niet eer dan als 'tgeen tyt is.
Men kent verloren goet
Eerst als ment missen moet.
Al die syn goet verquist
Kent het maer als hy 'tmist.
Ongeluck is wellekomGa naar voetnoot6)
Mits het maer alleen en kom'.
Die dreight en slaetGa naar voetnoot7)Ga naar voetnoot+,
Doet noyt geen quaet.
Veel smeeren op sijn' rentenGa naar voetnoot8)
Maeckt slechte testamenten.
Niet wel gebrastGa naar voetnoot9)
Is wel gevast.
Anders buyten, anders binnenGa naar voetnoot10),
Langh van locken, kort van sinnen.
Een snapper is als of men seyGa naar voetnoot11),
Veel kaecks op 'tnest en noyt een ey.
| |
[pagina 89]
| |
Een yeder moet sijn' beenen streckenGa naar voetnoot1)
Soo verr syn' deken uyt kan recken.
Ons huys sal eerst nae desenGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+
Volmaeckt van alles wesen.
Hebt Huijsen min noch meer als u ter wooningh dien'Ga naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+,
Hebt Wynen min noch meer als uw gesin met eeren
Ten oorboor kan verteeren.
Hebt Landen min noch meer als ghij kont oversien.
Trouwen, trouwen, schoon geluijdtGa naar voetnoot4),
Is soo soet niet als het luydt.
De kickvorsch singt syn mi, fa, solGa naar voetnoot5)Ga naar voetnoot+,
En heeft geen rock van haer noch wol.
Luyden van krackeel en haerGa naar voetnoot6),
Veel lands tuschen u en haer.
In weelde sietm'er veel gewennenGa naar voetnoot7)
Haer selven nauwelix te kennen;
Soo haest mens' uyt de weelde siet
En kendtse weder niemant niet.
Noch oogh, noch trouw en kan yet velenGa naar voetnoot8):
Ick wil met geen van beiden spelen.
Wilt ghij getuyghe noch partij zijnGa naar voetnoot9)Ga naar voetnoot+,
Wilt nemmer vechtelingen bij zijn.
Gaven sonder sprekenGa naar voetnoot10)
Konnen rotsen breken.
| |
[pagina 90]
| |
Voor toornigh volck weest somtyds bangGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+:
Voor swijgers al uw leven lang.
Een duym-breed op 'trapier, een' handbreed opde speerGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+,
Is een groot voordeel op 'tgeweer.
In groot water groote vissenGa naar voetnoot3):
Past maer niet uw' gront te missen.
Van veel geswets niet veel verheugensGa naar voetnoot4),
Van lange reisen lange leughens.
Uyt slechten praetGa naar voetnoot5)
Wel goede raedt.
Laet ons niet fier op Vaer of Grootevaer of Oom zijnGa naar voetnoot6):
De rechten adel is, soo wy maer selver vroom zijn.
Hebt een te Paeschen gelt te tellenGa naar voetnoot7)Ga naar voetnoot+,
U sal geen lange vasten quellen.
[Soo ghy te Paeschen schuldigh zijt,
De Vasten valt geen lange tijd.]
In myn geboort liet ick mij schreyend hoorenGa naar voetnoot8)Ga naar voetnoot+,
De reden werdt noch alle daeghs geboren.
Wacht u seer voor quade VrouwenGa naar voetnoot9)
En van goede te betrouwen.
Seght mij met wien ghij omme gaetGa naar voetnoot10),
'Ksal seggen wat ghij doet en laet.
Prijst een vrouw haer' schoone kaeckenGa naar voetnoot11),
Wiltgh'er een' Sottin af maecken.
| |
[pagina 91]
| |
Godt geev' mij in proces te tredenGa naar voetnoot1)
Met lieden van verstant en reden.
Vertrouwt twee waerseggers in al uw onderwindingGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+,
Den eenen heet vernuft, den and'ren ondervinding.
