Briefwisseling. Deel 6: 1663-1687
(1917)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend6926. J. de Huybert. (H.A.)Dank voor uw brief en uwe goede wenschen; ook ik wensch u en de uwen veel heil en zegen toe in het nieuwe jaar. Ontvang ook mijn dank voor de beide gedichten, het eene ter eere van Z.H.Ga naar voetnoot1), het andere ‘van dien braven ongeluckigen verdroncken geest BroucxkenGa naar voetnoot2). Tot het eerste sal mijn hertelijcken wensch en gebett vougen tot welstant van die illustre personagie ten besten van staet en lande, ende op 't tweede, dat dien braven geest, daer men groote wonderen van verhaelt, soo wonderlijck en drouvich is omgekomen, sonder eenige verdere straelen te hebben mogen uijtschieten. Ick hebbe ordre gegeven, om sijne meubeltjen[s] te laten naersien, om te weten, of daer eenige geschreven papieren onder mogen zijn, dewelcke bekomen hebbende, sullen u.w. Ed. werden toegedient, dan ick zijn beducht, dat sij alle ontrent het ontsteecken van de tabacxpijpen sullen verbesicht zijn.’ - Het is jammer, dat ‘grootemoertgen’ niet wat dichter bij woont, en wij niet het geluk hebben ‘met haer een soet praetgen en cleijn maeltijtgen te mogen houden, dan soude grootevaertgen aldaer bevrijt zijn van alle, ick derve niet seggen, scherpe censuren.’ - De Staten van Zeeland komen spoedig bijeen, om te beraadslagen over de geldmiddelen. Wat beleven wij toch wonderlijke tijden; laat ons hopen, dat God ‘uijt dese dicke duijst[er]nisse een heerlijck licht sal laten voortkomen ende uijt alle dit schrickelijck Christen-bloet-vergieten eenen gewensten bestendigen vrede.’ Middelburch, den 30 December 1673. |
|