Gedichten. Deel 6: 1656-1661
(1896)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend
[pagina 1]
| |
[1656](Woorden voor gelt)Ga naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.Noyt en gaet Agniet voorbij,
Of Dirck doet haer selver heugen,
Moer, u komt noch wat van mij;
Mergen, mergen sonder leughen.
5[regelnummer]
S' heeft gelyck de goed' Agniet,
'Tschort' aen will, of aen vermeugen,
Altoos, klaeghtse, komt haer ijet,
Nemmermeer en komt'er niet.
4. Feb.
| |
MolenGa naar voetnoot2).De Molen heeft voorwind, en 't waeyt voor in sijn laken,
En altyd soeckt hij 'tsoo: 'tgaet als een Raedsel schier:
Den een' sijn ongemack den and'ren syn vermaken;
Hadd een Schip soo voorwind, het zeilden over stier.
eod.
| |
NochGa naar voetnoot3).Antoni light en maelt, en maelt de stadt rondom
Als of hij besigh waer: ick vind hem, waer ick kom,
Wind breken sonder vrucht: Is 't dollen, of is 'tdolen,
Of is het alle bey? Ick houd het met den molen;
5[regelnummer]
Die breeckt geen' wind vergeefech; hij maelt, en weet waerom.
eod.
| |
SchuytpeerdenGa naar voetnoot4).Waer van den Haegh te Delf een meertje woest en wijd,
Daer stond een zeiltje bij, en wijluij waeren 'tquijt,
'T suer ambacht, dat ons nu de borst knelt en de ruggen:
Wat is 't een vuijle vond, smal water en veel' bruggen!
eod.
| |
[pagina 2]
| |
GeldsackGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.Mij quam een sack met Geld, dien Pieter sou betalen:
Ey, seid' hij, staet wat still, ick sal hem soo gaen halen.
Mits braght hij mij een sack, en drij groot, wel getelt;
Ick en was niet voldaen, en 'twas een sack met Geld.
eod.
| |
VierslaghGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.Slaet Keyen tegen een,
'Tvijer vlieght'er met een' spronck uijt.
Claes is Keij, Ian is Keij: hoort naer den slagh van re'en
Daer met sy liggen en klabotsen met haer tween;
5[regelnummer]
Daer komt niet een' goe' vonck uijt.
eod. 4. Feb.
| |
(Vaste vriendschap)Ga naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+.'Ksie datmen lichtelick een' levend' vriend bemint,
Soo langh hij machtigh is, en vriendelick gesint:
Maer, voorde rechte proef, als hij dood, of onmachtigh,
Of ongesiender is, valt eerst de Min waerachtigh.
5[regelnummer]
Een' vriend beminnen, is een' vriend
Beminnen als hy niet en dient.
eod.
| |
[pagina 3]
| |
SandlooperGa naar voetnoot1).Dick water en dun Sand zijn even driftigh schier,
Veel driftiger de Locht, noch driftiger het Vier,
Noch driftiger de Tyd, die wij soo weinigh achten,
Het aller driftigste, de menschen haer' gedachten:
5[regelnummer]
Maer dencken sij niet goeds, of denckens' ydelheit,
De tijd sal 'twinnen: denckt met haest aen d'eewicheit.
eod.
| |
DroomenGa naar voetnoot2).Ick denck 's daeghs of ick droomd', ick droom 's nachts of ick saegh:
Waer 't 's nachts soo doncker niet, en niet soo licht by daegh',
'Ksagh qualick uyt den droom van desen droom te komen,
Of mijn droom dencken is, of mijn' gedachten droomen.
eod.
| |
RoemsteeckGa naar voetnoot3).Roemsteken heet het spel; 'ten magh geen Roomsteeck heeten;
Room steken in goed Duijtsch is, vette boter eten.
eod.
| |
SchaeckspelGa naar voetnoot4).Verwarde vodderij, swaermoedighe vermaken;
Is Tyd soo dier'en dingh, soo driftigh en soo snell?
Wegh met de malle kunst van tyd verdrijvend spel;
'Kwill mij myn leven noch ontvoeren, noch ontschaken.
eod.
| |
EijGa naar voetnoot5).'Kheb maer een Ey geslorpt: hoe maeckt het mij soo sat?
Een Ey is, of m' een Hoen door een verklein-glas at.
eod.
| |
Noch roemsteeckGa naar voetnoot6).Geen mensch als mensch, geen Ey als Ey, geen' Bloem als Bloem,
In all' Gods schepselen geen' twee gelyck van wesen:
Een' slechte Roemsteeckster sou Moer Nature wesen;
'Klaet staen een' dobbelen, s'en heeft noijt enckel Roem.
eod.
| |
[pagina 4]
| |
(Soet onsoet)Ga naar voetnoot1).Dirck meent, syn laf Gedicht is soet, en daerom goed:
Maer dat niet sout en is en keur ick niet voor soet.
5. Feb.
| |
SoutvatGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.Een snell, gesouten Dicht, dat wijse lie'n vermaeckt,
En is geen' spijse die gemeene tongen smaeckt:
Doorsoutt uw' redenen; 'tvolck weet min als een Soutvat;
Van hondert leseren niet een die 'trechte Sout vat.
eod.
| |
Klein bierGa naar voetnoot3).Dirck heeft geen geld om wijn te koopen;
Soo suijpt hy Israël met stoopen:
Siet eens, hoe gaet het hier?
Dirck is dick van dun Bier.
eod.
| |
MomGa naar voetnoot4).Heeroom moght niet als Mom:
Ick vraeghden hem waerom?
Foey, Pharo, sey de Pater;
Heel kleinbier is half water:
5[regelnummer]
Maer keert Mom om end om;
'T is voor en achter mom.
eod.
| |
MesGa naar voetnoot6).'Khouw veel van Snédigh Dicht, dat mij dicht 'tmijne geeft:
Maer Steken gaen in 'toogh of in 'thert, soo sij 'traken:
Kom, Dichters, willen wij den and'ren wat vermaken?
Een Sneetje met een Mesch dat geen' quae' punt en heeft.
eod.
| |
[pagina 5]
| |
Gedeckte schuytGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+.Is 'tniet een' doodkist? neen 't; daer valt noch niet te erven:
'T en is noch maer een' kist voll dooden die gaen sterven.
eod.
| |
HangediefGa naar voetnoot2).Daer gaet een man ter dood; wat magh'er 'tvolck nae loopen?
Gaen wij niet alle nae die selve dood met hoopen?
Maer seght gh', Ick heb noch tyd; en hij moet sterven, strack:
En of ghy noch eerst stickt', en of syn touwtje brack?
eod.
| |
SackGa naar voetnoot3).Daer gaet all veel geriefs in een' Sack, seght ghij, Ias:
Maer, zijt ghij vanden aerd als uw Heer vader was,
En hoort'er Hoeren en Gauwdieven wat geloofs in,
Tot uwent gaet'er veel geriefs en veel geroofs in.
eod.
| |
PispotGa naar voetnoot4).Een Pispot is gerief by nood, meer als een Vispot:
Wat of hem letten moght
Die 'tspreeckwoord eerst bedocht?
'Ken vond mijn leven noch geen' moeyelicken pispot.
eod. 5. Feb.
| |
Koffer-stoelGa naar voetnoot5)Ga naar voetnoot+.Kees sagh sijn' Landvrouw met gemoe,
Soo s' op stond en dé 'tdexel toe:
Kijck, seid' hij, kijck toch dese Ioffers;
Hoe gaet dit? kackens' in haer' Koffers?
eod.
| |
[pagina 6]
| |
(Alle sonde ondanckbaerheit)Ga naar voetnoot1).Vriend, vliet ondanckbaerheit: sy is den Hemel tegen:
En blinde Heidenen verbodense te plegen:
Hoort nu de Christen less: 'tis een beknopt sermoen;
Die noyt ondanckbaer waer en sou noyt sonde doen.
eod.
| |
VierGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.Foeij, jonghe luij, bij 'tvier? kont gh' u maer sitten warmen?
Ghij hebt 'tvier inde mouw, in handen, en in armen:
Doet wat tot dat ghij sweet;
Dat's soo gesont als heet.
5[regelnummer]
Kunt ghij niet willen doen omdat ghij 'tdoen soudt moeten?
Daer 's meer vier; wandelt, en onsteeckt het met uw' voeten.
eod.
| |
(Sondaers troost)Ga naar voetnoot3).Valt ghij? dat 's niet met allen;
Weest daer niet in begaen:
'T en is geen' schand te vallen;
'T is schand niet op te staen.
eod.
| |
(Heidens les)Ga naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+.Men moet den anderen het misdoen soo vergeven,
Als of men niet en dé als misdoen al syn leven:
Men moet syn eigen doen soo houden inde straf,
Als oftmen nemmermeer een ander en vergaf.
eod.
| |
(Sijn eigen vyand, yeders vriendt)Ga naar voetnoot5)Ga naar voetnoot+.Weest noijt met u versoent: maer tracht versoent te leven
Selfs met die maer haer selfs, noyt andere vergeven.
eod.
| |
[pagina 7]
| |
[Die feilen haet, is menschen moe] | |
LeersenGa naar voetnoot2).Hoe dient sich Menschen list van allerhande dingen!
Men kruijpt in 'tdoode beest om 'tlevende te dwingen.
eod. 5. Feb.
| |
SporenGa naar voetnoot3).Twee sporen haet het Peerd; een daer 't in loopen moet,
Een die het loopen doet.
eod.
| |
ToomGa naar voetnoot4).'T Peerd daer een' vrouw op sat sprack, of wouw geerne spreken,
Wat wilmen mij 'tgebit met Toom en Mondstuck breken?
'Twaer niet onredelick bedacht,
Datm' eerst wat sorghde voorde Vracht.
eod.
| |
(Bultenaer)Ga naar voetnoot5).Een droncken Bultenaer lagh in het spoor en sliep,
Daer mijn wegh henen liep:
'T en was niet te verr mis, all trad ick op syn' rugge;
Ick nam hem voor een' Brugge.
eod.
| |
Noch toomGa naar voetnoot6).'T peerd leidmen bij den mond: de menschen bij, en met;
Bij 'teten meestendeel, met woorden altemet.
6. Feb.
| |
SpiegelGa naar voetnoot7)Ga naar voetnoot+.De Narr Narcissus was geluckigh in sijn' dagen,
Doe menschen, dat ick weet, geen' spiegels in en saghen:
Hij stierf een' sachte dood; maer, naer hij haestigh was,
Hy waer een' bloedighe gestorven door het glas.
eod.
| |
[pagina 8]
| |
BorstelGa naar voetnoot1).Een Vercken is soo vuijl als een Beest wesen kan,
En 'theet vuijl vercken all dat vuyl is, vrouw of man.
Waer schoone borstel van 'tvuijl vercken niet gelesen,
Het vuyle vercken, Mensch, sou noch veel vuijler wesen.
eod.
| |
KamGa naar voetnoot2).Daer sprack een' Luijs (in luijsen tael)
Goe'n nacht goe huijsing, voer en mael:
Wij moghen hier niet langer asen.
De menschen werden ons te snood.
5[regelnummer]
Veel honden, seyt men, is der hasen,
Veel tanden zijn der luijsen dood.
eod.
| |
TandstokerGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.Ian heeft geen' tanden als in een' Doos of een' Koker,
En doet als had hij groot gerief van een' Tand-stoker:
Dewijl het seker is dat hij 't niet doen en kan,
Is 'twonder dat elck een sijn' tanden stoockt met Ian?
eod.
| |
Gouden oorlepelGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+.Het Goud voeght min noch meer om Ooren uyt te vaghen,
Als een' vergulde vorck om de Miss uijt te dragen.
eod. 6. Feb.
| |
Op het afscheydGa naar voetnoot5).
Ghy vrinden uyt den Haegh,
Goe menschen, die van daegh
My had geleyt een laegh,
En met een leege maegh
5[regelnummer]
Quamt vallen even graegh
Met tanden als een zaegh
Op Ockenburgh, niet traegh,
Schoon ick nu vangh noch jaegh
| |
[pagina 9]
| |
Door 't vriesen even staegh
10[regelnummer]
Noch wild uyt 't veld en draegh
Dat ick somwylen plaegh:
Weet, dat ick niet en klaegh
Noch myne lever knaegh
Al quamt ghy met een kaegh,
15[regelnummer]
Maer dat ick 't noch eens waegh
Te vanghen op myn kraegh
Een diergelycke vlaegh,
En daer niet nae en vraegh
Dat men myn wyn-kan raegh
20[regelnummer]
En myne schotels vaegh
Op myne taefel-schraegh.
Geschreven buyten Praegh
By my, op Ockenburgh
Voogd van het Blockenburgh,
25[regelnummer]
Vrind sonder jockenburgh
Van 't volck van Slockenburgh,
Van Broeck en Rockenburgh.
(Westerbaen.)
| |
VingerhoedGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.Trijn draeght een' vingerhoed;
All droegh'er Trijn noch negen,
Haer man hadd 'er niet tegen:
Want, seght hij, vrome bloed,
5[regelnummer]
Als w' een krackeeltje kregen,
Dat wij schier 's daeghs eens plegen,
Sy souwmen met dit goed,
Al naeijde sy wat min, min krabb'len dan sij doet.
7. Feb.
| |
SpinnewielGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.Het Rad gaet als de Tijd; d'een' hand verdrijft dit rad,
Daer dient sich d'ander' van, en doet veel; dat 's staegh wat.
'T is eerlick tijd-verdrijven,
Als w'er wat bij bedrijven.
eod.
| |
[pagina 10]
| |
NochGa naar voetnoot1).Het spreeckwoord gaet wat slecht; maer 'tis van goede stof:
Haest-rijcke, mans of vrouwen,
Leert het van 't vlas onthouwen,
Die te veel zeffens grijpt maeckt het wel licht te grof.
eod.
| |
(Te bont)Ga naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.All die 't te bont maeckt, Ian, hoeft juyst geen' pels te dragen:
De jonghe lieden doen 't, die in ons' malle daghen
Een bonte Regenboogh van Linten hangt om 'tlijf:
Soo maecken sij 't te bont. Let nu eens op uw Wijf
5[regelnummer]
En haer' ontroerden beck; dat 's noch een bont bysonder:
Men seght haer niet een woord, sij smackter dusend onder.
En kaeckelt wit, swart, groen, rijp all uyt eenen mond.
Dat is te kaeckelbont.
eod.
| |
BontGa naar voetnoot3).De Bors en is geen geld, de luijs en is geen pels,
De pels en is geen Kool; 'tis maer wat haerigh vels:
Die 'tvier daerin begeert moet het daer self in maken,
Wij voelden 't nemmermeer, soo wij 't niet self ontstaken.
5[regelnummer]
De proef is; deckt een Beeld van Marmer of Metal
Met Sabels over hoop, en siet hoe 'tsweeten sal.
8. Feb.
| |
ZijdeGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+.Zij blinckt wat meer als woll; dat voordeel isser bij:
Maer s'en is maer als Melck, en Woll als Rijstenbrij.
Iae laets' ons op de kunst versnipp'ren en vervormen,
Wij thoonen wat wij zijn; wij kruijpend'er niet bij,
5[regelnummer]
Wij kruypen inde Wormen.
eod. 8. Feb.
| |
WollGa naar voetnoot5).De Beestjens onder all 'tviervoetighe geschapen
Die niemand leed en doen, ontneemtmen huijt en haer:
| |
[pagina 11]
| |
En 'ten is maer half werck: eerst stekenw' ons in haer,
Dan stekenw' haer in ons; dat's heel werck: Arme schapen.
eod.
| |
Noch violeGa naar voetnoot1).Het spinwiel en de veel schijnt schier een ding te zijn.
De recht'hand roert het werck, en doet alleen de snaer gaen,
De slincke doet het werck dan eens grof, dan eens fijn,
Mits duijm en vingeren sorghvuldigh op een haer gaen.
5[regelnummer]
'T is waer dat d'een geluyt en d'ander gaeren spint:
Maer alsw' eens sullen gaen daer wij toch allegaer gaen,
Sal gaeren en geluyt d'een zijn als d'ander; Wind.
eod.
| |
(Quaet doen)Ga naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.Een de keel af te snij'n, 'tzij dat het man of hoen is,
Dat 's goed te doen, seght Ian:
Maer neemt het zij een man;
Smaeckt dat nae goed doen, Ian? 'k segg dat het quaet te doen is.
9. Feb.
| |
In en uijtschuld aen mijn' soonGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.'Kheb menighte van volck beleefdelick verplicht,
Daer mij den thiende nu den hoed niet voor en licht.
Wie mij oijt vriendschap de, dien heb ick met verlangen
En met de volle daed weer-vriendschap doen ontfangen.
5[regelnummer]
Laet u niet manen, Soon. 'kstae niemand in syn boeck:
In 'tmijne vind ick 'er bij nae meer dan ick soeck.
Soo moet mij Nyd en Spijt dit waere woord gedulden;
Ick laet veel' schulden naer, en ick sterf sonder schulden.
eod.
| |
[pagina 12]
| |
(Ondanckbaerheit menschelickheit)Ga naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.Wat soecktmen te vergeefsch dat noijt en was voor desen,
Noch is, noch wesen sal? Als men van danckbaerheit
Van Menschen spreeckt, bedenckt wat men met eenen seit:
Als een Mensch danckbaer waer, hy sou geen sondaer wesen.
eod. 9. Feb.
| |
(Welsprekentheit)Ga naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.Wat light men d'ydelheit
Tot op den Stoel en leidt?
Meentmen dat ick wel spreken
Strax aenneem voor wel preken?
5[regelnummer]
Ick heet het best sermoen,
Slecht spreken en wel doen.
eod.
| |
KoetsGa naar voetnoot3).All saegh ick swaere boeten
Op vreughd van wand' en staen;
Ick wouw niet ryden moeten
Om 'tgaen te laten gaen:
5[regelnummer]
'Ken hoef geen vier paer voeten,
Kan ick met twee bestaen.
eod.
| |
NochGa naar voetnoot4).Met Coets en Peerden zijn de straten overvolt:
Den Haegh solt, den Haegh rolt, den Haegh holt, den Haegh dolt.
eod.
| |
NochGa naar voetnoot5).My luste wel te vragen,
Hoe 'toude lien verstaen
Dat sy noijt jong en saghen?
'Tschijnt wij van voren aen
5[regelnummer]
Weer moeten leeren gaen;
Wij komen op ons' daghen
En gaen als kinderen elck in syn' Rollewaghen.
eod.
| |
[pagina 13]
| |
NochGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.Men reed eens en men reisd', en 'twas een ongemack
Daer men sijn' lendenen noodsakelick in brack:
Nu rijdtm' en men reist niet. of men rijdt om te reisen,
En reist maer in den Haegh. Hoe konnen wij 'tbepeisen?