Wijn inde huytGa naar voetnoot3),
Verstant daer uyt.
In een paer hoenders en een haenGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+
Gaet al dat aen een peert kan gaen.
De beste teerling-werp van velenGa naar voetnoot5)
Is met geen' teerlingen te spelen.
Wewenaers zijn meer bemintGa naar voetnoot6)
Met een oogh als met een kint.
Weinigh praets is gouts gelijckGa naar voetnoot7),
Veel en is niet meer als slijck.
Meloen en kaesGa naar voetnoot8)Ga naar voetnoot+
Weeght op een aes.
Hebtg' een gelasen dack dat lang moet durenGa naar voetnoot9),
Werpt niet met steenen tegen uw' gebueren.
De man kan voor het vier, de vrouw voor 'tvlass uyt gaenGa naar voetnoot10).
Dat blaest de Duyvel aen.
Als de wyn het hooft doet blosenGa naar voetnoot11)
Gaet het herte sonder hosen.
Die niet voorwaerts uyt en sietGa naar voetnoot12)Ga naar voetnoot+
Vindt sich achter in 'tverdriet.
| |
[pagina 92]
| |
De liefd' en seght noyt, noch het vierGa naar voetnoot1),
Past op uw werck en gaet van hier.
Moet uw quaet oogh gemeestert wesenGa naar voetnoot2),
Den elleboogh sal 'tbest genesen.
Vanden muyl en 'tbastaertkintGa naar voetnoot3)
Alle daegh een' niewe quint.
De misch en is geen' heilicheitGa naar voetnoot4),
Maer doet mirakel waerse leit.
In krackeelGa naar voetnoot5)
Toomt uw' keel.
Sendt een wys man over alGa naar voetnoot6),
En beveelt hem niemendal.
Siet tyd en plaets met sinnen aenGa naar voetnoot7).
Verliesen kan voor winnen gaen.
Dingen die veel' lieden wetenGa naar voetnoot8)
Zyn noch wijser li'en secreten.
Spaert jong uw goutGa naar voetnoot9)Ga naar voetnoot+,
Soo vindt ghy 'tout.
'Tis kunst te smeerenGa naar voetnoot10)
En niet verteeren.
Onthout dit knecht en meissenGa naar voetnoot11),
Wel dienen is wel eissen.
Laet u maer soet als Honigh vindenGa naar voetnoot12),
De Vlieghen sullen u verslinden.
| |
[pagina 93]
| |
Die dagh en nacht wil leven sonder pijnGa naar voetnoot1),
Gedenck' dagh dagh, nacht nacht te laeten zijn.
Daer de steert voor henen gaetGa naar voetnoot2)
Deelt de Duyvel in de daet.
Een schoone goude ringGa naar voetnoot3)
Een onnut eerlick dingh.
Weest altoos verr en schouwGa naar voetnoot4)
Van een rosch mann en een' gebaerdde Vrouw.
Kiest het middelpad voor allenGa naar voetnoot5)Ga naar voetnoot+,
Daer en is geen noot van vallen.
En weest niet geern noch makelaer, noch raedtGa naar voetnoot6)
Aen een' die trouwt of inden oorlogh gaet.
Haet van broeders onderlingGa naar voetnoot7),
Haet van duyvels, al een ding.
'T Cruys boven op 'tgewaetGa naar voetnoot8),
De Duyvel in de daet.
De straf is kreupel; dochGa naar voetnoot9)
In 'tende komtse noch.
Geleert en geck is eenerhantGa naar voetnoot10),
Ten zij 'tbeleit van goet verstant.
Den krygh en een stuck schilderijsGa naar voetnoot11)Ga naar voetnoot+
Besiet van verr en niet van bijs.
Een appel die bedorven isGa naar voetnoot12)
Schent al wat in de korven is.
| |
[pagina 94]
| |
De logen is licht om betrappenGa naar voetnoot1),
Sij heeft geen' voeten om t'ontsnappen.
