Briefwisseling. Deel 6: 1663-1687
(1917)–Constantijn Huygens6577. Aan graaf F. van Dohna2). (K.A.)Wilt gij deu heer Materot dadelijk naar Brussel zenden, om den heer van Wevelinchoven3) te helpen voor het hooger beroep? De heer Chieze waarschuwt, dat het hoog tijd is. Sauzin werkt nu weer hard aan de rekeningen van den graaf de Bays sur Bays4) en maakt zich daardoor vijanden in zijn eigen land. En waarom zijt gij er nu tegen, dat zijn eenige wensch vervuld wordt, en zijn neef tot zijn opvolger wordt aangewezen? Ten minste dat beweert men hier, en dat daarom de Prinses bezwaar maakt, hem die verdiende gunst te bewijzen. Ik hoop, dat het niet waar is, en gij integendeel zult helpen, om het schandaal van zulk eene ondankbaarheid te voorkomen. A la Haye, ce 2o Sept.r 66. |