5[regelnummer]
Als ick dit slepende gestraet-sleep sie rondom,
My dunckt ick inden ringh van een' Rosmolen kom.
eod.
| |
NochGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.'T zij krancken, het zij stercken;
Eerm'er komt is men moe:
Eens reed men nae de kercken,
Nu sitten wij'r nae toe.
eod.
| |
NochGa naar voetnoot3).Wat dunckt u, li'en van schick, sal 'tspeeltje konnen duren,
Daer tyd en geld aen gaet meer dand'er moet, of magh?
Ick meen Iae; waer 't alleen het rad van Avont-uren;
Maer 'tzijn de raderen van heel den le'ghen dagh.
eod.
| |
NochGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+.Men kan twee voeten licht versetten sonder pijn,
En men versitt twee billen:
Als w' eens weer sullen willen
Dat niemand nu en will, sal 'tout vergeten zijn.
eod.
| |
NochGa naar voetnoot5)Ga naar voetnoot+.'T is uijt met Scheveringh, en all syn wonder oud:
Zijn daer noch Liefhebbers die nae wat vreemders vragen,
Sij en gaen maer om end om en weer om 'tHaegsch Voorhout,
Daer komt het niet eens aen op eenen Mallen Waghen.
eod.
| |
[pagina 14]
| |
Noch coetsGa naar voetnoot1).Luij-ledigh' Haegsche vracht, die met u slepen gaet,
Als waert ghij, soo ghij zijt, een' Mis-karr langs de straet;
Leert wat die Karr u kost: weet ghij wel waergh' op uijt zijt?
Ghij voert het kostelixt van alle dingen uyt; Tij l.
10. Feb.
| |
NochGa naar voetnoot2).Is een' swart led're doos soo vriend'licken besit,
Is ijser tegen steen soo lieffelick om hooren,
Dat icker mijnen romp, die tot gaen is geboren,
Langs straet om slepen liet? all waerd'er niet als dit,
5[regelnummer]
Mij dunckt de wandelaer heeft verr het best verkoren:
'Kgae liever voor mijn' knecht dan icker achter sit.
eod.
| |
NochGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.Twee Beesten en een Beest die de twee dwingen moet,
En somtijds niet en kan, en veeltijds niet en doet
Dan wat mij niet en lust, maer hem en de twee beesten;
Die volgh ick, en maeck mij den minsten, haer de meesten.
5[regelnummer]
Waerom? 'ksit in een' Coets; dat 's Aensien, en Gemack.
Het Aensien heet ick wind. 't Gemack is maer een dack
Voor wind en regen: maer een Hoed en een lap laken
En twee goe' schoenen zijn onkostelicker daken.
Die voer ick daer ick will, en waer ick wend of keer
10[regelnummer]
Sij decken mij niet min als 'tkostelicke leer.
Iae, maer ghij draeght uw pack, en 't mijn light inden wagen:
Wel, moet ghij niet wel Coets, Coetsier en peerden dragen?
eod.
| |
NochGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+.Men sliep eens in een' Coets; nu waecktm'er in: maer 't waecken
En 'tslapen in die Coets zijn seer gelycke saken.
eod.
| |
DoodGa naar voetnoot5)Ga naar voetnoot+.Gewis, de Dood is licht, soo s' om verdragen is;
Is s' onverdraegelick, s' is kort, dat 's oock gewis.
11. Feb.
| |
[pagina 15]
| |
(Zaligh schavot)Ga naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.Beklaeght geen schuldigh mensch die met berouw en boet
De dood besueren gaet die hem de Rechter doet.
'T waer hem syn heil benijdt: schonck men hem 'tsondigh leven,
Van dusend tegen een 'twaer hem de Hell gegeven.
eod.
| |
(Aen Ian)Ga naar voetnoot2).Ian, hebt gh'een' malle klucht ontydigh voortgebracht;
Men lacht wel met u, maer met u is 't datmen lacht.
eod.
| |
(Woeckeraer)Ga naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.Die vuyle Woeckeraer, die daer soo weeldrigh leeft,
Wat seghtmen, heeft hij 't wel? 'k segh dat hij 'tqualick heeft.
eod. 11. Feb.
| |
(Tot Godt)Ga naar voetnoot4).Vergeeft ghy soo als wy den schuldenaer vergeven;
Soo leef ick vrolick met de beste die daer leven
En vrolick sterven gaen: Iae, Schepper, van nu af
Ontsegg ick my Dyn' gunst, bespreeck ick mij Dijn' straf,
5[regelnummer]
Houd ick de booste niet van nu af quyt en even
Met de goe' ziel die ghij, die ghij my hebt gegeven.
12. Feb.
| |
(Vergeefsch vergeven)Ga naar voetnoot5).Dirck scheldt syn' vijand quyt, die hem ter dood verwondt heeft,
En sterft met hem versoent: te weten, soo hy sterft:
Maer, seght hij, geeft hem God dat hy eens weer gesont leeft,
Hy sal hem doen verstaen met wien hy 't heeft verkerft.
eod.
| |
(Bang is dwee)Ga naar voetnoot6).'Kheb tot den smit geleert wat ongestoorde weeld
Van heeten tegenspoed onendelick verscheelt:
Het spijtigh ijser moet doorgloeyt zijn, sou men 't smeden:
Ons hert in 'tkoel is hard; heet en bang soumen 'tkneden.
eod.
| |
[pagina 16]
| |
(Onderscheit)Ga naar voetnoot1).Wys en geleert schynt een; maer voor twee moet het strecken:
Veel wijse letterloos' en meer geleerde gecken.
eod.
| |
(Ialouser sonde)Ga naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.Ialouse Sondaer, leert hoe schoon uw' ziele staet;
Sy haet die niet en haet all wat sy niet en haet.
eod.
| |
(Ialousie onuytsprekelijck gequel)Ga naar voetnoot3).Ialous en vindtmen niet in suijver' Duytsche spraeck;
Waer 't soo in 'tDuytsche hert gelegen met de saeck,
En waer ons hert soo wijs, dat het eens kon verdoemen
'T gheen' ons' voorouders niet en hebben derven noemen!
eod.
| |
(Eenighe vrees)Ga naar voetnoot4).Laet de verwaenste komen
Om mijn hert te doen schroomen;
Ick houd hem voor een' Sot
Die anders vreest als God.
eod.
| |
(Al een slagh)Ga naar voetnoot5).Waerom, ghy machtighe, versnuijft ghij in dit leven
De mindere van staet?
Siet hoe het God verstaet:
Uw even naesten is uw naesten en uw even.
eod.
| |
(Pockighe Ian)Ga naar voetnoot6).Ian leefd' als een schavuijt
Met leenen en verteeren,
Met vloecken en met sweeren,
'T is door en door een guijt.
5[regelnummer]
Ick sie 't niet aen syn' kleeren,
Maer door en door syn' huijt;
Die doet hij niet als smeeren
Vol pocken en vol sweeren:
Dat sweeren sweert hem uijt.
eod. 12. Feb.
| |
[pagina 17]
| |
(Onwetende Dirck)Ga naar voetnoot1).Dirck eet en drinckt hem rond,
En siet noyt in een boeck:
Hy is kloeck en gesont,
Maer niet gesont en kloeck.
eod.
| |
(Claes de speelman)Ga naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.De lichte speelman, Claes, die soo lichtvaerdigh fluijt,
Is een groot Meester, jae, maer niet veel minder guijt;
Een bal vol goeden winds, maer die niet veel en stuijt.
eod.
| |
(Niewen dwangh)Ga naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.Als 'tvolck syn' gasten wouw met Eten over quellen,
Soo men met drincken doet: 'teerst dat ick raden souw,
Waer minder kelders en meer heimelick gebouw;
Nu is 'tmaer Pispotten; dan soud't Secreten gellen.
eod.
| |
(Dirck op een' gaudief)Ga naar voetnoot4).'Ksagh Dirck, genaemt Dirck sonder ziel,
Dat hy een' Gauwdief t'onder hiel,
Die syn' Bors had gemeent te knappen:
Daer sagh ick hem vast op staen trappen
5[regelnummer]
Of hij Brood kneed', of Torven trad.
Foey, riep ick, wat getrap is dat?
'T schynt of ghij Druijven stondt en persten.
'Tis geen nood, zeid' hij, laet hem bersten;
All trap ick hem wat darmen uijt;
10[regelnummer]
'T is van ouds een doortrapte guijt.
eod.
| |
(Waenwijse Thomas)Ga naar voetnoot5).Ick hoefde niet veel spoocks van schryven of van lesen;
Waer ick maer half soo wijs als Thomas meent te wesen.
eod.
| |
GaudiefGa naar voetnoot6)Ga naar voetnoot+.Verstaet ghij 't Roomsche recht, sprack een die op een' Tas
Met een mes als een vliem een handigh meester was,
| |
[pagina 18]
| |
Wat een' gerechticheit! de man op 'tfeit bevonden
Had het viervout verbeurt: die 'tgeestigher verstonden,
5[regelnummer]
Als ick doe, maer de helft; voor de kunst, dat 's gewis:
Siet of een Gaudief niet van ouden adel is.
eod. 12. Feb.
| |
NochGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.My lust geen menschen-bloed: wat light mij aen de moord?
'K houd 't met Ryxdaelertjens en Croontjens en so voort.
En doo luij geven niet: schenck ick een man syn leven
Hy magh mij noch een' kans van een dick beursje geven.
eod.
| |
(Pas)Ga naar voetnoot2).Is 'twaer, dat Ionckheer Ian met Ionckvrouw Iudith trouwt,
En is hij zestich ruijm en sij ruijm vijftich oud?
Ick segg niet of het wel of misgepaerde trouw is;
Maer dat hij een Ionck heer als sy een' Ionghe vrouw is.
eod.
| |
TapijtenGa naar voetnoot3).Een Masker is een lap die een wit aensicht deckt;
'T muermasker doet dat oock: maer 'tisser met gegeckt.
Dat Masker schutt de son, hier magh geen son op schijnen,
Als door een Masker weer van Blinden of Gordijnen.
eod.
| |
NochGa naar voetnoot4).Die 'tbuyten-Bosch berydt, heeft binnen geen van doen;
Die 'tbinnen-Bosch besitt soeckt het vergeefsch in 'tgroen:
Het magh de prachtighe gevalligh zijn, of spijten,
Daer 's ergens overdaet; in Coetsen, of Tapijten.
eod.
| |
SchilderijGa naar voetnoot5).De beste schilderij weet ick geen' naem te geven
Als een' waenwatighe verschaduwingh van 'tleven:
Wilt ghij haer' deughd verstaen? treedt in den sonne-schijn,
En siet wat schaduwen van 'tschoonste leven zijn.
eod.
| |
[pagina 19]
| |
NochGa naar voetnoot1).Geen levendigh Pinceel en kan 't bij 'tleven halen:
Al quam Apelles weer,
En hondert and're meer;
Al menschen mijmering, die niet en doen als dwalen:
5[regelnummer]
Met reden noemen sy 't in 'thooghe Duijtsch-Land, Malen.
eod.
| |
Noch schilderijGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.Gods werck, dat ick begaen, besien, besitten kan,
Daer hoef ick geen' Copij uijt Menschen handen van.
Een deeltje vande kunst kan mij te recht verblyden:
Dat deeltje, dat de hand op 't rad leght vande tijden,
5[regelnummer]
En stelt mij Grootevaer syn overgroote Vaer
Voor ooghen, of het volck van he'en of gist'ren waer,
En sal myn' kinderen kinds kinderen doen erven
Mijn aensicht, dat met mij gaet sterven en bederven.
Is niet lie wetenschap meer meesters dan de tijd?
10[regelnummer]
'T is, het verderffelick in d' Olij geconfijtt.
13. Feb.
| |
(Veel weten, weinigh)Ga naar voetnoot3).Wat is geleertheit? All te weten dat sy wisten
Die voor ons waeren, en min wisten dan sij misten?
Wien sou die wetenschap dan helpen, en waertoe?
Wat scheelt het, of het veel', of ick alleenigh doe
5[regelnummer]
'T geen maer gedaen en werdt? Maer spreeckt drij niewe woorden,
Drij dingen diemen noijt van and're menschen hoorden;
All die de Wereld soo geringhen gave geeft,
Is 'tmeer als all dat oijt geleert geheeten heeft.
eod.
| |
SlypsteenGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+.De Slijpsteen neffens 't Mes en slijpt niet; tegen 't Mes
Gewreven maeckt hij 'tscherp. Neel, houdt dit voor een' les.
Ghij moet mij met gewelt weerstaen en wederspreken,
Om mijn' genegentheit te scherpen en t' ontsteken.
5[regelnummer]
Hebt ghij geen lacchens lust, biedt mij geen' tegenweer,
Ghij hebt geen nood van 't mes, leght maer den slyp-steen neer.
eod.
| |
[pagina 20]
| |
(Wat seldsaems)Ga naar voetnoot1).'Kben niet mirakel-geck: maer een in all mijn leven
Had ick wel lust te sien, en vrij wat voor te geven:
Ick meen een' Bruydegom, die naer den eersten nacht
Na d'oude vrijheit niet eens achterom en dacht.
eod.
| |
Noch dansGa naar voetnoot2).Doorluchte Coninghen, die aerdsche Goden heet,
Ghij zyt d' almachtigste, soo ghy niet beter weet:
Maer, houdt het mij te goed'; ick weet noch grooter Hanssen;
Speel-lieden, die u selfs doen naer haer' pijpen danssen.
eod. 13. Feb.
| |
(Schielijck niew)Ga naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.Heeft oyt History van een weeldrigh man gerept,
Die midden uyt den dans gevanghen wierd genomen;
Mij dunckt, dat was een visch die, seilend in syn' stroomen,
In een' door-heete pan met boter wierd geschept.
eod.
| |
DroomenGa naar voetnoot4).Lett toch eens op de menschen:
Wie souse sotter wenschen?
Sy hebben wat gedacht
All slapende bij nacht
5[regelnummer]
(Want droomen zijn gedachten)
Niet waerd datm'er om lachten,
Dat druckens' in haer hert,
Daer ghaen sij met ter Mert,
En venten voor goe' waeren
10[regelnummer]
Die 't noijt en zijn, noch waeren:
| |
[pagina 21]
| |
Hoe haer' gedachten gaen,
Als d'oogen open staen
En all' de sinnen waecken,
En schijnt haer niet te raken;
15[regelnummer]
Als men geen mensch en is,
En tastmen, schijnt, noijt mis;
'S nachts, als wij niet en weten,
Gaen gecken voor propheten;
'S daeghs, als men hoort en siet,
20[regelnummer]
Is dencken min als niet.
Wat dunckt u van de menschen,
Soudt ghij se sotter wenschen?
eod.
| |
(Al tegen stroom)Ga naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+Ghij vraeght, hoe ick soo veel gedicht heb en geschreven,
Door all' de besighheid daer men my lang in sagh?
Will de mensch niet altoos all wat hij niet en magh?
Had ick meer tyds gehadt, ick had veel min bedreven.
14. Feb.
| |
(Aende ydele ieught)Ga naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.Twee jaeren had syn' moer haer' vingerhoed gesocht,
Seid' een vermaeck'lick man, dien ick wel noemen moght,
Haer' naelde wel derdhalf, haer' Brill wel seven maenden,
Het Kokertjen wel ses, en, als hij 'tall vermaenden,
5[regelnummer]
Veel' minder meubeltjens te samen wel een jaer,
En soo veel min geleeft. 'Tzij logen of 'tzij waer;
Wat dunckt u Ionckertjens en pronckertjens voll veeren,
Voll lints, voll spellewercks, soo ghij maer Haer en Kleeren
En den tijd t'samen somt die daeraen is gegaen,
10[regelnummer]
En wat ghy doende voorts heel niet en hebt gedaen,
Wat dunckt u, ('twilder uijt, ghij moet het mij vergeven)
Heeftm' u in twintigh jaer wel anderhalf sien leven?
eod. 14. Feb.
| |
[pagina 22]
| |
(Wacht wat)Ga naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+.Is mij een' vodderij gevallen uijt de pen,
(Weet, leser, dat ick all' mijn' vodden daer voor ken)
Ick sluytse van mij af en laetse liggen rotten:
Lang, lang naer haer' geboort onthael ick se de motten,
5[regelnummer]
En valder met den keur van een versch oogh op aen.
Gevalt mij 'tkind dan noch soo 't eertyds heeft gedaen,
Soo houd ick 't voor soo schoon als icker een kan baeren,
En brengh het inde Werld. daer hoort een tyd van jaeren
Om d' eerste blinde Min die de geboorte gaf
10[regelnummer]
Haer' oogen t'openen met alle vliesen af.
Wij moeten ons elck een als vreemdelingen lesen;
Dan kan elck, en niet eer, sijn eigen rechter wesen.
eod.
| |
(Ians wijf)Ga naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.Ian heeft een mondigh wijf die al snapt wats' in sin heeft,
En toijt sich kost'lick op, als waers' eens 'sdaeghs de bruijt:
Mij dunckt dat sulcken vrouw voor Ian wat veel snaps in heeft,
En wel soo veel snaps uijt.
eod.
| |
(Peerlen voor verckens)Ga naar voetnoot3).Een goed Musick-stuck heeft oneindelick veel in;
Maer 'tschijnt het meeste volck meer tongen heeft als ooren,
Soo praetm'er over heen: 'T is jammer in mijn sin
Dat daer soo veel toe hoort soo veel' niet toe en hooren.
eod.
| |
(Seggen en doen)Ga naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+.Een wilde mij myn' eer in d' eer van 'tsneldicht krencken,
En seide, doet wat kloecks, dat 's beter als 'tgesegh.
'T is, seid' ick, soo ghij seght, maer, als ick 'toverlegh,
Die kloeck wil leeren doen moet eerst kloeck leeren dencken.
eod.
| |
[pagina 23]
| |
(Aen vrijster neel)Ga naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.'T en sluijt niet, seid' ick, Neel, ghij en zijt noch de Bruyt niet,
En light met Claes en malt. Sij seij, mijn goed is mijn,
En mijn is al 'tgebruijck. Iae, seid' ick, dat kan zijn,
Ghij mooght wel meester van uw goed zijn; maer 'ten sluijt niet.
15. Feb.
| |
ComedieGa naar voetnoot2).Men bant het Camerspel ten land' uijt, als een' sonde
Die swacke sondaeren tot meerder sonde ruijt.