Al dat een' lange tong bediedtGa naar voetnoot2)
Zijn korte handen en meer niet.
Past op geen seggen, man noch meitGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+,
De spiegel geeft het recht bescheit.
Geeft liever vyf als vierGa naar voetnoot4);
'Tonkostelyck is dier.
In een spits mager wijf is 'twaerGa naar voetnoot5),
Lang en benauwt, als 'tquade jaer.
Doet selfs uw lastGa naar voetnoot6),
Soo gaet ghy vast.
Al slijtt ghij niet dan leurenGa naar voetnoot7),
Ontnaeyen gaet voor scheuren.
Al ist den quister onbekentGa naar voetnoot8),
Goe regel geldt meer als goe rent.
Een stuck runtvleesch met vrede in huysGa naar voetnoot9)
Gaet voor Capoenen met verjuys.
Doet geern gelyck ghy moet doenGa naar voetnoot10),
Quaet doen kost meer als goet doen.
Hoe goet een vonnis wesen maghGa naar voetnoot11),
Noch beter is een quaet verdragh.
Siet op de kinderen die knickeren en kotenGa naar voetnoot12),
Tgerucht is meestendeel veel meerder als de noten.
| |
[pagina 95]
| |
Denckt wie de droncke TrijnGa naar voetnoot1)
'Tmedooghen in haer' sin gaf;
Sy kauwden al den wijn,
Eers' hem de siecken in gaf.
Mameer, wat isser toch in 'thylick te bejagenGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+?
Ma fille, kramen eerst, dan spinnen, en dan klagen.
Een meisje treckt een manGa naar voetnoot3)
Meer dan een touwtje kan.
Die voor hem sietGa naar voetnoot4)
Valt achter niet.
Een snapster snapt van yeder eenGa naar voetnoot5)Ga naar voetnoot+
En yeder een van haer, als re'en.
Het is soo dienstich en soo lichtGa naar voetnoot6)
Op qualick spreken goet bericht.
Veel weet de RatGa naar voetnoot7),
Veel meer de Kat.
Veel loosheits heeft de VosGa naar voetnoot8)Ga naar voetnoot+,
Meer die hem vanght in 'tbos.
Vele kussen sulcke handenGa naar voetnoot9)Ga naar voetnoot+
Als sij liever sagen branden.
Van den steeghen en den sotGa naar voetnoot10)
Vult den Advocaet sijn' pot.
Syn' herssenen zyn seer gekrencktGa naar voetnoot11),
Die denckt dat niemant anders denckt.
| |
[pagina 96]
| |
Teeckent niet, of leest wel watGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+,
Drinckt niet of besiet het nat.
Wenscht om geen wyf soo schoon noch oock soo hesselickGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+,
Dat yemant om haer sterv', of yemant voor haer schrick.
Vrouw of hont en kan noyt missenGa naar voetnoot3)
Waer af schreyen of af pissen.
Noyt vrijster leelick, vuijl of outGa naar voetnoot4),
Noyt ontfatsoenlick werck van gout.
De mist om hooghGa naar voetnoot5),
Noyt onder droogh.
De Leew is niet soo fel van hertGa naar voetnoot6),
Als hy wel uytgeschildert werdt.
Wel dienens soete tooverijGa naar voetnoot7)
Gaet alle Tooverij verbij.
Wilt ghij niet wegh, ick segh niet dat ghij 't doetGa naar voetnoot8):
Maer salter soo nae maken dat ghij moet.
'Tis een regel die kan missenGa naar voetnoot9)
Met een kluytboogh willen vissen.
Daer en waer geen grooten heerGa naar voetnoot10),
Waerender geen' kleine meer.
Gheen snooder doov' geborenGa naar voetnoot11)
Dan die niet en wil hooren.
God gheeft wel ongeluck, maer geen soo grootGa naar voetnoot12)Ga naar voetnoot+,
Als heel veel kind'ren en heel weinigh broot.
| |
[pagina 97]
| |
'Tis juyst niet voor een man te gissenGa naar voetnoot1)
Al watter aenden wand kan pissen.
