Briefwisseling. Deel 6: 1663-1687
(1917)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend7050. Aan H. de BeringhenGa naar voetnoot3). (K.A.)Wij moeten ons maar niet al te naar maken over het geld gestoken in dat Zwitsersche kanaal. De deelhebbers hier hooren liever maar niet meer over eene zaak, waarvan de administratie geheel in handen is van menschen daar in de buurt, van de Berners, die er den baas spelen en ons jaarlijks alleen een berg rekeningen toezenden. Eenige Zwitsers schijnen er over te denken het zaakje te koopen, en daarnaar zal men hier wel ooren hebben. Er zal eene vergadering over plaats hebben bij mij aan huis. ‘Ce m'est au reste une grande joye, Monsieur, de veoir que le plus cher de mes enemis, comme je ne cesse de vous qualifier à mon grand regret, prend encor la peine de s'informer de l'estat de nos pauvres familles dans ce malheureux villageGa naar voetnoot4), qu'il y a desjà cinq ou six ans que vous aviez descrié au feu, au sang et à la derniere destruction. Il a donc pleu à Dieu, de destourner ce fleau de dessus nous, et par sa grace, et par des miracles aussi visibles que je croy en estre jamais arrivez au monde, nous voyci encor debout, et tels que vous nous avez laissés.’ Het gaat mijne familie goed. Twee mijner zoons en mijne dochter hebben mij al meermalen grootvader gemaakt. Het jongetje van mijn oudsten zoon geldt voor het mooiste kind van den Haag. Zelf ben ik gezond en heb nog kort geleden als vertegenwoordiger van Z.H. de begrafenis van de Ruyter bijgewoond en vier en een half uur achtereen met een zwaren rouwmantel om over het ellendige plaveisel van Amsterdam geloopen. Daar sprak ik ook onze oude kennis, prinses Sophie van de Palts, die met den Hertog van Osnabrück getrouwd isGa naar voetnoot5), ‘et y causay debout une heure ou deux, la bonne dame disant avoir esté fort surprise de me veoir à la teste d'un enterrement, apres avoir creu qu'il y avoit longtemps que le mien devoit esté | |
[pagina 389]
| |
faict à la Haye. Elle est mere de sept enfans, dont l'aisné a dix sept ans. Voyez à quoy nous survivons’ ..... A la Haye, ce 8e Avril 1677. Al mijne familieleden laten u groeten. Gisteren spraken wij nog over uw betreurden broederGa naar voetnoot1). |
|