Ick straf de Wetten niet; maer, als het aen mij stonde,
Ick bande 't Keuckenspel en 't Kelderspel voor uijt.
eod. 15. Feb.
| |
SchermenGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.Ick gun u bey 'tvermaeck en d'oeffening van schermen,
'Kmagh lyden dat ghij weet hoemen sich konstigh weert:
Maer, sonen, als ghy 'twel en door-wel hebt geleert,
Onthoudt dit byden naem; 'tis maer konst van beschermen.
eod.
| |
VastelavondGa naar voetnoot4).'Kweet niet wie 'tslempen eerst en 'tvasten korts daer na vond;
Dat 's Papen-werck geweest. Dit weet ick; eetmen niet,
Soo vastmen; ismen dood, men eet niet: daerom siet,
'S daeghs voor den sterfdagh is 't de groote vastelavond.
eod.
| |
CoordedansserGa naar voetnoot5).Veracht mijn' konsten niet; het waer een loose lincker,
Die op het enghe pad all doen kost wat ick kan:
Wat magh ick seggen, Loos! het waer een heiligh man,
Die van 'tpad niet en weeck ter rechter noch ter slincker.
eod.
| |
NochGa naar voetnoot6).Wat is oprechticheit een' deughd van hooger waerde!
Gae'ck niet oprechtelick recht op, ick moet ter aerde.
Let, Rechters, 'tgaet uw doen, en 'tgaet uw spreken aen;
De Schael wipt, of de Tong moet recht in 'thuijsken staen.
16. Feb.
| |
[pagina 24]
| |
NochGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.Myn doen schynt wonderlijck;
En 'ten is niet met allen:
Slim op den breeden dijck
En niet slim op den smallen;
5[regelnummer]
'Tperijckel is gelijck:
Die slim gaet moet in 'tslijck,
Die recht gaet kan niet vallen.
eod.
| |
NochGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.Daer hoefde geen gepreeck
Van d'een' in d'ander weeck
Op onse jonghe lieden:
Waer daer geen ander dans
5[regelnummer]
Als desen op syn Frans,
'T sou sich selfs wel verbieden.
eod.
| |
VerrekyckerGa naar voetnoot3).Heel verr werdt heel naer bij, naerbij bykans aen een,
Vier mijlen weeghs tot twee, een' mijle schier tot geen'.
Verr-sienders, siet wat toe; sal 't dese kunst lang herden,
Wat een klein bolletje sal heel de wereld werden!
eod. 16. Feb.
| |
NochGa naar voetnoot4).Als Pier aen 'tpoyen is, en valt aen 'toude blasen
Van Adel en van Goed, en lieght een yeder stom;
All dat hier bolle doen doet hij door volle Glasen,
Maeckt alle ding heel groot en keert het av'rechts om.
17. Feb.
| |
NochGa naar voetnoot5).Verr sien en is 't niet all, maer verr sien en veel teffens.
Die dat kan gaet voor verr en voor voorsichtigh uijt.
Men sie soo verr men will; hij komt aen geen besluijt
Die maer een dingh en siet en nietmetall daer neffens.
eod.
| |
[pagina 25]
| |
NochGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.Daer ick een' moije meit sagh in haer' venster leggen,
Met den neus inde locht en de hand aende Buijs,
En haelen Iupiter met haer' schoon' oogen t'huijs,
Moer, seid ick, dat gaet wel; maer wat sal Iuno seggen?
eod.
| |
NochGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.'K hoef maer een oogh in 'tzeil, een aen den blicken Brill,
Als ick scherp toesien will:
Waer heeft men oijt gelesen,
Dat men, om wel te sien, ten halven blind moet wesen?
eod.
| |
NarresledeGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.Het peerd en is niet geck oft'er de kap af draeght;
De Man is 't die het jaeght.
En 'tspel gaet averechts: dus wild' ick het verstellen:
Als het peerd sitten kost, ick setten 't in de slé,
5[regelnummer]
En de gaet in syn' sté
Behangen met de bellen.
19. Feb.
| |
NochGa naar voetnoot4).De narre-bellen die 'ck de straeten langs hoor gaen,
Staen mij niet qualick aen:
'Kwouw all' de narren soo haer' bellen met haer brachten,
Soo mochtm'er sich voor wachten.
eod.
| |
NochGa naar voetnoot5).Ick vond Ian als een' narr staegh opde Narre-sleê
En strafte dat hij soo geduerigh lagh en reê:
Hy seij, 'ten was niet waer; hij sat het maer en deê.
eod.
| |
NochGa naar voetnoot6).Siet ghij dien narr wel op sijn slé?
Hy rydt, schijnt; maer hij loopter mé.
eod.
| |
[pagina 26]
| |
(Loose Dirck)Ga naar voetnoot1).Als valsche menschen willen,
Siet wat twee woorden schillen:
Dirck, seid' ick, schrickt het oock het peerd dat ghij berydt?
Neen, seid' hij, niet altoos, en meende, niet altyd.
eod. 19. Feb.
| |
(Miltmeestering)Ga naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.Dirck, seid' ick eens, ghij mooght soo rijck zyn als ghij wilt;
Ghy kont noyt vrolick zijn; het schort u aende Milt:
Iae, seid' hij, moght ick eens soo rijck zijn als ik wouw,
'Kwed dat de milt mijn' vreughd niet lang beletten sou.
eod.
| |
(Ians dobbele wensch)Ga naar voetnoot3).Ian hoopt noch eens soo rijck te werden als ick ben:
Dat had hij goed te doen, naer ick mijn' armoe ken:
Maer 'tis een dobb'le sin; hij wil mij niet gelijck zijn;
Eens is hem niet genoegh. Hij wil noch eens soo rijck zijn.
eod.
| |
DiamantGa naar voetnoot4).Wat is het daerw' ons geld soo dertel aen vermallen?
Niet als de klaerste steen of 'thardste glas van allen.
eod.
| |
PeerlenGa naar voetnoot5)Ga naar voetnoot+.'Kwenscht om geen werelds goed, hadd' ick maer in myn' Tuyntjens
Een struyckje twee of drij van sulcke zee-ayuijntjens.
20. Feb.
| |
RobijnGa naar voetnoot6).Ick steld' een' Boer te vre'en, en noemden een' Robijn
Een droppeltje wat hert bevrosen van Roo wijn.
eod.
| |
[pagina 27]
| |
CoralGa naar voetnoot1).Beschaemde Peerlen zyn Coralen, en niet vals,
Om datmens' hangen siet aen een' Boerinnen hals.
eod.
| |
EmeraudGa naar voetnoot2).Een letterken of twee schort aenden Emeraud:
Dat groen is en groen blyft hier beter Nemmer oud.
eod.
| |
TurcoisGa naar voetnoot3).Ick noemden een Turcois, om met een kind te mallen,
Een brockjen hemels diep in d'aerde neer gevallen.
eod.
| |
GoudGa naar voetnoot4).Een Kaelis gaf gewis den naem van son aen 'tgoud;
Het blinckt en het verwarmt veel meer als Turf en hout.
eod.
| |
YserGa naar voetnoot5)Ga naar voetnoot+.Goud is wel goed en schoon; maer het volck is wel wijser;
Als 'top een kerven gaet, soo geeftmen Goud voor Yser.
eod.
| |
(Twee achterdeuren)Ga naar voetnoot6)Ga naar voetnoot+.Ian weet syn' swaericheit in een' Kan te verdrincken;
En als hij geen' en heeft, moet hij dan niet eens drincken?
eod.
| |
(In slaep en doot)Ga naar voetnoot7).Ick haest mij noyt te bedd: heb ick groot ongelijck?
Een mensch die niet en waeckt is een dood-levend lijck.
Eens sterven staet ons toe, en 'tsal een korte stoot zijn;
Maer wie wil 's daeghs eens dood zijn?
eod. 20. Feb.
| |
[Veracht mijn Sneldicht niet; 'T is Alchimisterij]Veracht mijn Sneldicht niet; 'T is AlchimisterijGa naar voetnoot8);
'T is mergh van langen sin. 'K segh niet hoeveel het weerdt is,
En of 't uijt goede stof of quae gedistelleert is;
Maer, soeckt ghij sot of wijs in 'tkorte, soo leest mij.
eod.
| |
[pagina 28]
| |
(Slapende waecker)Ga naar voetnoot1).Die syn' gedachten gaen in 'twandelen en gapen,
Gelijck gedachten gaen diem' in syn' droomen denckt;
Ick weet niet of die man syn' sinnen heeft gekrenckt;
Maer hij heeft min gedaen als wakende geslapen.
eod.
| |
HamerGa naar voetnoot2).Een' kort woord, snell en fel gesproken, heeft meer kracht
Dan een lang swaer bericht dat slaep'righ uytgeseght werdt:
Een kleinen hamer, snel gedreven, heeft meer macht
Dan een swaer Yser dat maer op den Bout geleght werdt.
eod.
| |
SpijckerGa naar voetnoot3).Set eens werck tegen werck, dat 's hullen tegen bouwen;
Zyn spijckers niet voor mans als spellen zijn voor vrouwen?
21. Feb.
| |
StoofGa naar voetnoot4).De Stoof is als een Beeld; s' heeft oogen en s' en siet niet,
Daerom beklaptse Griet niet:
Hads' oogen en een' mond als Griet heeft, 'tmoster uijt,
Wat Griet heeft, een' gestoofd', of een gebraden huijt.
eod.
| |
NochGa naar voetnoot5)Ga naar voetnoot+.'Kweet niet of 'telders voor waer uijt gaet, of voor wonder;
Ons' vrouwtiens vallen warm en hebben 'tvier van onder.
eod.
| |
TeerlingGa naar voetnoot6).Iae Teerling, seyt Andries; wel magh 't een Teerlingh heeten;
Hij heeft mij meer verteert als drincken doet of eten.
eod.
| |
HoetGa naar voetnoot7).Groet geerne, kinderen. indien ghij 't niet en doet;
Licht maecktg' een' vijand om 'tniet lichten van een' Hoet.
eod.
| |
[pagina 29]
| |
NaeykussenGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.Mij dunckt het recht de naem voor sulcken studie waer',
Alsm' een Naeykussen noemd' een' vrouwen-lessenaer.
eod.
| |
Kladschilders eselGa naar voetnoot2).Als ick het elders saegh, ick sou verschricken moeten;
Twee Esels maecken hier niet meer uijt als vijf voeten.
eod. 21. Feb.
| |
TafelGa naar voetnoot3).'Ken ken den man niet; maer een slechte Doctor wast,
Die 'twoord uyt vond van Tafel,
Daer niet op sluijt als wafel,
En soo veel beter spijs, niet op rijmt, maer op past.
eod.
| |
KelderGa naar voetnoot4).Wijn komt van onder d'aerd; die hem naer synen aerd
Wil houden wel bewaert,
Brengh hem weer onder d'aerd.
eod.
| |
NochGa naar voetnoot5).Een dronckaert stierf getroost, mits hij een' hoorde seggen,
Hy soud' in geen slecht Graf, maer in een' kelder leggen.
eod.
| |
FleschGa naar voetnoot6).Dirck, let op dese les;
'T moet vloeyen, of 'tmoet ebben,
Men kan 't niet t'samen hebben:
Altyd een' volle flesch,
5[regelnummer]
Altijd een' holle tesch.
22. Feb.
| |
[pagina 30]
| |
NochGa naar voetnoot1).Ian sagh een' flesch vol wijns, en seij met lust, het was
Een rijpe druijven-bes door een Vergroot-gelas.
eod.
| |
RazijnGa naar voetnoot2).De rimpelende Druijf werd oud en lieffelick:
Gingh 't met de vrouwtjens soo, wat waer 't gerieffelick!
eod.
| |
(Aen bruydegom Dirck)Ga naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.Trouwt ghij, Dirck? veel gelucks; soo ghij mij 'twoord wilt geven
Van de quae kinderen; Niet meer van all mijn leven.
eod.
| |
Hand-dweilGa naar voetnoot4).Wascht, Iudas kind, en plast en drooght uw' natte handen;
Het vellevuyl gaet af, maer noyt het vuyl van schanden.
Daer is een klevend vuijl, dat met will in het graf;
Het Bloed en woecker-vuijl; dat veeght geen hand-dweil af.
eod.
| |
ServetGa naar voetnoot5).Men vraeght mij nu en dan van waer het woord Servet is?
Heel wel en weet ick niet
Wat het voor noen bediedt:
Naermiddagh is 'teen ding dat seer vuijl en seer vet is.
eod.
| |
(Dirck inden bant)Ga naar voetnoot6)Ga naar voetnoot+.Dirck had dat geldigh wijf noodsaeckelick van doen:
'T is een wijf evenwel; en 'thoofd staet hem soo groen.
Hij miste wel een wijf, als hij haer goed kost missen:
Maer eten gaet voor al. Sou men niet mogen gissen
5[regelnummer]
Dat niewgetrouwde Dirck, die meer denckt dan hij seght,
In een gevangenhuijs met goude Traellien leght?
23. Feb.
| |
[pagina 31]
| |
LyndraeijerGa naar voetnoot1).Kost yeder een soo spinnen,
Wat een soet voordeel waer 't!
De man doet niet als winnen,
En hij gaet achterwaert.
eod.
| |
(Een' boose rijcke)Ga naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.Veel' vrienden rieden mij een' rijcke weew te trouwen:
Ick hiel mij koeltjens; maer ick teeckende de Kaets,
En, als ick 't oversloegh, ick waerd'er met behouwen:
Doch, mannen, seid ick, stelt u selven in mijn' plaets;
5[regelnummer]
Wat dunckt u, dorst ghij mij wel instaen voor 'tberouwen?
S' heeft inder daed veel goeds; maer inden aerd veel quaeds.
eod.
| |
RinghGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.Geboeyde vingeren in Ringen, vijf of ses,
Die gulde Slaevernij streckt als recht voor een' statie:
Als 'tons een ander dé, wij trocken 'tin proces;
Nu gaenw' in hechtenis bij will'ghe condemnatie.
24. Feb.
| |
(Onmenschelickheit)Ga naar voetnoot4).Ian, seghtm', is moedigh als een Leew. Is dat syn meest?
Soo is hij evenwel maer moedigh als een Beest.
25. Feb.
| |
WeerhaenGa naar voetnoot5).Haeghsch Hoofsche pronckend volck, het zy dan man of wijf,
Die meer gevolghs begeert dan uw Bors wel kan voeden,
Let wel op myn bedrijf:
'Kheb altoos inden wind, en noijt en kan ick spoeden;
5[regelnummer]
De reden is, mijn steert is grooter als mijn lijf.
26. Feb.
| |
[pagina 32]
| |
NochGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.Het wispeltuerigh dingh, dat hier van Oost tot West
Vijf, ses mael 's daeghs beweeght, (heb ick het wel onthouwen
Wat alle mans aerd scheelt van allen aerd van vrouwen)
Magh wel een Weerhaen zijn; maer een Weerhoen waer 'tbest.
eod.
| |
(Bouwens onthouwen)Ga naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.Hoort ghy wel, riep ick, Bouwen,
Past het mij wel t'onthouwen
Wat ghij mij schuldigh zijt
Van over langen tyd.
5[regelnummer]
Iae, seid' hij, sonder faelen;
Maer weet van geen betaelen;
En als ick 'er na vraegh,
Seght hij ter goeder trouwen,
Onthouwen is onthouwen,
10[regelnummer]
En onthoudt het mij staegh.
eod. 26. Feb.
| |
(Boose Ian)Ga naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.Ian trouwd' een' jonghe vrouw, daer hij wat acht op slaen sou,
Om of sy haer misgaen wouw.
De vrouw is goed van leven,
En Ian geeft s' alle daegh een' oorband ses of seven,
5[regelnummer]
En seght, als m' hem bestraft, hij heeft noch noyt voldaen,
Der vrienden meening was hij souder acht op slaen.
27. Feb.
| |
(Wiltbraet)Ga naar voetnoot4).Tryn, weet ghy wat ick vast voor een mirakel houw?
'T zy tuschen ons geseght; Een goede kloecke vrouw.
eod.
| |
(Lichte Agniet)Ga naar voetnoot5).Agniet heeft om een hoeck een mallicheit begaen:
Eerst heefts' haer' goeden man en dan haer selfs ontgaen.
eod.
| |
[pagina 33]
| |
(Pieters wijf)Ga naar voetnoot1).'T is een ouwbolligh wyf daer Pieter aen getrouwt is,
S' is in ouwbolligheit geverwt tot in de woll:
Of ick het niet en wist, 'ksaegh 't aen haer' grijsen boll:
'T is een oudbolligh wijf dat zestigh jaeren oud is.
eod.
| |
VlaggeGa naar voetnoot2).Scheeps vlagge wijst den wind geduerigh naer hij draeijt,
En elcke Kabel dient. Wat doen ons' jonghe Heeren
Met linten op de broeck, en op den hoed met veeren?
Die vlagge wijst den wind die in haer' hoofden waeijt.
eod.
| |
Bed-stedeGa naar voetnoot3).In 'twaecken is 'tniet vreemd: 'tis wonder dat de Franssen
Ons oock al slaepende naer haere pyp doen danssen:
Doe Holland slechter en soo veel te wijser was,
Leid' elck syn beste goed in een goe dichte Kas.
eod.
| |
(Dircks gebroet)Ga naar voetnoot4).Dirck heeft veel' kinderen, daervan my dunckt de meesten
Min menschen zijn als beesten:
Verwondert u dan niet, maeckt hy somtyds de beest;
'T heeft lang syn werck geweest.
eod.
| |
WijserGa naar voetnoot5)Ga naar voetnoot+.Twee vrysters heeft Andries in als;
Maer 'tis in schyn, en die is vals:
Gelyck de wijsers vande Klocken
Veeltijds het raderwerck bejocken:
5[regelnummer]
Al staet syn wijser dan op tween,
Van binnen staet syn hert op een.
eod. 27. Feb.
| |
[pagina 34]
| |
Mijn' beeldGa naar voetnoot1).Lang was ick Vleesch en Been;
Hier staen ick als een steen.
Wie soud't niet werden, die soo veel vreemds siet geschieden,
Hier van ondanckb're, daer van onbeschaemde lieden?
eod.
| |
(Duyf en slang)Ga naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.Ick volgde de goe les die mij een goed man gaf;
K nam 't hem niet qualick af die myn geld had gestolen;
Maer, komende ter plaets daer hij het had gescholen,
Packt' ick het soetiens op: Nam ick 'them qualick af?
eod.
| |
Sieck van HypocrasGa naar voetnoot3).Was 't Heer Hippocrates syn werck, die soete dranck,
Die gecanneelde Gall? Ick soudt'er schier uijt proeven.
'T is konstigh aengeleght; die daer drij daghen lanck
Sijn maegh met had geterght, sou licht den vierden hoeven
5[regelnummer]
Een Heer Hippocrates of drij, vier sulcke boeven.
eod.
| |
MuijlGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+.Ick magh geen' vrouwen sien slofkoussen met haer' muijlen:
Mij dunckt, het is genoegh dat sy van boven muijlen.
eod.
| |
(Vergeving)Ga naar voetnoot5).Vergeeft mij, man, seij Trijn; heb ick wat mals bedreven;
'T en sal noijt meer geschien. Dirck nam het woord in acht,
En heeft haer vriendelick een soopje toegebracht
Om haer te redderen van wat te langen leven.