Het jocken dat het swaerst' isGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+
Is 'tjocken dat het waerst' is.
Geen spiegel die ons beter dientGa naar voetnoot3)
Als het vermaen van een oud vrient.
Spreeckt geen quaet van 'tjaerGa naar voetnoot4),
Als in 't jaer daernaer.
Den heerdt viel nauw voor 'thuysgesinGa naar voetnoot5),
Noch wouwd'er mijn Wijfs Vader in.
Het hincken van den hont en 'tschreyen vande VrouwenGa naar voetnoot6)
Is niet veel te betrouwen.
Noyt en zy daer schrick gevondenGa naar voetnoot7)Ga naar voetnoot+
In een man, als voor de sonden.
'Ken ben niet als de stroomenGa naar voetnoot8),
Om noyt te rugg te komen.
Die 'tquaede laetGa naar voetnoot9)Ga naar voetnoot+
Vrees voor geen quaet.
Noyt heefter mensch geleeftGa naar voetnoot10)
Die niet gefeilt en heeft.
'K meen voor morgenGa naar voetnoot11)
Niet te borgen.
Daer 's aen Truyten niet te raeckenGa naar voetnoot12)
Sonder broecken nat te maecken.
| |
[pagina 98]
| |
De beste ChirurgijnGa naar voetnoot1)
Moet wel doorsneden zijn.
God heeft hem niet gemaecktGa naar voetnoot2)
Daer hy niet over waeckt.
En laet u niet een' bulleback verveerenGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+,
De kraey en is niet swarter als haer' veeren.
'Ten is den oude man syn vijant nietGa naar voetnoot4),
Die hem syn avontkost steelt of verbiedt.
Hagel-jaeren goede jaerenGa naar voetnoot5),
Maer wee diense wedervaeren.
'tLand en hoeft het niet te hopenGa naar voetnoot6)Ga naar voetnoot+,
Daer de wielen best in loopen.
Wat datter blyck' of niet en blyck'Ga naar voetnoot7),
Die wegh is en heeft noyt gelyck.
En wacht noyt van een ander manGa naar voetnoot8)
Het gheen door u geschieden kan.
Is 'tSout in den pot vergetenGa naar voetnoot9),
Maeckt staet daer en is niet t' eten.
Biedt men mij boven mijn begeerenGa naar voetnoot10)Ga naar voetnoot+,
Het is een' weigering met eeren.
Schrijft, Joffertien; ick heb begostGa naar voetnoot11);
Papier en Jnckt heeft gelt gekost.
| |
[pagina 99]
| |
Het gastmael is gedaenGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+,
Daer blijft de geckskap staen.
Ghy mooght wel, is verbij, ghy woudt wel, is gekomenGa naar voetnoot2),
Doe was de wil van huys, nu is de macht benomen.
Gaet luyheit met den sleutel omGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+,
Siet dat gebreck niet in en kom'.
Een hengelaer van syn bewintGa naar voetnoot4)
Kan veel meer eten dan hij wint.
Recht of onrecht, hoe het zijGa naar voetnoot5),
Hebt den Schrijver op uw' zij.
Wenscht hem Proces en UrinaelGa naar voetnoot6)Ga naar voetnoot+
Die ghy wenscht dat de Duijvel hael'.
Stelt ghij uw goet te recht daer een hoop rechters sittGa naar voetnoot7),
Den eenen dunckt het root, den andre keurt het wit.
Al is het schuytje swack op 't veerGa naar voetnoot8),
Het doet noch wel een tochtje meer.
Of m' al vroegh uyt den bedde kom'Ga naar voetnoot9)Ga naar voetnoot+,
'Ten daeghter niet (te) vroeger om.
Weest niet te graegh na niewe maerenGa naar voetnoot10);
Sy sullen metter haest verjaeren,
En ghy sult weten hoese waeren.
'tGepresen koos ick voor 'tbekendeGa naar voetnoot11),
En vond mij vol berouws in 'tende.
| |
[pagina 100]
| |
Een pant dat eten kanGa naar voetnoot1)
Aenvaerde vrouw noch man.
Die al te laet is opgestaenGa naar voetnoot2)
Moet al den dagh een drafjen gaen.
Moetgh' aen den honts gat met een' kusGa naar voetnoot3),
Soo doet het liever nu als flus.
Die uijt siet naer een' schoone vrouwGa naar voetnoot4),
Die gaese liever soecken
In Saterdaghse doecken
Als Sondaghs op een ondertrouw.
Die in een jaer veel ryckdoms meent t'erlangenGa naar voetnoot5),
Werdt menighmael op 'thalve jaer gehangen.
Die verr van huijs om trouwen is getoghenGa naar voetnoot6),
Of hy bedrieght, of hij werdt self bedrogen.
Met honden in syn bed gegaenGa naar voetnoot7)
Is met de vloyen op gestaen.
Die 'tal ten nauwsten overleitGa naar voetnoot8)
En leeft noyt in gerusticheit.
Met singen kanmen plagenGa naar voetnoot9),
Verschricken en verjaeghen.
Die geen' goten wil verstellenGa naar voetnoot10),
Moet het aen 'theel huys ontgellen.
Waer hebt ghij 'tlappen van ouw' kleeren af geleertGa naar voetnoot11)?
Van weinigh broots en veel klein' kind'ren om den heert.
Die wat eet en wat laet staenGa naar voetnoot12)
Kan twee mael ter tafel gaen.
| |
[pagina 101]
| |
Die met syn deegh speelt onderst bovenGa naar voetnoot1),
Treckt scheeve brooden uyt den oven.
Die geene vrienden bij en staetGa naar voetnoot2)
Moet weten dat hem God verlaet.
Die een struyckling doetGa naar voetnoot3),
Valt hij niet, hy spoedt.
Die leent en krijght niet weer; of krijght hij weer, niet alGa naar voetnoot4);
Of krijght hij 'tal, niet soo; of krijght hij 'tby geval
Soo goet weerom als doen hij 'tgaf,
Hij krijghter een doot-vyant af.
Weest noyt haestich, man noch vrouwGa naar voetnoot5),
Kort beraet maeckt lang berouw.
Die u meer vrientschaps doet als voren, 'tkan niet liegenGa naar voetnoot6),
Of hij heeft u van doen, of hij wil u bedrieghen.
Die een mont heeft is een dwaesGa naar voetnoot7),
Seght hij tegen yemant, Blaes.
Die 's Coninghs koe gegeten heeftGa naar voetnoot8)
Sie vrij wel toe soo lang hij leeft.
Men sal hem onderhalen
En over hondert jaer de beenen doen betalen.
Die syn' hont meent doot te smijtenGa naar voetnoot9)Ga naar voetnoot+,
Moet hem eerst voor dol uytkrijten
Die al koopt dat syn gerief isGa naar voetnoot10),
Moet verkoopen dat hem lief is.
Hebt ghy lust na tydverdryfGa naar voetnoot11),
Reedt een schip of neemt een Wijf.
| |
[pagina 102]
| |
Wilt ghy hebben datm' u dien'Ga naar voetnoot1),
Weest met lydsaemheit versien.
Hebt ghij geen' honigh opgedaenGa naar voetnoot2),
Soo laet hem uyt uw' lippen gaen.
Indien ghij goe koop soeckt te koopenGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+,
Soeck kaele gecken te beloopen.
Die vraeght en doet niet misGa naar voetnoot4),
Soo 'tgheen mal vraeghen is.
Syn wijf en is hem niet veel waerdGa naar voetnoot5),
Die niet een' spel raept vander aerd.
Komt een' geen qualick vaeren toeGa naar voetnoot6)Ga naar voetnoot+,
Hij werdt de welvaert selver moe.