5[regelnummer]
Doe bad hij op syn beurt; Tryn, wilt mij dit vergeven,
T en sal noyt meer geschien. Sij sey in haer gedacht,
En heeft soo lieffelick den boosen geest gegeven,
'Kwouw 'ck u vergeven moght soo ghij mij hebt vergeven.
28. Feb.
| |
[pagina 35]
| |
Vloer-sandGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.De steenen in het sand, en weer sand op de steenen!
Het schynt de menschen meenen
Haer' huijsen moeten zijn, als stof van dobb'len thoon,
Aen weersij'n even schoon.
eod. 28. Feb.
| |
(Heer Dirck op stoel)Ga naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.Dirck heeft een uer op stoel versleten
Daer ick geen voordeel af en treck,
Dan dat hy mij heeft leeren weten
Hij is een ongeleerde Geck.
5[regelnummer]
Ick segh 'tvoor mij en soo veel menschen,
Als men 't wat eer geweten hadt,
Men had met eeren moghen wenschen
Dat hij op stoel geseten hadt.
29. Feb.
| |
(Om vreedsaemigh preken)Ga naar voetnoot3).Ghij die de Kerck in hebt en alle man by d'ooren;
Eij helpt ons aende vrucht van 'theiligh brood en wijn:
Verkondight ons wat rust kan stichten, en niet stooren,
En laet Gods Preeckstoel niet der Menschen breeck-stoel zijn.
eod.
| |
Een man op biesen gebondenGa naar voetnoot4).Het luijdt vreemd; maer gelooft dat geen dingh waerder is,
Dan datmen niet en sinckt om datmen swaerder is.
eod.
| |
PreeckstoelGa naar voetnoot5).'T is een gelyckenis die 'ck ernstelick versier;
Mij dunckt de Preeckstoel is een heilighe mortier;
De stamper, de man Gods, die 's Hemels specerijen
Soo fyn stoot dat de reuck goe zielen kan verblijen,
5[regelnummer]
En God self: en, dat noyt als hier gesien en werdt,
Hij stamptse met syn' Tong, syn' herss'nen en sijn hert.
1. Mart.
| |
[pagina 36]
| |
OrgelGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.Het hemelsche geluyt van pypen soet en sterck
Is wel en stichtelyck te besighen op aerde:
Is 'tmaer vermaeckelick, en vreught syn' hoogste waerde,
Wat doet het inde kerck?
eod.
| |
VastenGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.'Kverstae 't Roomsch vasten niet: m'en most mij onderwijsen
In wat Boeck vasten heet veranderen van spijsen.
En als wij ons somtyds versadighen in 'tland,
En somtyds onsen lust vervullen aen het strand,
5[regelnummer]
Welck is het stichtigste van die twee leck're dingen,
'T goed cier van Rijswyck, of 'tgoed cier van Scheveringen.
eod.
| |
(Vrouwen kracht)Ga naar voetnoot3).Sagh Eva suer, of soet, does' haer goe'n man verleidden,
Wat dunckt u, seid ick, Neel?
Sy seij, 'twas evenveel;
Hy most'er onder deur, kost sy maer een van beiden.
eod. 1. Mart.
| |
(Noch)Ga naar voetnoot4).Wil een' vrouw vriendlick sien, gelycks' in 't vrijen sagh,
Waer is de harde man diens hert daer tegen magh?
En wilse vaets en vies als een' gesengde pop sien,
Waer is de stoute man die daer derft tegen op sien?
5[regelnummer]
'T staet ons schoon, heeft men d'er twee messen op syn' schee,
Daer 'thapert, soo mender maer een en treckt van twee.
eod.
| |
DuijnenGa naar voetnoot5).Des Heeren goedheit blijckt aen elcken Duijn syn' top:
Sout water roert wit sand; de stormen waeijen 't op;
Daer soo' noch slyck en holp noch geen geweld van delven,
Heeft God de zee belast, Gaet en bedijckt u selven.
eod.
| |
[pagina 37]
| |
(Dertele Dirck)Ga naar voetnoot1).'T welvaeren heeft de schuld dat Dirck aelwaerdigh is:
Hij meent, wat hem geluckt, dat hij 'tal waerdigh is.
eod.
| |
(Swaer gevolgh)Ga naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.Ian light en doet syn best
Om een ryck wijf te trouwen,
En geld is groot gerief in sulcken kouden nest:
Maer let eens op de rest;
5[regelnummer]
Die een wijf onderhout, dien moet sy onder houwen.
eod.
| |
WeckerGa naar voetnoot3).Vreest voorden Wecker niet; hij sal sich niet verslapen,
Maer aenslaen als goe lond en laedkruijt op de pan.
Een spytigh wonder is 't daer ick m' aen kan vergapen:
Kan een dood yserwerck dat een mensch niet en kan?
2. Mart.
| |
(Sneldicht)Ga naar voetnoot4).Wat spilt ghij Pen en Inckt aen Sneldicht? seij mij Ian;
Ick weet een' korter wegh door een die 'tbeter kan.
Mijn wijf haer minste woord, wanneerse maer half gram is,
Is scherper ongelyck dan uw snelst' Epigram is.
3. Mart.
| |
(Noodighe swackheit)Ga naar voetnoot5).Gedenckens taeye kunst en wensch ick niet te weten:
Ick hadd'er liever een' te leeren van Vergeten.
Sou my te voren staen all wat ick heb besweet
In lyden of in vrees; het waer een pack van leed
5[regelnummer]
Dat and're schouderen als mijne mosten dragen:
Soud ick oock al de vreugd van all' mijn' blancke dagen
In eenen spiegel sien; een stercker oogh als 'tmijn
Most dat versamelde geblixem machtigh zijn.
Wat is 't ons dienstigh dat vergeten en onthouwen
10[regelnummer]
Haer' krachten wederzijds onthouwen en verdouwen;
Wat is des Heeren doen voordachtigh en doorwijs,
Die ons 'therdencken wel vergunt; maer stuxgewijs!
4. Mart.
| |
[pagina 38]
| |
(Droom)Ga naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.Ick droomd' in goeden ernst, den Haegh sou recht sien doen
Aen vrouwtjens dien de schuld van een verkeerden soen
In 'tLijden had gebracht; en, om geen' Beul te halen,
Elck sou syn lichte wijf met een Pistool betalen.
5[regelnummer]
Het moorden ging eens loefs, als op Templieren, aen.
In eenen oogenblick was my de slaep ontgaen;
Noch schrick ick vanden slagh die die Pistolen gaven;
'T gingh of 'er een soldaet op 'tKerckhof wierd begraven.
eod. 4. Mart.
| |
(Teun de dief)Ga naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.Teun, seid' ick, meent ghy staegh te rooven en te stelen?
Ghij kont'er niet met deur, en in 'tend kost het kelen.
Hoe, seij Teun, 'khael 't in d'een' en brengh 't in d'ander deur;
Kan ick'er niet met deur?
eod.
| |
MaenGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.'Kneem een slecht Prediker syn' beste leering leene:
Wat scheelt het, ofse mij van tween komt of van eene?
Wat scheelt het of de Maen haer' eighen straelen schiet,
Of vande son geleent, als m'er maer wel bij siet?
eod.
| |
(Volle neel)Ga naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+.All' uw' hoofd en lenden-pijn
Is gemaeckt werck, seij Catlijn,
Tegens Neel, haer jongste hoertje.
Neel, die 'tlijf vol beenen stack,
5[regelnummer]
Suchte droeffelick, en sprack,
Iae, gemaeckt werck, lieve Moertje.
eod.
| |
SonGa naar voetnoot5).Waer 'tschepsel en die 't schiep tot eener tijd te noemen,
Van alle wonderen die menschen mond kan noemen
| |
[pagina 39]
| |
En zijn noijt vreemder twee verschenen noch gedocht
Als Gods Soon in het Vleesch en Gods Son in de locht.
5. Mart.
| |
SterrenGa naar voetnoot1).Den Hemel spreeckt Gods eer, en ick verstae die spraeck:
Maer, segg ick, als ick door die spraeck aen 'tspreken raeck,
Schoon' oogen van den nacht, ontallickheit van lichten,
Te veel om leegh te staen, te weinigh om te lichten,
5[regelnummer]
Waer uwe spraeck mijn' spraeck, mijn eerste vraeghen waer,
Wat doet uw Leger en tot wiens dienst staet het daer?
eod.
| |
(Aen stinckende Ian)Ga naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.'T zij dat het haper' aen uw' kleed'ren of uw vel,
Of ghij rieckt qualick, Ian, of ick en rieck niet wel.
eod. 5. Mart.
| |
KerckGa naar voetnoot3).Wat werdter Houts en Steens verhackelt en verhouwen,
Om eene kerck te bouwen!
Ick weet een beter en onkostelicker werck:
Drij in Gods naem vergaert, jae een hert is een' Kerck.
eod.
| |
BruijloftGa naar voetnoot4).De Trouw-feest is een dagh van 'tuyterste vermaecken:
Den Gecken tot een aes, den Wijsen tot een baecken.
Maer, Bruydegoms, die 'tzijt, of die het werden sult,
Denckt niemand eens waerom de Pille werdt vergult?
eod.
| |
BegraeffenisGa naar voetnoot5)Ga naar voetnoot+.Lang heb ick 'tnae gedocht 'twerck der Begraeffenis;
Korts heb ick eerst geleert wat dat de reden is
Dat men der hoort te gaen en datter elck soo noo gaet;
'T is datter elck den wegh moet volgen dien de doo gaet.
eod.
| |
[pagina 40]
| |
PennemesGa naar voetnoot1).Dat mij all' d'eere kom', waer wat te hoogh genomen,
Schoon ick voorsnijder ben
Van alle letter-konst: daer 's wel wat scherps gekomen
Oock uijt een' stompe pen.
eod.
| |
PasserGa naar voetnoot2).Een Passer was wel eer by menschen ongehoort;
Maer noyt niet ongesien: dat kan sich selfs bewijsen
Aen sotten en aen wijsen:
All wat twee beenen heeft is Passer van geboort.
eod.
| |
LiniaelGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.Slaet all' uw' Boecken op, geleerde Li'en; hoe staet'er;
Het eerste Liniael waer wierdt het naer gerecht?
Is 't nergens uijtgedruckt? Hoort wat de Reden seght;
Of naer een hangend lood, of naer een liggend water.
eod.
| |
AstrolabiumGa naar voetnoot4).Een Gaudief luysterde met yver naer den naem
Van Sterre-nemens kunst, en wenschte sich bequaem
Om hand aen 'twerck te slaen; om of hij kost begrijpen
Hoe nu en dan ter sluijck een Sterr uyt 'tnest te grijpen.
eod.
| |
GraetbooghGa naar voetnoot5).De vrome lieden staen als Sterren diemen schiet:
Men dreightse wel van verre;
Maer de geschoten sterre,
Noch de gelasterd' eer en raeckt dat schieten niet.
eod.
| |
Hemelsche globeGa naar voetnoot6)Ga naar voetnoot+.Den Hemel op der aerd en is geen kleine saeck:
Iae, 'twaer het vol vermaeck,
En men soud't hier wel herden,
Gelijck 't den eersten is, waer het soo wel den derden.
6. Mart.
| |
[pagina 41]
| |
Aerdsche globeGa naar voetnoot1).Wat let Copernicus, waerom soud' hij 't niet winnen?
Een draeyend' Aerdenkloot en was geen quaed versinnen:
Het magh wel waerheit zijn; en neemt het logen was,
'T versinnen vanden draeij komt hier altoos te pass.
eod.
| |
SlaepmutsGa naar voetnoot2).Als ick den arbeit weegh,
Die 'ck in mijn' droomen pleegh,
Weet ick niet t'onderscheiden
Welck ick te recht van beiden
5[regelnummer]
Het besighst heeten moet,
Mijn' Slaepmuts of myn' Hoet.
eod.
| |
(Trijn klaps)Ga naar voetnoot3).Trijn heeft een weersien in 'tklappeijen,
En stelt sich aen als waer sij 'tmoe:
Een weersien? Iae; want, als sy scheyen,
Soo seghtse, volck, tot weersiens toe.
7. Mart.
| |
KruijerGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+.Dit kruijen valt mij bang: doen icker aen vergaerde
Was 'teen rampsaligh' uer: Geleerden op der aerde,
Die alle kunsten kunt, spreeckt hier eens na mijn' sin:
Hoe weinigh dat ick win,
5[regelnummer]
'Kwouw wel een vaentje schencken
Die de kunst kost bedencken,
Dat ick mijn' wagen kruyd' en satter selver in.
eod.
| |
KleermakerGa naar voetnoot5)Ga naar voetnoot+.Als ick 't al overslae van de naeld tot den draed,
Genoeghen is Geluck in allernanden staet.
Daer is een' Naeld, die 'tvolck verr van haer' vaderlanden
Tot daer de son ontwaeckt, of daer sy slaepen gaet
5[regelnummer]
Den Ryckdom soecken helpt die 'tvolck maer en versaedt.
Wat is die beter dan mijn' naeld is in mijn' handen?
eod.
| |
[pagina 42]
| |
SchoenmakerGa naar voetnoot1).God schiep aen Hand en Voet vijf ving'ren en een' Duijm:
Maer met dat oudewetsch en is men niet te paeijen:
Wij weten d'eerste vorm soo konstigh te verdraeijen,
Soo scherp, soo stomp, soo rond, soo plat, soo eng, soo ruijm,
5[regelnummer]
Dat die se niet en kend' en saeghse niet te raeijen.
eod.
| |
SchoenlapperGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.Men grijpt all waermen kan, en 'tgeld meest al gelyck
Of men syn nooddruft uyt schoon water hael' of slijck.
Daer zynder grootere daer ick niet voor en wijck:
Wat seght ghij, Lombaerden? den armen maeckt mij rijck.
eod.
| |
(Blinde)Ga naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.Men sprack een' Blindeman van 'theiligh pad na Roomen,
En hoe gemackelick het was voor vrouw of man:
Iae, seij den arme knecht, het zij soo licht als 'tkan,
Wil niemand med' op wegh, ick sieder niet te komen.
eod.
| |
(Aen Westerbaen)Ga naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+.Beleefden Heer van Brandwijck,
Die Ockenburgher sand-wijck
Berooft van struijck en meij,
Om mijn' Hofwijcker Kleij
5[regelnummer]
Met ongemeene Kersen
En ongemeener Persen
Gestadigh te versien,
'K heb u veel dancks te bi'en,
Maer danck is wind van woorden,
10[regelnummer]
Daer danckbaerheit behoorden,
Niet in een' hollen schijn,
Maer inder daed te zijn.
Wat raed? Raed kan ick geven:
Bewaert maer lijf en leven
| |
[pagina 43]
| |
15[regelnummer]
Tot dat de somer kom';
Eerst sal ick u de Blom,
Daernaer de vrucht doen lesen
Van al wat ghij voor desen
En nu weer, niew en oud,
20[regelnummer]
Aen Hofwijck hebt betrouwt.
Niet dat ghij Capitalen
Tot mynent hebt te halen;
Men geeft'er op sijn best
Niet meer als Interest.
25[regelnummer]
Maer, wilt ghij 't wel bedencken,
Sal ick het Weyland schencken,
Daer ghij de Melck geniet,
Soo bouwt ghij niet om niet.
7. Mart.
| |
[Vis Romana loquar compendia? noster agellus]Vis Romana loquar compendia? noster agellusGa naar voetnoot1),
Arbor nostra, tuus fructus et usus erit.
eod.
| |
(Rampsalicheit)Ga naar voetnoot2).Rampsaligh menschen-hert, ghij hoeft u niet te quellen
Met uw' rampsaligheit van jongs aen op te tellen;
Mij dunckt die rekeningh niets te rampsaligh leijt,
Soo 'tslot maer goed en valt, en na ramp saligheit.
8. Mart.
| |
(Brouwer Dirck)Ga naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.Dirck heeft het Brouwen aengerandt
Met grooten moed en klein verstandt:
Nu staet hij vast en treckt syn' schouwer
En siet de Brouw-kuijp over kant.
5[regelnummer]
In 'teerste schreef hij, Dirck de Brouwer,
Nu teeckent hij, Dirck de Berouwer.
eod.
| |
WijnverlaterGa naar voetnoot4).Als alle menschen de'en wat ick doe om den kost,
Soo had ick wel soo wel het Ambacht noijt begost.
eod.
| |
[pagina 44]
| |
TorfdragerGa naar voetnoot1).Wat dunckt u, rijcke li'en, van 'tAmbacht dat ick doe?
Ick warm mij by uw' Torf en krijgh'er geld op toe.
eod.
| |
SlijperGa naar voetnoot2).Ick ben geen vogel struijs; maer ick gelijck hem vrij:
Koud IJser voedt mijn' maegh, mits het niet scherp en zij.
eod.
| |
GrafmakerGa naar voetnoot3).Ick plant dood menschen-vleesch, die 'tgeern op komen sagh,
Wacht' maer een weinigh tyds; tot opden jongsten dagh.
eod.
| |
GlasmaeckerGa naar voetnoot4).Een Glasmaecker? waerom? hoe kom ick aenden naem?
Om 'tsnijden van een' ruijt, om 'tlooden van een raem?
Mijn Peter meende 't wel, maer diende wel wat wijser:
Hoe, maeckt een Goudsmit Gout, en maeckt een grofsmit IJser?
9. Mart.
| |
CleermaeckerGa naar voetnoot5).Danck hebb' de Fransche locht, die my de Bors kan stijven,
En maeckt de jongste Mod' in veerthien daghen oud.
'Kwouw liever te Parijs een jaer aen 'tAmbacht blijven,
Als veertigh jaer aen een met Israel in 'twouwt.
eod.
| |
KeersmaeckerGa naar voetnoot6).'T is geen' oned'le konst die 't middernachts doet daegen:
Laet vorsten hoogen roem op hooger afkomst draegen:
Mijn maegschap is soo hoogh dat icker af verschrick:
Denckt ofw' ons niet wat naer bestaen, de Maen en ick.
eod.
| |
ToortsmakerGa naar voetnoot7)Ga naar voetnoot+.Wel mij, dat men 't de Bie in geene tael kan melden
Hoe 'ck met haer goed om spring: hoe sou sy 't mij vergelden,
Kost s' eens begrijpen in haer vliegende Verstand,
Dat ick haer' keucken roov en steeck haer huijs in brand!
10. Mart.
| |
[pagina 45]
| |
OrlogiemakerGa naar voetnoot1).Ick past' op vrouwen noch op Heeren
Doen ick mijn ambacht eerst begon:
Ick wist raed om den kost met eeren,
Als ick maer wel stond met de son.
eod.
| |
Oostindische schepenGa naar voetnoot2).Siet watter volck van Kruijt wil blosen,
Hier en heel verr van hier ontrent.
Men moet het laden, sou men 'tlosen.
Voor soo veel keelen, soo gewent,
5[regelnummer]
Zyn wij niet qualick uytgekosen.
Tot sulcke Taf'len sonder end
Behooren sulcke Peper-doosen.
eod.
| |
BoskruijtGa naar voetnoot3).De warmte kan groen Kruijt verblijden
En drachtbaer maecken tsijner tijd:
Het swarte wil geen' warmte lijden,
Of in een omsien is men 't quijt.
eod.
| |
PompmakerGa naar voetnoot4).Mijn handwerck hanght aen ijs'ren Armen,
Daer m' hem aen koelen kan en warmen;
Koel water haelens' uijt der aerd,
Warm wordt hij die d'er aen vergaert.
5[regelnummer]
Ick waer den rijcken en den armen
Wel vijf of ses Doctoren waerd
En stilde menighte van karmen,
Wist ick een' Pomp voor maegh en darmen.
eod.
| |
LuytmakerGa naar voetnoot5).'Kmaeck houte kinderen; die neemtmen in syn' armen,
Men slaeter op, men nijpts', en hoe dat dichter gaet,
| |
[pagina 46]
| |
En hoe ghij scherper nijpt, en hoe ghij kloecker slaet,
Hoe sy bevallicker geluijt slaen door doo' darmen.
11. Mart.
| |
MetselaerGa naar voetnoot1).Men giet geen Huijs gelyck een klock:
En men vertilt sich aen een block
Dat meer weeght dan men op kan houwen.
Die less betracht ick in mijn bouwen.
5[regelnummer]
Bij leeghe laeghjens gaen ick op
En kom allengskens tot den top.
Sij moghen haer aen mij wat slijpen,
Dien geld of eer-sucht doet vergrijpen.
eod. 11. Mart.
| |
TimmermanGa naar voetnoot2).Is 't niet een slechte wegh om aenden kost te komen?
Ick leef maer bij geschild' en bij gescheurde Boomen.
eod.
| |
DeckerGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.Schaemt het u niet te hooren,
Hoedmakers, ghy en ick zijn beij van 'tselve gild,
Beij met de kap gequelt: het weinigh daer 't in schilt
Is weeck' en herde stof by u en mij gekoren;
5[regelnummer]
Mijn Pan-dack is mijn Vilt,
Myn Lei-dack mijn' Castoren.
eod.
| |
BleickerGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+.Kost de Son op grauw vel dats' op grauw linnen kan,
Wat kreegh ick Ioffertjens (derf ick 't? jae, 'kmoet het seggen)
Wat kreegh ick Ioffertiens, en wat een geld daervan,
Die heel geern op den rugg te bleicken souden leggen!
eod.
| |
HovenierGa naar voetnoot5)Ga naar voetnoot+.Eerst queeck ick botten, en dan Bloemen, en dan vruchten:
Maer oock wel Bloemen en geen' vruchten bijden grond.
Hoort, ghij die altijd geern vrucht en vreughd t'samen vond,
Daer zijn veel vruchteloose en eerlicke genuchten.
eod.
| |
[pagina 47]
| |
OpermanGa naar voetnoot1).Ick ben een slaef en blijf 't; daer is niet uyt te raecken:
Dat komt van 'tmengelmoes van oud' uytheemsche spraecken.
Sprack Holland eens goed Duytsch (siet wat een' letter kan)
Ick waer soo goed als Baes, ick waer een Opper-man.
12. Mart.
| |
KuijperGa naar voetnoot2).Eens was mijn' neering goed: nu lightse meest in duijgen;
De kladd is in de Kunst: dat kan den Haegh getuyghen,
En kuypers kuypen vol. Is 't Ambacht niet verkladt,
Daer 'tmeest gepleeght werdt by de beste vande Stadt?
eod.
| |
(Steegh Israël)Ga naar voetnoot3).Wat was het Ioodsche Volck steegh tegen Gods verbieden,
Taey tegen Gods gebod! All was 'tnaer Israël,
Haer Grootevaders naem, de toenaem voeghd' haer wel
Van Israëliten, want het waeren ys're lieden.
eod. 12. Mart.
| |
SwaerdvegherGa naar voetnoot4).Ick veegh een' niewe Lem, of een' verroesten Deghen,
En 'tis mijn eighen werck; maer 'tbloedighe geweer
Voor anders als Gods saeck en is mijn werck niet meer;
Dat moet der boosen boet, en Gods genade veghen.
eod.
| |
GeschutgieterGa naar voetnoot5).Mijn handwerck wel gekruydt gaet van den Duijvel swanger,
En die scheidt met een' stanck. Te water en te land
Werdt het met recht genoemt der Princen lange hand:
Maer siet toe, wie se terght; noch hebben syd'er langer.
eod.
| |
GoudsmitGa naar voetnoot6).'T is al Goud watter blinckt tot mijnent; maer in schijn,
En inder daed niet al. Leert u hier aen gewennen
Der menschen uyterlick en innerlick te kennen:
Daer schynt'er veel door-Goud, die maer verguldt en zijn.
eod.
| |
[pagina 48]
| |
SilversmitGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.'T zij weeld', of sotticheit die rijcke lieden quelt,
Mij komtse wel te pas: Klaer Tenne-werck, schoon' aerde,
Was eertyds Tafel-goed voor vorsten vander aerde;
Nu moet'er 'tSilver aen. Ons volck is moe getelt,
5[regelnummer]
Sy haelen 't uijt de Munt en eten uyt haer geld.
eod.
| |
(Stoute onkunde)Ga naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+.Daer is geen tuchten meer aen Iongh volck hedensdaeghs;
Sij geven 't niet eens kamp, al valtmender met slaeghs:
Ouw' lieden zijn versuft; sy weten 't altegader:
De kinderen voortaen zyn ouder als haer vader.
eod.
| |
(Onbeleeft liefst)Ga naar voetnoot3).Men hoetelde Reinier om een goed wijf te trouwen,
Ervaeren en beleeft meer dan gemeene Vrouwen:
Neen, seid' hij, vrienden, neen, s' is mij all te beleeft.
Reinier had wat gelycks; s' had zestigh jaer beleeft.
eod.
| |
(Gissingh)Ga naar voetnoot4).Dirck sloegh sijn' jonghe vrouw, als hads' haer wat misdragen:
Sij riep, 'ten was niet waer,
Hij moght het vrij bevragen:
'T magh wesen, seid' hij, Neel; ick slaeder oock maer naer.
eod.
| |
HerbergierGa naar voetnoot5).Daer soecken't er by mij, die 't t'huijs wel souden vinden
Soo goed, of wel soo net: maer daer 's geen helpen aen;
'T moet inde Herbergh zijn. Hoe sij bij 'tvrouwtje staen
Daer sorgh ick weinigh voor; mij zijn 't goe waerde-vrinden.
eod.
| |
[pagina 49]
| |
SchipperGa naar voetnoot1).Vijf-stuijvers-menschen-vleesch, goed koop volck, die uw' lyven
Aen 'tvaderland verpacht; veel gaet ghij in 'tgevaer,
Veel en gaet ghijder niet: en dat's te herden; maer
Ick moet staegh in 'tgevaer, sou 'ck aende welvaert blijven.
13. Mart.
| |
NochGa naar voetnoot2).'T gaet of ick niet bedreef als ick wat sal bedrijven.
Bedrijv ick wat, ick moet myn' dingen laeten drijven.
eod.
| |
ApothekerGa naar voetnoot3).De Doctor zy soo kloeck, soo Boeck-wijs als hij kan,
Om menschen-lijven aen den anderen te klampen:
Ick moet 'er Steen en Calck toe snyden en toe stampen;
Hij waer geen Metselaer, waer ick geen Operman.
eod.
| |
BoeckbinderGa naar voetnoot4).Ick ben geen futselaer, ick ben geen slechte klutsaert;
Ick heb oock deel aen 'tboeck; soo hij die 'tgoed bewaert
Geen minder goed en doet dan die 'tgoed heeft vergaert:
De schrijver heeft gehackt, ick bind syn hout tot Mutsaert.
5[regelnummer]
Iae Mutsaert menighmael en klaeren winter-brand,
Somtyds wat, meestendeel veel min waerd als den band;
Soo dat de leser best syn' rekening sou vinden
Die mij den schrijver self in kettingen dé binden.
14. Mart.
| |
DruckerGa naar voetnoot5)Ga naar voetnoot+.Van 'tKeiserlicke Hof tot de Schaepherders Kluijs
Tracht ijeder vred' en vreughd en vrijheit te gewinnen;
Ick ben de man alleen van averechtse sinnen,
Die staegh om perssing en om druck wensch in mijn huijs.
15. Mart.
| |
OrgelistGa naar voetnoot6).Gedachten gaen als Wind, en dat 's niet veel te achten;
De Gecken dencken oock, en kinderen niet min.
| |
[pagina 50]
| |
Voor mij, lett of ick denck of niet en denck met sin.
Uw oor kan 'tseggen, want hier gaet Wind als gedachten.
eod.
| |
Noch wat op den trant des heeren van Zuylichems versjes beginnende Beleefden Heer van BrandwyckGa naar voetnoot1).
Al send uw vriend van Brandwyck
Wat boompjes uyt syn Sand-wyck,
Noch houdt hy struyck en mey
Voor uw' en andere kley.
5[regelnummer]
Oock bleef 't niet by wat kersen
Noch voddery van Persen,
Was hy met macht versien
Om u zyn dienst te bien.
Danckt hem oock niet met woorden,
10[regelnummer]
Beleefder als 't behoorden,
Voor dingen, die in schyn
Meer als in wesen zyn.
Ick meyn 't noch niet te geven
En hoop so langh te leven
15[regelnummer]
Tot ick op Hofwyck kom,
Niet om uw vrueht of blom
Uyt uwen hof te lezen,
Ick val niet graegh in desen,
Dat goed is by my oud,
20[regelnummer]
En 't magh my syn betrouwt:
Veel min om Capitalen
Aldaer te komen halen,
My komt oock op syn best
Niet veel van Interest:
25[regelnummer]
Maer, om nae wel bedencken
Te seggen: So 'k voor 't schencken,
Myn Heer, uw gunst geniet
So schonck ick niet om niet.
16. Marty. (J. Westerbaen.)
| |
PistoolmaeckerGa naar voetnoot2).Pistolen zijn mijn werck; fijn ijser in fijn hout:
'Tmagh onder d' Ambachten wel een zyn vande minsten,
Maer 'tis het armste niet; of het zijn slechte winsten
Voor twee van yser twee, of drij, of vier van Goud.
16. Mart.
| |
[pagina 51]
| |
SpoormaeckerGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.'Kheb Mondstucken te koop en Sporen neffens een;
Soo schickten 't d'eerste van mijn ambacht, en ick prijst'er;
Daer moet voortspoedigh en voordachtigh zyn gereen;
Met sporen sonder toom geraecktmen licht 'tspoor bijster.
eod.
| |
BlindeGa naar voetnoot2).Een blinde wel geneust kent by den wegh distinct
Een Ioffer die wel rieckt uyt een vis-teef die stinct.
eod. 16. Mart.
| |
KoetsmaeckerGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.De Mode maeckt krackeel; maer 'tis goed om versoenen:
'T schijnt dat ick rycke li'en op hooghe kosten jaegh:
Maer stelt bluts tegen buijl, straet-slijpers vanden Haegh,
'T Leer dat ick u verquist verspaert ghij aen uw' schoenen.
17. Mart.
| |
ZydelakenkooperGa naar voetnoot4).Snoept vrij Moerbesien al wat ghij snoepen kunt;
Iae, snoepers, snoepter vrij meer dan ghij wel kunt laden;
Ick houw mij niet misdeelt, soo ghij mij maer en gunt
All wat een arme Worm kan maecken vande Bladen.
eod.
| |
DiamantslijperGa naar voetnoot5)Ga naar voetnoot+.Een Diamant alleen geschapen waer als geen:
Twee kanmen metter tijd verwinnen tegens een.
Veracht het spreeckwoort niet: het schynt 'ten kan niet liegen,
Hy heeft een' Boer van doen die een' Boer will bedriegen.
18. Mart.
| |
AntwoordGa naar voetnoot6).'Kveracht het spreeckwoord niet: maer, alles overleght,
Staet het de wijsheit van eertyds niet te verwijten
Die daer soo stoutelyck gelooft heeft en geseght,
Dat twee qua'e honden d'een' den and'ren niet en byten?
eod.
| |
[pagina 52]
| |
IuwelierGa naar voetnoot1).Seght het van mij niet naer; mij isser aen gelegen
Dat d' onnoodsaecklickheit mijns handwercks werd' verswegen.
Ick moet het prijsen; maer, al lagh ick op mijn dood,
Ick soud 't bekennen dat Kleinood komt van Klein nood.
eod.
| |
BontwerckerGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.Veel' menschen konnen sich vergrijpen met den mond,
Veel' met haer' handen, veel' met and'ren slagh van leden:
Bij mij en mij alleen en valt geen overtreden;
Ick maeck het hoe ick 't maeck, ick maeck het noyt te bont.
eod.
| |
VischwijfGa naar voetnoot3).Een Vischwijf heet ick, jae, en dat na mijn bedrijf,
Dat slordigh is: maer denckt dat Vischen niet en spreken,
En denckt, die vrouwen kent en vrouwen haer' gebreken,
Wat gaef wel menigh man voor een visachtigh wijf.
eod.
| |
BlickslagerGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+.Hoe dertel is men vast aen 't Kostelick onwijs!
Myn werck is handiger als 't Silveren en 't Tennen,
En keurtmen 't bij den blick, 'tis qualick t'onderkennen;
Maer 'theeft een' ondeughd: wat? 'tis te gering van prijs.
19. Mart.
| |
Fransche cramerGa naar voetnoot5).Myn' doosen leveren al watmen heden prijst,
Al watmen gist'ren loofd' en mergen weer sal laecken:
Vraeght niet, hoe deugdelick? dat's goed in ander' saecken;
Hier is 'tal goed en schoon als 'tmaer wel en Parijst.
eod. 19. Mart.
| |
[pagina 53]
| |
AdvocaetGa naar voetnoot1).De pleitsucht is een deel van 'tKostelicke Mal;
Al winnen wy den kost met schrijven en met praeten,
Onthoudt een' vrome les die ick u geven sal,
Soo gh' aen krackeel geraeckt, wacht u voor Advocaten.
eod.
| |
RaedsheerGa naar voetnoot2).Denckt wat mij om den kost een pack light op de leden:
Mijns naesten goed en bloed hanght aen mijn' menschlickheit.
Amij! Recht was genoegh dat soo in 't duijster leit;
En werd ick noch geverght wat recht is en wat Reden?
20. Mart.
| |
Noch over des Heeren AvondmaelGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.En eet ick niet Gods vleesch, en drinck ick niet sijn bloed?
Wat doen ick hier te gast, en waer toe is 'tmij goed
Dat ick mijn lichaem set daer 'tmeermael heeft geseten,
En desen Wijn geswelght en in dit Brood gebeten.
5[regelnummer]
Is 't niet, gelyck God zeij, syn lichaem? is het niet
Het bloed dat hij vergoot en 'tbloed dat hij vergiet?
Mijn ziel en vraeght dit niet, ick voel 't mijn lichaem vragen.
Is 't vreemd? sy vraegden 'twel die God in 'tlichaem sagen,
Hoe syn vleesch eetbaer was: Ick vraegh hoe 't niet en is;
10[regelnummer]
Want emmers is 't getrouw en heiligh en gewis
All wat hij spreken wouw; en die het naer hem schreven
Betuygen duydelick dat hij syn vleesch gegeven,
Syn lichaem omgedeelt, syn bloed doen drincken heeft.
Maer, Heere, doe ghij 'tspraeckt hebt ghij in 'tvleesch geleeft,
15[regelnummer]
En atm' u daer ghij saet, en saet ghij daerm' u op at,
En de verrader, die met u de leste sop at,
At hij u tot die sop voor toespijs? neen, gewis.
Die 'tseggen, meenen 't niet, die 'tmeenen, meenen mis.
T en was, 'ten kost niet zijn; ghy wilden 't niet doen wesen.
20[regelnummer]
Is dan het vonnis niet omstandelick gewesen?
Wat blyftmen haspelen of 't dagh is, of geen dagh?
De Son schijnt. Atm' u niet daer men u voeld' en sagh,
En bytmen in uw vleesch, daer 'tsoo verr uijt der oogen
En uyt der handen is? moet ick het in medoogen
| |
[pagina 54]
| |
25[regelnummer]
Of in mijn' gramschap sien, dat een geschapen mensch
Met minder als een' wenck, met nauwelix een' wensch
Syn' Schepper neder daeght, syn' Schepper aen derft seggen,
Doet dit uw lichaem zijn, dees' wafelen, dees' weggen,
En laet het wafelen en weggen blyven zijn,
30[regelnummer]
Vleesch en Bloed inder daed, Meel en Melck in den schijn.
Komt uyt den Hemel niet, en regent u beneden
In dusend stucken broods: lydt wat ghij hebt geleden,
Hersterft uw' diere dood, soo dickmaels als 'them lust
Die u hier, die u daer staet en verraedt en kust.
35[regelnummer]
Geef uw vijf woorden plaets, laet u de weerklanck dwingen
Wat meels te zijn, ghij God, ghij schepper aller dingen.
Was soo de meeningh, Heer, en was 't uw heiligh wit
Te lyden naer uw' dood, te rijsen daer ghij sit,
En van de rechterhand des eewighen vermogens
40[regelnummer]
Te daelen onder ons? 'Tzijn ongerijmde logens,
Het zyn verdichtselen daervan ghij noch de schuld
In uw gerechticheid den Dichter eischen sult.
Vergeefsch bekleedt men sich met averechtse Veeren
Van woorden diemen weet recht tegens draeds te keeren:
45[regelnummer]
Indien 't uw lichaem was daer van ghij zeidt, dit is 't,
Soo hebben sij gedwaelt en heel den wegh gemist
Die u niet als een Wegh vertraden met haer Voeten,
Die u voor haeren Heer, niet voor een deure groetten,
Die 'tongeredent docht en buijten allen schijn
50[regelnummer]
Dat ghij de Wijngaerd, sy de rancken souden zijn.
Ghij wilden u nochtans wegh, deur en wijngaerd noemen,
En die uw woord misduydt is waerdigh om verdoemen,
En sij misduyden 't, Heer, en ick misduijd 't met haer,
En segh 'ten is niet soo, en evenwel is 't waer.
55[regelnummer]
Wegh, wijngaerd, deur en Brood, ghij zijt het al te samen,
En die 't niet vatten wil heeft geen gevoel van schamen,
Of hoorde noyt de tael van Canaans geluijt,
Of sluyt syn' oogen toe, of beide zyn hem uijt,
En is blind op gevoedt, en kan aen 'tsien niet komen.