Die schulden afleght uyt syn' kasGa naar voetnoot7),
Werdt soo veel rycker als hy was.
Als ick mijn' schulden af betael,
Verbeter ick mijn Capitael.
Dient ghy twee heeren in 'tgemeenGa naar voetnoot8)Ga naar voetnoot+,
Voorseker ghij bedrieghter een.
Die op twee heeren zeffens past,
Bedrieght den eenen, dat gaet vast.
Hebt ghij te hoof uw loon vergetenGa naar voetnoot9),
Daer's niemant die 't u danck sal weten.
Sijt ghij begeerigh naer een ander syn' secretenGa naar voetnoot10),
Siets' in syn' vrolickheit, of in syn' rouw te weten.
Dient vrij een een edel hert, al is 'er niet te haelenGa naar voetnoot11)Ga naar voetnoot+,
Ghij sult u vroegh of laet de moeyte sien betaelen.
| |
[pagina 103]
| |
Waer alle sotticheit verdriet of pijnGa naar voetnoot1),
Wat souder krijtens inde huysen zijn!
Had ick eertyds konnen radenGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+,
Heden waer ick min beladen.
Soeckt ghy kennis aen verdrietGa naar voetnoot3),
Dient een' heer, ten mist u niet.
Soo gh' u meent te wrekenGa naar voetnoot4),
Wacht u wel van spreken.
Waer de groote groot van moetGa naar voetnoot5),
En de kleine koel van bloet,
En de rosse vroom en vroet,
Alle man waer even goet.
Soeckt ghy naer een' goeden DienaerGa naar voetnoot6),
Dient u selven, daer 's geen sien naer.
Waer Loock te soecken als CaneelGa naar voetnoot7),
Sij golden tsamen even veel.
'Kwouw de kunst wel van hem leerenGa naar voetnoot8)
Die Quicksilver kan souderen.
Geen beter voer en kander zijnGa naar voetnoot9)
Als twee goe schoenen en goe wijn.
'Tmisdoen is in 'tgemeinGa naar voetnoot10)Ga naar voetnoot+
Naer de man, groot of klein.
Laet and're sitten, en staet ghijGa naar voetnoot11)Ga naar voetnoot+,
Soo eet ghij haest soo veel als drij.
| |
[pagina 104]
| |
Daer 's niet waerachtigher als dit isGa naar voetnoot1);
'Ten is geen meel al datter wit is.
Al dese Werelts doen is nietGa naar voetnoot2),
Soo 't op de tweede niet en siet.
Laet ons niet gecken met malkand'renGa naar voetnoot3),
Wij zyn all' gecken d'een aen d'and'ren.
Werck van onnutten vlaen, isGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+
Doen dat alreets gedaen is.
'Twelvaeren vloeyt een toeGa naar voetnoot5)Ga naar voetnoot+,
Mits dat hij 'tvloeyen doe.
Als m' een oud wijf ten dansse voertGa naar voetnoot6),
En blyfter geen stof ongeroert.
Een out mann die uyt vrijen gaetGa naar voetnoot7),
Een Winter die vol bloemen staet.
Een sieckte komt mij aenGa naar voetnoot8)
Daer ick af ben beseten,
Als ick wel heb gegeten
Dat ick te bedd moet gaen.
Die 'tpeert saelt en het peert zyn tweeGa naar voetnoot9);
D'een denckt sijns weeghs en d'ander mé!
Daer eenen dagh gevast moet wesenGa naar voetnoot10)Ga naar voetnoot+
Magh 'tbroot drij and're daghen vreesen.
Bedrieght den slechten eens en weerGa naar voetnoot11),
En eens den loosen, maer niet meer.
| |
[pagina 105]
| |
Een maent voor kersmis, een daernaerGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+
Weet het recht of het Winter waer.
Of mijn' macht sal niet verr streckenGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+,
Of men sal mij niet begecken.
Fin(itum) 20. Dec.
|
|