60[regelnummer]
O die mij door de siend' en uijt het saed der vromen
Ter wereld hebt gestelt, door wien ick heb gelooft
Al wat gelooft moet zijn, weest eewighlick gelooft.
Mart.
| |
BeulGa naar voetnoot1).Scherp recht is schier gewelt. daer moghen sij voor sorgen,
Die door haer' mond mijn' hand doen geesselen of worgen.
| |
[pagina 55]
| |
Maer siet wie voordeel heeft, de Meesters, of de Knecht.
Haer scherp recht mist wel eens, en 'tmijn is altoos recht.
23. Mart.
| |
NochGa naar voetnoot1).Sneed' ick niet altemets wat hoofden van wat lijven,
Wat quaem'er menigh hoofd te sneuvelen in 'tkijven!
Wat dunckt u, kribbigh volck te Landwaert en in Sté,
Houdt niet het eene mesch het ander wat in schee?
27. Mart.
| |
ProcureurGa naar voetnoot2).Een Advocaet en ick zijn een paer Advocaten:
Maer 'tschijnt de Wereld is te houden met wat schijns.
Twee sorghen tot een' saeck? en bey betaelt voor praten?
Het waerd'er een te veel, kost ick maer wat Latijns.
28. Mart.
| |
NotarisGa naar voetnoot3).Most niet Gods heiligh woord voor 's werelds woorden buijgen,
Ick waer ontdaen. God seght, God, die de waerheit is,
Voor twee getuijghen werdt het woord der waerheit wis,
Maer menschen seggen, voor Notaris en Getuijgen.
29. Mart.
| |
A la duchesse de LorraineGa naar voetnoot4).Mon illustre Cousine en Adam et en Eve;
Croirez vous bien qu'un mal, qui jour et nuict sans trefue
Tente ma patience et m'exerce aux tourmens,
M'a raui, ces huict jours, mes plus beaux sentimens;
5[regelnummer]
Que j'en suis estourdi de coeur et de ceruelle,
Et ne distingue plus la Haije de Bruxelle,
La teste du chapeau, les chausses du pourpoint?
Croijez le, ma Duchesse, et ne vous raillez point:
La chose, à mon aduis, n'est que trop reconnue,
10[regelnummer]
Si je suis dans Bruxelle et ne vous aij point veuë.
Brux. 16. Apr. paschateGa naar voetnoot5).
| |
[pagina 56]
| |
Cousine, vous auiez si bonne grace au lict;
Soyez un peu malade, afin qu'on vous y trouue.
Brux. Apr.
| |
In seren.mi crescentis poemata ad Iosephum ZamponiumGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.Desino, Zamponi, numerosque motusque modosque,
Quos paris, elogijs tollere ad astra meis.
Desino; da veniam, et quas dixi pernego laudes
Esse tuas. alio pertinet iste stupor.
5[regelnummer]
Scilicet Austriaco lumen de lumine; quid de
Lumine? de viuo Numine numen habes.
Hinc animos commota fides, hinc tibia fastum
Sumit, hic est qui te spiritus autor agit;
Hoc tibi diuino manat de Carmine Carmen,
10[regelnummer]
Ista suos dictant aurea verba sonos.
Magne vir, en aliquis quo tu tibi detrahis esse,
Felicem solide dicere nemo potest,
Illâ sorte, puta, qua felicissimus audis,
Quando ducem facti nactus es Archiducem.
Brux. VI. May.
| |
La viole de gambe en desordre.Vostre Instrument, Duchesse, est fort dans mon estime:
C'est pitié de le veoir toucher si rarement,
Car, si je l'entreprens, et l'enjambe et l'anime,
Il respond à mes coups, et vigoureusement.
5[regelnummer]
Que si, pour en jouër le grand bransle à la mode
Et nous en rejouïr à deux tout nostre soul,
I'y trouue une cheuille à dire en quelque trou,
Ne voulez vous pas bien qu'on vous en accommode?
Brux. 18. May.
| |
[pagina 57]
| |
5[regelnummer]
Qu'il faict bon manier ceste gorge et ce sein,
Que tout ce qu'on ij touche est ferme et fraix et sain.
Que j'auraij du plaisir à faire à cest' Image
Sacrifices de voeux, de respects et d'homage!
Ce dis-je, et m'esveillaij, et en ouurant les yeux
10[regelnummer]
Ne vis rien deuant moij que la voute des Cieux;
Beau Tableau, si jamais il en fut sur la terre,
Mais Tableau, qui pour lors ne put me satisfaire:
Tant j'auoij l'oeil gasté, tant le sens esblouij
D'un peu de vision qui m'auoit rejouï.
15[regelnummer]
Buenas noches, Duchesse, il me tarde et m'importe
De reueoir ce Portraict, que, quand vous seriez morte,
Vous ne sçauriez paijer auecque moins d'effect
Bon soir et bonne nuict; ce n'est plus vostre faict
De m'en faire jouïr; tout ce que j'en espere
20[regelnummer]
Depend de mon sommeil, qu'en suitte je prefere
A toute la splendeur de touts les yeux ouuerts,
Fussent ils les plus beaux de Bruxelle et d'Anvers;
Exceptez seulement les deux vostres, Cousine,
Qui mettent corps et Coeurs en flamme et en ruine.
25[regelnummer]
Seroit ce pour cela que vous me les cachez?
Seruez vous de pretexte, et, pour le moins, tachez
D'estre perfide et bonne, auare et pitoijable.
Quant à moij qui, reduict de l'Histoire à la Fable,
De la fable me doibs contenter au besoin,
30[regelnummer]
Ie vous baise les mains, et vous rens vostre soing
Et parole de bouche, et paroles escrites,
En vous remerciant du bien que vous vous feistes,
Quand, pour vous resjouïr, vous voulustes sçauoir
Combien de moiz un fol pourroit viure d'espoir.
35[regelnummer]
C'en sont dix, c'en sont douze, et c'en est bien vingtaine.
Estes vous satisfaicte, ou prendrez vous la peine
D'encor vous esgayer à mes pauures despens?
Certes c'en est assez; n'ij perdez plus de temps.
Et si la planche en fin, ou la Toile promise
40[regelnummer]
Ne se verra jamais rendue ni conquise,
Permettez au Cousin en Adam seulement
L'innocente faveur de dormir doucement.
Vous voyez ce qu'il peut à l'heure qu'il sommeille
Et ce qu'il ne peut pas quand vous voulez qu'il veille.
45[regelnummer]
Ne le vueillez donc plus; puis que dedans ses ijeulx
Il trouue ce Portraict qu'on luij refuse, et mieux.
Car c'est vous qu'il y trouue et tant que la nuict dure
Il possede en son lict cest' aijmable figure.
| |
[pagina 58]
| |
Bref, voyez vous, Cousine, (et soit dit entre nous)
50[regelnummer]
Il ne tient qu'à luij seul qu'il ne couche aueq vous.
Brux. 19. May.
| |
(Silver)Ga naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.'Kverstae niet, segt Andries, wat het volck light en kout,
Dat Silver altoos lichtst, Goud altoos swaerst moet wegen.
De regel gaet niet vast, of ick weegh niet ter degen:
Myn silver weeght altoos veel swaerder als mijn goud.
20. Maij. Bruxel.
| |
SpeelmanGa naar voetnoot2).Daer werdt veel gelds verspeelt, en wee hem die 'tontgeldt,
Wee, die maer tuschen vrees en hoop sit van verblijden:
Ick speel, en win altoos, en heb noijt leed te lyden;
Want ick verspeel altoos een ander man syn geld.
Br. 23. Maij.
| |
KockGa naar voetnoot3).Mijn' kunst heeft hulp van doen; of ick bekoock geen' eer.
Maer Suijcker, Sout en Smout en Kruijt en sulcke vodden
Zijn all' de helpers niet: sij helpen mij maer brodden
Soo een daeraen gebreeckt; den honger van mijn' Heer.
Ib. 27. Maij.
| |
BierstekerGa naar voetnoot4).Liefhebbers van goed Mout, die 'ck aende Neusen ken,
Mijn Huijs is als de Back daer in 't Nat uyt de sprongen
Van levende fontein gepompt werdt of gedrongen.
De Brouwkuijp is de sprong; raedt wat ick voor een ben.
Ib. ult. (31) May.
| |
WaschterGa naar voetnoot5).Ick derf 't niet seggen; maer het gaet ten naesten by
Met mijn werck en mijn' winst, als met de suijver-neering
Die by den afval leeft van menschelicke teering;
Hoe meerder vuijlicheit hoe schooner kans voor mij.
Ib. 2. Iun.
| |
[pagina 59]
| |
StijfsterGa naar voetnoot1).Ick laet blaeuw Nederland met geel Britannien kijven;
Ick slacht den Kock, ick dien een ijeder naer syn' grill;
'T magh blaeuw, of geel, of groen, of swart zijn, watmen wil;
'T is al goed stijfsel als 't mij maer de bors kan stijven.
Ib. 6. Iun.
| |
KoppelaerGa naar voetnoot2).Mijn' winst werdt soo benijdt; elck wil koeck met mij deelen:
Men handelt maeghdommen voor geld van huijs tot huijs.
In een onnoosel punt vind ick ons wat te scheelen,
Sy kopp'len opentlick, en ick doe 'tonder 'tCruijs.
Ib. 7. Iun.
| |
CoetsierGa naar voetnoot3).Ick sit voor en ick men, en 'tschijnt ick 'tal bedrijv,
Maer die daer achter sit is vracht en vooght van 'tmennen:
Hoort eens, getrouwde man, leert het met mij bekennen;
Ghij sit voor en ghij ment; maer vracht en vooghd is 'twijf.
3. Iul.
| |
LacquaijGa naar voetnoot4).Ick waer myn eighen man en aet myn eigen brood,
Kost ick wat Ambachts met mijn ongetuchte handen:
Onkundigh als ick ben in groot gebreck van tanden
Soo helpen mij alleen mijn' voeten uijt den nood.
8. Iul.
| |
NochGa naar voetnoot5).'T en is geen' wetenschap die swaerlick zy t'onthouden,
'T is een' voorsichticheit die de natuer ons leert,
(Niet waer, Soldaten?) als de goede kans verkeert,
Dat wij beij loopen om het leven te behouden.
eod.
| |
NochGa naar voetnoot6)Ga naar voetnoot+.Een ijeder mensche moet de menschlickheit bekoopen.
Allom is ongenucht waer men sich henen wendt:
Maer siet, een ijeder werdt sijn ongemack gewent,
Of hij veel uijt te staen of veel heeft uijt te loopen.
9. Iul.
| |
[pagina 60]
| |
BarbierGa naar voetnoot1).Hadd ick een' merghen lands die 'ck soo dicht hoijen moght
Als Mannen kost'lick mal haer backhuijsen doet maeijen,
Een Zeissen soud' ick voor een Scheermes leeren swaeijen;
Veldscheerer wild' ick zijn, en waer' haest rijck gewrocht.
eod.
| |
PageGa naar voetnoot2).In 'trijpste van mijn bloed, in 'tonrijpst van mijn' jaeren
Heet ick noch man noch kind, noch heel geck, noch half wijs.
Wat, meent ghij, hoort 'er toe om sulck volck te bedaeren?
Een korte recipe, een handvol Bercken-rijs.
12. Iul.
| |
DoctorGa naar voetnoot3).Ick heet een Doctor, maer een raed-seer hiet ick best:
Soo raed ick 't als ick raed. Kost ick een dingh bewenschen,
Ick hielp'er menigh op, die 'ck nu smoor in het nest,
Een slecht half Cruijs-casijn in 'tlichaem vande menschen.
13. Iul.
| |
QuacksalverGa naar voetnoot4).Ick steeck mijn' stouten voet in der Doctoren Schoen,
En danss'er met voor 'tvolck, soo dat het oude seggen
Door mijn' vertieringen licht is om wederleggen:
Wat dunckt u, Boeren, is 't met seggen niet te doen?
15. Iul.
| |
ChirurgienGa naar voetnoot5).Een Smith heet Meester Wilm, een Snijder Meester Cent,
Een Beul heet Meester Dirck, een Raedsheer Meester Steven;
Elck moet bey naem en konst op 'tMeesterschap toe geven:
Maer, of ghij sonder bey den Meester socht, Ick ben 't.
eod.
| |
NotarisGa naar voetnoot6).Oud Roomen doopte mij, naer ick verstae, Notaris:
Maer, Landslien, gaet u niet soo verr ten einden aêm:
Wat dunckt u, raeckt' ick niet ten deelen aenden naem,
Om dat ick meestendeel gehaelt werd als noot daer is?
16. Iul.
| |
[pagina 61]
| |
Noch quacksalverGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.'Ken breng geen' Boeren mé om Boeren te bedriegen;
Daer 's niet als de man selfs: mijn selven brengh ick mé
En gae voor meester uijt van allerhande wee,
Met een paer kunsten, van stout en waer-achtigh lieghen.
eod.
| |
PredicantGa naar voetnoot2).God door een sterflick mensch ter wereld neer gekomen,
Was 'twonderbaerlixte dat sterflick mensch oijt sagh:
Maer die mij seggen hoort (de saeck wel opgenomen)
Siet noch de selve gunst gebeuren allen dagh.
eod.
| |
KlappermanGa naar voetnoot3).'K roep wat ick roepen magh van d'een' tot d'ander deur:
Maer 'tgaet mij byder Straet als 't Leeraers doet in Kercken,
Daer 'tschool gehouden werdt van Boet en Goede wercken,
D'ontroerde hooren 't, de geruste slaepen 't deur.
17. Iul.
| |
UijtroeperGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+.Geckt met mijn Becken niet; het klopt op de gemoed'ren;
Soo edel is de slagh van 't koperigh geluijdt:
Is yemand in 't besit van welgevonden goed'ren,
Of hij leeft ongerust, of hij moet vanden buijt.
eod.
| |
Op het bancketwerck vanden hr. I. de BruneGa naar voetnoot5)Ga naar voetnoot+.Soo doorgoed is de Ziel die in de Bruijne woont:
In 'trijpste van sijn' tijd heeft hij door veld en steden
Het Conincklick gesang, en lessen, en Gebeden,
Heel Sions Heilicheit syn vaderland verthoont.
5[regelnummer]
Nu is hij oud: maer siet hoe hy d'er op verschoont,
En met een Achternae van stichtelicke leden,
| |
[pagina 62]
| |
Gesuijckert met goe tael, gekruijdt met scherpe reden,
De Maeltijd van eertijds soet en milddadigh kroont.
Tast toe, en spijst uw' ziel met serpe leckernijen:
10[regelnummer]
'T is soeticheit die tot geen' gall en sal gedijen,
Maer Heiligh bitter tot uw' welvaert opgerecht.
Soo ghij dan ergens wat meer pepers vindt in 't kauwen,
Denckt aenden ouden ernst van die het schaft en seght,
Dat was de Bruijnes werck, dit komt mij van den grauwen.
25. Iul.
| |
(Op het selve)Ga naar voetnoot1).Keurt dit Goud, Leser, niet nae 't Oogh, maer nae 't gewicht.
Wat u schort aen 'tfatsoen sult gh' aende waerde winnen:
'T is hecht werck, en wel eens soo dicht als sommigh Dicht;
'T is ongerijmde Tael, maer 'tzijn gerijmde Sinnen.
27. Iul.
| |
StoelmaeckerGa naar voetnoot2).Mijn Stoelemaecker will Stads Burgemeester wesen:
Men seght hem, sulcken sprong en saghmen noyt voor desen.
Hij meent, het komt hem toe; want, seght hij, dat ghij 't weet,
Ich heb al over lang den Schepenstoel bekleedt.
29. Iul.
| |
KoffermaeckerGa naar voetnoot3).Mijn' arme kunst is, plaets voor geld en goed te maecken,
En geld en goed daertoe. maer wat ick kluts en kerf,
Dit lest' Artijckeltje blyft soo klein op den kerf,
Dat ick van d' arme kunst niet en sie te geraecken.
31. Iul.
| |
UytdraegsterGa naar voetnoot4).Ick draegh uyt, ick draegh in, naer 'tmet de neeringh gaen wil:
Mans, die mij suer besiet, maeckt niet te veel gekijfs;
Ick doe de kunst om brood; maer, als men 't recht verstaen wil,
De rechte uytdraegsters zijn uw' quanselighe wijfs.
1. Aug.
| |
WeverGa naar voetnoot5).De Schipper kan 't van mij, of ick van hem, 'tlaveren:
Hoe 'tgaet, wij konnen 't beid, en die 'tvan ons wil leeren
Gedencke dat elckeen, hij maeck' het hoe hij 'tmaeckt,
Ten einde van syn' web door dwarsche Cruijssen raeckt.
Aug.
| |
[pagina 63]
| |
(Aenden heer van Maersseveen)Ga naar voetnoot1).Ick heb soo swaeren strydt met dese Vecht te vechten,
Haer' schoonheit, Maersseveen, tast mij soo vriendlick aen,
Dat ick moet vluchten, niet voor d'eer van uw' gerechten,
Maer om uw' soete Vechts aenvechtingen t'ontgaen.
Maersseveen 21. Aug.
| |
RaedselGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.De kloeckste bid ick uijt te leggen
Wat dingh dit raedsel is te seggen;
Twee hebben yeder tweederhand,
En t'samen is 't maer dryderhand.
Ibid.
| |
(Aenden selven)Ga naar voetnoot3).Ick doe recht, Maersseveen, als stoute kind'ren plechten,
Diem' aen de les in 'tschool moet houden met een' wenck;
Ick sit op Hofwijck staegh aen Goudestein en denck,
En vliede van mijn' Vliedt, om voor uw' Vecht te vechten.
5[regelnummer]
Heel Voorburgh komt in roer om tegens mij te rechten
Voor d'eere van de plaets, die 'tvolck seght dat ick krenck,
Als ick uw Maersseveen te langhen lofdicht schenck
En voor de Vecht alleen te veel Lauriers wil vlechten.
Maer ick heb haest gedaen met pleiten; sij zijn 'tquijt
10[regelnummer]
Eers' om sien; goed of quaet, sy moeten 'tmij wel geven,
Daer ickse met gewelt van redenen verbijt,
En roeme Maersseveens Paleisen buerigh leven,
De lieffelicke locht in allerhande weer,
De klaerheit vanden Stroom en 'tblanck hert vanden Heer.
Inter Maerssen et Woerdam 22. Aug.
| |
[pagina 64]
| |
Aenden selvenGa naar voetnoot1).Nu weet ick 't, Maersseveen, en 'tis licht om versinnen,
Waerom uw Goudestein van velen werdt bemint;
Twee lieve dinghen doen 't, en diem'er altoos vindt,
De soete Vecht voor deur, de soete vocht van binnen.
Inter Bodegrau. et Leidam eod. 22. Aug.
| |
(Amsterdam ontroert)Ga naar voetnoot2).Hoe quam 't, dat Amsterdam soo gram was,
En waerom was 't niet voorden Prins?
In seven woorden gaet veel sins;
Om dat de Prins voor Amsterdam was.
10. Sept.
| |
Valsch munterGa naar voetnoot3).Dirck heeft verstand van als,
'T minst is van geld te maecken,
Dan goed en dan eens vals,
Nae tyd en loop van saecken.
5[regelnummer]
Nu kost het hem den hals;
Daer most hij toe geraecken;
En 'tis hem wel gegunt,
Hy hadt'er op gemunt.
13. Sept.
| |
BoerGa naar voetnoot4).Een dick-tong, die syn R. niet wel wist uijt te spreken,
Heeft mij den eersten naem gegeven op syn Boers.
Want als ick 'tal doorsie, soo deugden als gebreken,
Mijn' lieve Ionckertjens, wij zijn niet min als Broers.
14. Sept.
| |
HoerGa naar voetnoot5).'T is 'tvolck niet aen te sien: de deughdelijxte tronie
Staet meestendeel en pronckt op 'tdeughdelooste lijf.
Wat vond ick speelnoots in den handel dien ick drijf,
Waer yeder een' bekent als nicht van Babilonie!
17. Sept.
| |
[pagina 65]
| |
BedelaerGa naar voetnoot1).Goe' handen by der straet, goe' tongen inde kercken
Benemen mij den lust van sweeten: En waerom.
Wat light mij aen de moeijt, indien ick allom kom
Daer goede Liên voor mij wel bidden of wel wercken?
eod.
| |
HoefsmithGa naar voetnoot2).Was 'tmis met vrouw Natuer, of seggen 'tmaer de Kaeckers?
Most Horen Yser zijn tot een' goe'n Peerden-schoen?
D'een seght jae, d'ander neen. Wat roert mij wat sij doen?
Ick hebber 'tkostien af; danck heb de straetemaeckers.
eod.
| |
Klad-schilderGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.Die wat deeghs koopen wil, moet het te deegh doorpluijsen:
Voor al, schoon rood en wit zyn streken van verraet.
Denckt wat diep doorde verw en hoe 'tvan onder staet
All' die wilt handelen in Ioffers en in Huijsen.
22. Sept.
| |
(Kort proces)Ga naar voetnoot4).Een lichtmis leij Andries syn' valsche hand te vooren,
En seid' hem, 'twas de sijn, en hij vast aen 'tverbant:
'T was logen, seijd' Andries, en klonck hem om syn' ooren:
Dat was Andriesens hand.
23. Sept.
| |
SchilderGa naar voetnoot5).Een mensch en is maer eens, en ijeder voor syn' tyd:
Ick maeck'er op den duer. Hoort en leert wel onthouwen;
Daer is niet stevigher om jaeren te verdouwen
Als Menschen schaduwen in Olij geconfijtt.
24. Sept.
| |
[pagina 66]
| |
(Schriftgeleerde Dirck)Ga naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.Dirck speelt syn' Bors beroijt, en, als 'tdaer met gedaen is,
Tast hij eens anders aen tot heimelick gerief,
En weer eens anders. of de wet dan half voldaen is?
Dirck heeft sijn selven en syn' naesten even lief.
1. Octo.
| |
BeelthouwerGa naar voetnoot2).Ick weet niet wat mijn werck van 'tschoonste schepsel scheelt:
Maer, als ick pocchen sou, het scheel waer goed te wijsen,
Al deed 't het spreeckwoord maer: want, die te deegh wil prijsen,
Moet seggen, dat een Mensch soo schoon is als een Beelt.
7. Octob.
| |
ChipierGa naar voetnoot3).De Galgh hanght t' mynent uijt; daer 's geen ontkennen aen;
Maer geerne schonck ick hem te loon drij of vier basten,
Die eerst het spreeckwoord uijt syn' mond heeft laten gaen,
Dat, soo de weerdt is, soo verleent hem God syn' gasten.
9. Octo.
| |
SchrobsterGa naar voetnoot4).Het heet' de Pest in Duijtsch, het heet' de Plaeg in Schots,
Het heet' de Swaericheit daer jongh en oud voor beven,
Ick die in 'tsterven vind de middelen van leven
En kan 'tniet noemen als een' milde gave Gods.
eod.
| |
LijnwaetierscheGa naar voetnoot5)Ga naar voetnoot+.Wat raed met Camerijck, met Haerlem en met mij?
Waer sal men 't halen, wil wilt Vranckrijck wat behouwen
Hemd over Hemd, Hemd uyt de Broeck, Hemd uyt de Mouwen,
En noch voor elcke knie Hemd over Hemd daerbij?
11. 8b. (Oct.)
| |
SpellewercksterGa naar voetnoot6)Ga naar voetnoot+.Eens most ick puntigh, nu onpuntigh spellen planten,
Eens sal 'tweer anders zijn, en soo van dagh tot dagh.
Mij is het even veel, als ick maer seggen magh,
De neering valt mij toe, God danck, van alle Kanten.
13. 8b. (Oct.)
| |
[pagina 67]
| |
SpellemaeckerGa naar voetnoot1).Een vrouw is een gebouw dat aenden and'ren sitt
Met bouts en gaten, meer of min, naer tyden loopen.
Nu moetmen dit gebouw eens 's daeghs ten minsten sloopen.
Denckt oft' er werck valt voor een Koper-spijcker-smit.
eod.
| |
(Misverstant)Ga naar voetnoot2).Antonie is heel op Comedien gestelt;
Daer staet hij, sonder heel of half Fransch woord te weten,
En, heeft hij wat gesien, strax heeft hij 'tweer vergeten:
Antoni en verstaet het spel niet, maer syn geld.
eod. 13. Oct.
| |
VingerhoedmakerGa naar voetnoot3).Hebt gh' een spits vinnigh wijf, die 't meer en meerder werdt
Hoe ghij se meer en meer met reden te gemoet komt;
Leert aen haer wapen selfs wat u al rechts te goed komt;
De Naeld en vingerhoet beduydt hert tegen hert.
17. Oct.
| |
SlaepGa naar voetnoot4).Siet wat een' doode vreught de vreught is diemen raept
Wanneer men alle daegh eens sterven gaet, en slaept;
'T sal mij te nacht wel gaen: die gissing kan ick maecken
Bij 'tsand in d'oogen en wat gaepens: jae noch meer,
5[regelnummer]
Het gingh mij wel te nacht, ick voel het aen 'tontwaecken;
Maer dat 't mij 's nachts wel gaet en voel ick nemmermeer.
eod.
| |
(Lock en strick)Ga naar voetnoot5).Wat doen de Ioffertjens met Stricken en met Locken?
Een Strick bediedt bedrogh daer in ons Locken locken.
21. Oct.
| |
MouchesGa naar voetnoot6)Ga naar voetnoot+.Wacht u voor plaesterkens daer geen zeer onder sitt,
Betreckelicke Ieught: 't is seker dat sij liegen.
Maer sulcke loghen streckt om u niet te bedriegen.
Sij seggen, soo ghij u vergaept aen root en wit,
5[regelnummer]
Datgh' uw vertrouwen stelt als op een hand vol vliegen.
eod.
| |
[pagina 68]
| |
WijnkooperGa naar voetnoot1).Wijnkooper noemtmen mij: wijnknooper, gaet wat stout;
Dan 'tslaet niet quaelick op de noble kunst van plengen.
Men noem' het hoemen wil, wijnkoopers sop-verlengen,
'T geeft geen wijn-koper, maer wijn-silver en wijn-gout.
23. Oct.
| |
A monsieur de LyereGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+.Monsieur;
Vous auez quatre niepces,
Fort grandes et fort belles pieces,
Qui ne font plus rien qu'yvrogner.
Il est temps de les destourner.
5[regelnummer]
Trijntje Cornelis, bonne femme,
Me semble assez honeste dame
Pour les remettre au bon chemin,
En leur faisant veoir que le vin
Est de mauuaise consequence
10[regelnummer]
Au sexe que, par reuerence,
L'on pourroit nommer le ....
Si le mot n'estoit defendu.
Si vous estes assez bon Oncle
(Ie trouue froncle et ecarboncle,
15[regelnummer]
Qui riment sur le fascheux mot,
Mais le discours en seroit sot)
S'il vous plaist, ce voulois-je dire,
D'assister à les veoir instruire
Par ceste illustre de Saerdam,
20[regelnummer]
Un peu moins grande qu' Amsterdam,
Ie croy que ceste apresdinée
L'heure en pourroit estre assignée;
Car c'est moy qui l'ij meneraij:
S'entend que je pourparleraij
25[regelnummer]
Que dans cest auguste Synode
Nous soyons exempts de la mode
De receuoir, cas aduenant,
La visite du suruenant.
Car les Guerins et les La Barres
30[regelnummer]
Sont des faquins assez auares
| |
[pagina 69]
| |
Pour me vouloir mal du bonheur
D'un Theatre met open deur.
Sachons, ou en rime, ou en prose,
Comment vous gousteriez la chose,
35[regelnummer]
Et si vous serez de loisir
Pour vous en donner le plaisir.
Faict dans mon lict dessus un coude
(Qui, diable, rimeroit en oude?)
Le 25.e du mois
40[regelnummer]
Qui laisse cheoir la fueille au bois,
Mais qui le bon raisin enfante,
L'an 1600. 6. et 50.
25. Octo.
| |
[Mij deert het ongeval de goe Vrouw overkomen]Mij deert het ongeval de goe Vrouw overkomen
Dien een verwoedde Beer het leven heeft benomen:
Maer daer is een hoop Wijfs die 'ck weet en niet en weet;
Neemt off'er 'tarme Beest sijn' buijck vol eens in beet,
5[regelnummer]
En dat het dag'lijx geen goed voedsel en kost derven,
Wat dunckt u, souden 't Mans van honger laeten sterven?
28. Octob.
| |
BouwmeesterGa naar voetnoot1).'T en is niet dat mij haet of nydicheit verweck;
Maer lett eens, huijs voor huijs, wat sich neuswijse blinden
Mijn konst al onderstaen, en ghij sult licht'lick vinden
Hoe veel een Architect scheelt van een Archigeck.
28. Oct.
| |
[pagina 70]
| |
EbbenhoutwerckerGa naar voetnoot1).Die meent dat Schrijnwerck al soo waerdigh aende Mart is
Als 'tgeen mijn' fijne schaef den prachtigen bereidt,
Moet weten dat hij droomt, of sonder schaemte seidt
Dat glad en onglad een, en sacht hardt en wit swart is.
29. Oct.
| |
Aen me vrouw RyckaertGa naar voetnoot2).De groote web en was niet af,
Doen ick mij heiligh avond gaf
En Hofwijck door en door voldaen hiel.
Als icker eens van niews op aen viel
5[regelnummer]
Ick sagher stof van dichten in
Voor noch een Boeck, of weinigh min.
Siet wat een Text, en wat al wonders!
De rest en schijnt schier niet besonders
Bij een gerief dat Hofwijck heeft;
10[regelnummer]
Dat dieder still en eenigh leeft,
En bij goe Bueren in het zuijden,
En bij Rijck-aerdigh slagh van Luyden
Ten westen van syn' wildernis
Van lydelick geselschap is,
15[regelnummer]
Noch voor betaelen noch voor borghen
Noch voor de keucken heeft te sorghen;
Want, soo hij maer eens deerlijck siet,
Hy raeckt 'er aende kost om niet.
Hofwijck. 29. Oct.
| |
VoermanGa naar voetnoot3).Geen' vromer neering als de mijn' en is op eerden:
Ick help de lieden voort en sy gerieven mij:
Dat 's een' gerechticheit: maer daer 's een ander bij,
Ick voerman voer mijn vracht en mijn' vracht voert mijn' peerden.
1. Nou.
| |
(Rechtvaerdighe groet)Ga naar voetnoot4).Daer is soo veel gerucht in 't Montje van Constantie,
En sulck'en langen, langen omslagh in haer' praet;
Dat eens een, onverhoeds haer groetend' op de straet,
Niet qualick sprack, Goe'n dagh, Me Ioffrouw Circumstantie.
4. Nou.
| |
[pagina 71]
| |
SchouthGa naar voetnoot1).Daer hangt een Boeven-net gespannen voor mijn' Deur,
Daer 'tminste diefken in de mazen blyft verhangen:
Maer siet eens, weyluij, wat een averechtsen vangen;
Het klein goed smoorter in, het grof wilt snapter deur.
eod.
| |
VierwerckerGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.Dat ick een dusend jaer ses, seven eer mijn' kolen
Te voorschijn had gebracht; Ick meen de gauwe guijt
Prometheus waer noch los, en dat hij om den buijt
Myn' doosen liever dan den Hemel hadt bestolen.
5. Nou.
| |
IngenieurGa naar voetnoot3).Waer ick de man alleen, ick waer van grooter waerde,
En dwong de halve Werlt, 'tzij tartende, of getart:
Maer 'tschaeltjen hangt te recht; daer is hard tegen hard,
En men vanght veer met veer, haer met haer, aerd met aerde.
eod.
| |
NochGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+.Pasteyen back ick, weeck van korsten; maer voor eters
Met slappe tanden taey om bijten: niettemin
Met eenen slechten raed geraeckens'er licht in;
Dat is wat Solfers, en wat Cools, en wat Salpeters.
6. Nou.
| |
BaenvegherGa naar voetnoot5)Ga naar voetnoot+.Ben ick der kind'ren vriend; voor Camerling der vissen
En gaen ick niet wel uijt, met veghen dwers en lancks:
Voor seker 'tsoete volck en weet mij niet veel dancks
Als ick 't Quicksilver van haer spiegel-glas kom wissen.
9. Nou.
| |
StillevegherGa naar voetnoot6).Kan ick gebeteren dat alle menschen stincken,
En alle beesten niet? siet mij daer niet op aen;
Maer daer op, dat ick spijs en drincken, eens vergaen,
Weet te vervoeren daer 't weer spijs werdt en weer drincken.
eod.
| |
[pagina 72]
| |
NochGa naar voetnoot1).De waerheit moet 'er uijt, al schaet mij datmen 't weet',
Dat Broot tot vuylicheit en vuijlicheit tot broot werdt,
En dat het een soo net op 'tandere begroot werdt,
Dat yeder pas soo veel kost messen als hij eet.
eod.
| |
OestermanGa naar voetnoot2).Ey lieve Tromp en Blaeck, manhafte zeeverwoesters,
Gunt eens stil water, en aen bueren bueren-vis:
Daer toch het oogenmerck niet als verslinden is,
Luyt het niet leelicker, Hael Menschen, als, Hael Oesters?
10. Nou.
| |
MosselmanGa naar voetnoot3).Mijn' Mossel, ick beken't, is niet heel Oester-kost:
Maer Rynsche Most ter noodt dient wel voor Most uyt Spagnen,
En 'tsoud 't hem konnen doen, die beter niet en kost,
Met Aechten-Appeltjens voor Lissebonsche Oragnen.
eod.
| |
PostGa naar voetnoot4).Post heet ick. en waerom? bedenckt toch, waer komt Post af?
Gelyck ick wel een' Post, die schier noijt stil en stae?
En ryd ick altyd voor, en is, Post, achternae;
Was 'twel een Latinist die my den naem van Post gaf?
11. Nou.
| |
BodeGa naar voetnoot5).Die een' Apostel noemt met een' Evangelist,
Heeft my somtyds genoemt, als ick wat hard kom loopen:
Maer Evangelien uyt mijnen mond te hopen
Als ick aen 'thincken ben, is tastelick gemist.
12. Nou.
| |
OuderlingGa naar voetnoot6)Ga naar voetnoot+.Staet, jonghe Heeren, staet, en buijght u voor mijn' deur;
'Tzij dat ghij kinderen van Vorsten zijt gevallen,
Of nae den Koopman rieckt: weet datter geen van allen
Soo wettelick als ick den naem voert van Seigneur.
eod. 12. Nou.
| |
[pagina 73]
| |
DiakenGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.Wat milt en wacker is hoeft voor mij niet te beven,
Maer hoort en siet mij geern: Maer denkt eens, wat een' pijn
Voor menschen die met een luij en vasthoudend zijn,
Als ick se zeffens heet, niet slaepen, en wat geven.
eod.
| |
NochGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.Ghij die daer in de klem twee memmen voert als vellen,
En komter mé ter merckt, als warense soo rond
Als bollen van yvoor; doe gh' ongereghen waert,
Bekent het, leken 't niet mijn' sackjens met haer' bellen?
eod.
| |
(Trijn onder 't masker)Ga naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.Trijn steeckt een aensicht uijt vernist gelyck een' veel;
Daer doets' een Masker voor, dat het gheen' son en deere.
Een Masker voeght wel, en men draeght'er een met eere,
Maer twee is een te veel.
eod.
| |
HondeslagherGa naar voetnoot4).Elck syn' gerechticheit en elck den vollen swier
Van d'eere die hem komt: wat dunckt u, die soo heeten
Oor na den Preeckstoel hebt; behoor ick niet te heeten
Uw geestelick en beestelick Audiencier?
eod.
| |
(Neel inde pockputten)Ga naar voetnoot5).De Poxkens hebben Neel haer backhuijs staen verdelven
Als braeckland niew geteult voor naest aenstaende mert.
Maer Neel smeert weer soo dick dat alles gladde werdt.
Dat 's een' quae Rekening vereffent met syn selven.
eod.
| |
(Rond uyt)Ga naar voetnoot6).'T is waer; Ian spreeckt rond uijt: maer 'tis meest suer of serp
Dat hij soo rond uijt spreeckt. Wacht u voor sulcke monden;
Sij byten rond uijt: en, betrouwt ghij alle ronden,
Denckt aen 'tschoenmakers mes, dat's oock rond, maer 'tis scherp.
eod.
| |
[pagina 74]
| |
PottebackerGa naar voetnoot1).'T Rad dat mij raebraeckt, draeyt als 't Rad van avonturen:
Maer 'tdraeijt te waterpas; daer is geen rijsen aen.
Soo blyv ick dat ick ben, en raeck hier niet van daen,
Soo veel ick gissen kan, voor mijn' lest' avont uren.
eod.
| |
ConfiturierGa naar voetnoot2).Siet wat een' soete winst; Vrucht en Blom, die half groen
Van Boom of Struijcken gaen maeck ick ten eersten rijpkens,
En milder op de Tong dan Son of Locht sou doen:
Is 't niet in 'tSuycker-riet dat ick sit en maeck pijpkens?
13. Nou.
| |
KoeckebackerGa naar voetnoot3).Als 'tal versadight is van wat mijn arme Macker
Uijt den Brood-oven schaft, dan kom ick noch te tij
En snij des Snoepers Bors met niewe leckernij:
Is 'tKoeckebacker dan, of beter Kloecke backer?
eod.
| |
RuffiaenGa naar voetnoot4).Vleeschhouwers, slechte lien; leert eenen treck van mij;
Ick handel in jong vleesch, als ghij doet: maer verkoopen
Is quijt gaen. Siet hoe 't volck na mijn vleesch komt geloopen;
Nochtans verhuer ick 't maer, en krijgh meer gelds als ghij.
eod.
| |
MuntmeesterGa naar voetnoot5)Ga naar voetnoot+.Rust in huijs is een' vreught van ijeder eens gevallen
Op mij nae: rust in huys is daer ick meest voor schrick:
Het slaeght heel anders by heel and'ren slagh als ick;
Tot mijnent vaertmen best hoe daer meer slaghen vallen.
eod.
| |
CoronelGa naar voetnoot6).Hopluijden, lett'er op; mijn naem is bitter Wals;
Vermaent het yeder een uw selfs en uw' Soldaten:
Die mij meeneedigh, of mismoedelick verlaeten,
Daer is geen gecken med', het geldt haer bey den hals.
19. Nou.
| |
[pagina 75]
| |
CapiteinGa naar voetnoot1).Wat handen moeten doen, waer voeten henen moeten,
Staet aen des hoofts bevel: maer sulcken hooft als ick
Beveelt belacchelick, 'tzij smeeckend' of met schrick,
Soo 'tself niet voorgaet met syn' handen en sijn' voeten.
eod.
| |
LieutenantGa naar voetnoot2).Ste-houdster van de Son, ghij zijt maer 's nachts bequaem,
'S daeghs mooght gh' u waer 't u lust verr van de moeyt onthouden.
Myn ampt is nacht en dagh en allom sté te houden,
En of ick het vergat, gedenck het bij mijn' naem.
eod.
| |
VendrighGa naar voetnoot3).Of 't op een sterven quam; best ligh ick in het sant
Daer ick gestreden heb, en mijn' bebloedde kleeren
Zijn haest doodkists genoegh: want, sterf ick man met eeren,
Men vindt mij allesins mijn doodkleet inde hant.
eod. 19. Nou.
| |
SoldaetGa naar voetnoot4)Ga naar voetnoot+.Denckt waer de leeghe maegh een kaelis toe vervoert:
Om een vijf stuijvers daeghs ben ick gereedt te sterven.
Siet, snollen, ick verhuer mijn vleesch tot slaen en kerven:
Wat hebt ghij lichter werck, die 'tuw maer en verhoert!
eod.
| |
BoerGa naar voetnoot5).Des Keisers Grootevaer was en blyft noch de mijn,
En dé het selve werck dat ick doe om te leven:
Dé nu de Keiser 'twerck dat hij dé, met syn' neven,
Wat soud'er min geruchts in dese Wereld zijn!
eod.
| |
PachterGa naar voetnoot6).Als ick mijn Landheers gront of door ploegh, of door delf,
Vertroost ick mij in 'tsweet alleen met dit bedencken;
Ghij moet mij Room en Melck van desen arbeit schencken,
En houden u de wey, of, Meester, doet het self.
eod.
| |
[pagina 76]
| |
VroevrouwGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.'T is waer, in kinder-noot heet ick goe vrouw gebuer':
Maer een' geheimenis, als ick sou blyven eten,
En moghen vrouwtjens nu noch emmermeer niet weten;
De vroedste vroevrouw waer de vroede vrouw Natuer.
eod.
| |
(Arme rijckdom)Ga naar voetnoot2).Dirck heeft veel duysenden gekist,
En noch meer duysenden op renten:
Noch deert hem 'twater dat hij pist,
Om dat hy 't niet en siet te venten:
5[regelnummer]
Den adem die sijn' Long ontfangt
Soud' hij wel willen niet verliesen;
De mode daer hij nae verlangt
Is datm' hem kleeden moght in biesen:
Nu lijdt hij honger daermen eet,
10[regelnummer]
En staet en beeft daer and're warm zijn.
Eij seght eens, wijse li'en die 'tweet,
Wat is dat, Ryck, of is het arm zijn?
22. Nou.
| |
BackerGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.Mijn handwerck maeckt mij moe, besweet, begist, bestoven.
Ben ick dan altemets wat konstigh van bedrijf
En raecke sus en soo aen wat mijn Beursjen stijv',
Mij dunckt het reden is, want het gaept als mijn oven.
23. Nou.
| |
HengelaerGa naar voetnoot4).Is 'twaer? ben ick een' Craeij op 't jachtwerck dat ghij siet,
En gaet het spreeckwoord vast dat by d'ael-oude wijsen
Ter werelt is gebracht om luij volck te doen rijsen?
Voor seker, neen 't: een Craeij die stil sit vanght wel ijet.
eod.
| |
LombardGa naar voetnoot5).Die niet behendigh aen soo veel ten hondert raeckt
Als ick doe, onder schijn van arme li'en te helpen,
Lickt maer, in plaetse van den doijer, aen de schelpen,
End en verstaet niet hoe een Eijken lombaerds smaeckt.
eod.
| |
[pagina 77]
| |
WaerseggerGa naar voetnoot1).'T gaet leelick; maer 'tgaet vast (is maer mijn' kunst soo fijn
Als ickse venten derv om kunstich af te leven)
Dat het niet vast en gaet, waer dat het stae geschreven,
Dat alle menschen valsch en logenachtigh zijn.
23. Nou.
| |
BesteedsterGa naar voetnoot2).Waer ick een Ioffertje van drij vier azen weet,
Bestel ick haer een Meijt van twee drij azen lichter:
Die slaen malkanderen soo dicht als gras en dichter,
En ick krijgh niet met al; is 'tbeij niet wel besteedt?
eod.
| |
NochGa naar voetnoot3).St. Pieters penningkens in groote of kleine som
Is haeghmunt, goet genoegh voor Heer-Oom binnen Roomen.
Bij mijn' is 'tmaer een tuijch als biesen zijn bij Boomen:
Daer zyn Gods penningen, en daermé gaen ick om.
24. Nou.
| |
AppelwijfGa naar voetnoot4).Siet hoe de menschen staegh van quaet op ergher slaen:
Mijn' malle groote moer heeft eens haer' kans verkeken
Om eenen Appel, dies' haer' man wist aen te preken;
Ick preecker alle man met heele korven aen.
eod.
| |
NochGa naar voetnoot5)Ga naar voetnoot+.'Kwil niemants afkomst noch verheffen noch misprijsen;
Elck schrijv' sich Evas bloet soo nae toe als hij magh:
Maer, nichtjens, oordeel self; Is 't niet de beste slagh,
Die sijn' quartieren met syn' neering kan bewijsen?
eod.
| |
OudkleerkooperGa naar voetnoot6)Ga naar voetnoot+.Oudkleerekooper? neen. Daer komt een Fransche bode
Van d'een in d'ander weeck die mij niewkooper maeckt.
Daer valt niet ouds meer; 'tniew is (al) te haest gelaeckt;
Danck hebb' ses letteren daer 'tal aen hanght, de Mode.
25. Nou.
| |
[pagina 78]
| |
SaelmakerGa naar voetnoot1).Waer 'tvolck min ongeleert, sij souden leeren derven
Dat Roomen heeft gederft, en 'tstrytbaer Grieckenlant.
Ey, luijheit, ruckt haer maer de boecken uijt de hant,
En swijgt, geleerde; 'ksouw van honger moeten sterven.
26. Nou.
| |
DraeijerGa naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.Die mij een' Meester noemt, spreeckt eerlyck, maer min wel:
Of emmers 'tmijn is een der slechtste Meesterschappen.
Het werck-stuck baert sich self; wat doen ick meer als schrappen?
En schrap ick lang genoegh, moet het niet uijt de schel?
26. Nou.
| |
VettewaerierGa naar voetnoot3).Bedenckt wel wat ick ben, meer boerigh, of meer heerigh.
'T is waer dat ick alleen het blauwe schootsvel draegh:
Maer past het mij alleen? gaet treedt eens door den Haegh
Van 't Hof af tot de Geest; zyn niet all' ampten smeerigh?
eod.
| |
OblijmanGa naar voetnoot4).Mijn' Bus is vol goe waer om kind'ren te verblijen:
Voor stercker' mond en maegh te nietigh en te droogh.
Veel' luyden haer gesnap is oock soo wat in 'toogh;
Maer, als gh'er in bijt, wint en kruijm'len, als Oblijen.
eod.
| |
BedsuchtGa naar voetnoot5)Ga naar voetnoot+.Wat soud ick op doen? leed en ongemack gaen lijden?
Sien wat mij niet en kan verbet'ren noch verblijden,
En hooren wat mij spijt, en riecken wat mij quelt?
Neen, 'tnestje daer ick ligh is min noch meer gestelt
5[regelnummer]
Als daer ick twee mael drij en noch drij maenden in lagh,
Eer dat ick schreijend' aen den tepel van de min lagh:
Ick ligh warm, ick ligh dicht, en stillekens en sacht.
Moet ick eens alle daegh ter wereld zijn gebracht,
Ter werelt daer 'tsoo raest, als of ick inde baeren
10[regelnummer]
Gestort wierd uyt de Koij? Ey, beddeken, uw baeren
| |
[pagina 79]
| |
En komt mij niet te pas: 'ten waer de malle pijn
Die honger heet, ick wouw wel ongeboren zijn.
Hofwijck 26. Nou.
| |
Rust op HofwijckGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.Op Hofwijck slaep ick maer; en droom van alle dingen,
Op Hoofsch' en Haegsche naer; die weet ick te verdringen
Met al wat Hofwijcksch is, en Tong, Neus, Oogh of Oor
Vermaeck bestellen kan. Ick smaeck, ick rieck, ick hoor,
5[regelnummer]
Ick sie met d'oogen op, als menschen doen die waecken;
Maer 'tgaet gelijck men slaept, en allerhande saecken
Syn hert ontmoeten laet bij sorgeloos geval.
Drij halve daghen duert dat slapen, en dat 's al.
Van daer beghin ick mij te maenen door mijn selven,
10[regelnummer]
Dat mij te passen staet op 'twoelend uer van elven,
En waecken heel de weeck in d'ongerusticheit
Van alle mans gequel om allemans bescheit,
In stormen van geschil, in arger soele winden,
Die vijanden ter sluijp aen tasten, en wel vrinden
15[regelnummer]
Met hoon en achterklap, wel Broeder, wel verwant,
En spaeren rappigste noch suijverste van 'tLant.
In overijdelheit van snappende Saletten,
In 'teewigh roerende van wielen sonder wetten,
Voorhoutsche molens van den kostelijcken snof,
20[regelnummer]
Diem' altijd draeijen siet en maelen niet als stof.
Beminde Saterdagh, zijt ghij noch verr van komen?
Spoedt toch, en helpt mij weer aen Hofwijcks soeter droomen.
Kom, peerden in de Coets, 'kvoel dat ick u genaeck,
En, Haegh, goe nacht; ick geew; maer van Hofwijcksche vaeck.
28. Nou.
| |
LootgieterGa naar voetnoot2).Een led're schootsvel en blauw' handen in 'tgesicht
Beloven niets te veel: maer, dieder op wil letten,
Een' ongetwijffeld' eer en is mij niet t'ontsetten,
Al daer ick over gae zyn saecken van gewicht.
2. Dec.
| |
TennegieterGa naar voetnoot3).In Gout en werck ick niet, 'tis verre van myn staet;
Gebacken schotelen lust mij niet te besweeten:
Maer 'tis mij eers genoegh met recht te moghen heeten
Een Tenne Leeraer vande Gulde middelmaet.
eod.
| |
[pagina 80]
| |
BrouwerGa naar voetnoot1).Men heeft lang ondersocht bij redenen die klincken
Meer dan sij wichtigh zijn, wat Brootdroncken beduydt:
Maer lett eens op mijn mout; komt daer de naem niet uijt,
En geef ick niet het volck soo goet als Broot te drincken?
eod.
| |
NochGa naar voetnoot2).Sitt neer, Goutsoeckers, en God zeghens u mijn Bier:
Daer is een' Alchimij, wilt ghijse van mij leeren,
Die metter haest klein goet in groot goet kan verkeeren;
Niet als wat Mouts in wat schoon waters over 'tvier.
eod.
| |
NochGa naar voetnoot3)Ga naar voetnoot+.'T luydt onvermaeckelick, en dieven hooren 't noo;
Maer soete drinckebroers, die in mijn' Coren-wercken
Haer' herssenen wat meer verswacken dan verstercken,
Sij sitten (met verlof) te water en te broo.
eod.
| |
DiefleiderGa naar voetnoot4).Ick schaem mij 'tambacht niet, ick magh mijn' naem wel hooren:
Al waer de boose zijn, zijn vrome li'en van noo.
Wat dunckt u, gaet het niet recht en voorsichtich soo;
Ick haelse daerse zijn en brenghse daerse hooren.
3. Dec.
| |
BeryderGa naar voetnoot5).Soo is het met mijn Beest en soo met mij gestelt:
Syn' krachten konden mij vervoeren en vernielen;
En ick dwingh 't met een' Toom, een Roeyken en twee hielen:
Leert, domme lieden, wat verstant kan bij gewelt.
eod.
| |
ZydelakenkooperGa naar voetnoot6).'T is goet; myn' waeren gaen in allerhande vormen;
Een yeder snippertse naer 'tyeder een gevalt;
Maer siet eens om den deun waer mé men kost'lick malt:
'T is (seght het toch niet voort) out raeghsel van doo' wormen.
eod.
| |
[pagina 81]
| |
PapiermakerGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.Myn leer is eens soo goed als all' de wetenschappen
Daer aen al mijn papier veroorbert werden sal:
Elck weet wat spaeren is, maer dat is niet met al;
Ick leer dat spaeren helpt tot in de vuylste lappen.
eod.
| |
TalgslagerGa naar voetnoot2).De menschen schricken, soo sij meenen, en ick gunt'er,
Als ijemant by geval komt op haer graf te tre'en:
Maer, wiltgh' een schricken sien dat vast gaet, alsser een
Voorbij mijn' molen treedt? lett op een' valschen munter.
7. Dec.
| |
TrompetterGa naar voetnoot3).Een Fransche Cock en ick zijn eene slagh van li'en,
Hy kan de tong voldoen, en ick voldoe de ooren,
En ijeder soeckt ons wel te smaecken en te hooren;
Maer als w' aen 't wercken zyn en dientm' ons niet te sien.
eod.
| |
ToovenaersGa naar voetnoot4).'T is waer, ick kan wat: maer daer is geen recht in 'tLand.
Ick moet'er voor te vier; van Meissjens die 'tmet mij doen
En dieder met een paer schoon' oogen 'tbranden by doen,
Seght, vrijers, isser oyt een' levendigh verbrandt?
eod.
| |
Op Ieremias klachten ende Salomons hooghe liedt, gerijmt door BrunoGa naar voetnoot5).Ghij weet het, Leser; 'tzijn twee ongerijmde dingen
Die Brunos pen bestaet: maer, soo se Bruno doet,
Bekent eens, zijn se niet beij kunstigh en beij soet,
Beij niet meer ongerijmt, wel schreyen en wel singen?
7. Dec.
| |
[pagina 82]
| |
(Nachtdief)Ga naar voetnoot1).Trijn pleitte voor haer' man, wanneer hij op syn pad
Somtyds by noorder Son een deur ontgrendelt had;
Het scheen wel waer te zijn; maer, seis', haer man en docht niet
Dat het uytkomen souw: 'Twas soo, haer man en docht niet.
eod.
| |
(Misrekening)Ga naar voetnoot2)Ga naar voetnoot+.Ick rekende met Claes, die mij veel most betaelen,
En noyt van gelt en scheide, en, meend' ick wat te haelen,
Verstoorde 'tcijfferen, en riep staegh, Heerschap, siet,
Die som hebt ghij niet wel: 'T was waer, ick hadse niet.
8. Dec.
| |
TromslagherGa naar voetnoot3).Ick werd' het doode moe geslagen en gehoort,
En slaeder soo somtyts een levend Kalfje neven,
Daer 'top een grijpen gaet: Indien ghij 'tkont vergeven,
Liefhebbers vande kunst, en seght het toch niet voort.
8. Dec.
| |
DrooghscheererGa naar voetnoot4).Die mijnen winckel soeckt, siet dat ghy niet en mist;
Men kent de lieden noch aen neusen, noch aen baerden:
Ick scheer soo droogh ick magh: maer, of ghij 'tniet en wist,
Daer zyn nat-scheerers oock, en heeten droncken waerden.
eod.
| |
VerwerGa naar voetnoot5)Ga naar voetnoot+.Stof diemen qualick op sou rapen van de straeten
Te verwen met een glans; soo dats' in allen schijn
Wat overdeughdelyx gehouden werdt te zijn,
Die kunst is gout waerd: heb ick onrecht, Advocaten?
eod.
| |
Op den aerdcloot inden vloer van 'tstadhuijs tot AmsterdamGa naar voetnoot6).Die op dit vloeren lett,
En op dit heerlijck welven,
| |
[pagina 83]
| |
Moet seggen by syn selven,
Voorseker dese Wet
5[regelnummer]
Bestaet in all' haer leden
Uijt hoogh vernufte lien;
Sij leeren ons met reden
De werelt te vertreden
En opwaert aen te sien.
9. Dec.
| |
Op den hemelcloot aldaerGa naar voetnoot1).Leert onder het gewemel
Van 'twoelighe Stadthuijs
Gedencken aen den Hemel,
En treedt vrij in 'tgedruijs,
5[regelnummer]
Als vander aerd' geresen
Op Sterr en Son en Maen;
Hier werdt u in bewesen
Hoe dat het eens naer desen
Den saligen sal gaen.
10. Dec.
| |
[Qui tua cumque meis impendes Otia, lector]Qui tua cumque meis impendes Otia, lectorGa naar voetnoot2),
Una fer autoris frons sit et una Libri.
Si Pater es, cape quod capias; cui Filius ortum
Debet, huic vitam prorogat arte Patri.
5[regelnummer]
Quanta fides, quantae virtutis dextra, Parentem
Quem satis est vivum velle, vetare mori!
20. Dec.
| |
[pagina 84]
| |
Aux dames de Spiering, aveq 4. paniers à feuGa naar voetnoot1)Ga naar voetnoot+.Voisines, qui sçauez ce que tout meuble vaut
A qui sçait l'appliquer, et où, et comme il faut;
Voicij meubles nouueaux: apprenez en l'usage:
Ce n'est pas le plus sot mesnage des humains,
5[regelnummer]
Quand, au lieu d'un grand feu, qui gaste le visage,
Quatre petits Paniers chauffent huit belles mains.
20. Dec.
| |
|