Briefwisseling. Deel 6: 1663-1687
(1917)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend
[pagina 73]
| |
6292. Guiran. (H.A.)Den dag na uw vertrek, dus den 7den, heb ik den heer de Lionne te Fontainebleau gesproken en hem uwe twee brieven gegeven. Ook heb ik hem de ergste dingen uit het ‘cahier des plaintes’ voorgelezen en er op aangedrongen, dat er ernstiger straf zou worden gegeven dan eene berisping. Hij zei, dat het stuk van den heer de Bezons was ingekomen, dat de ambtenaren van het kasteel zich hadden verdedigd en dat men vond, dat die dingen niet erg waren. Ik heb mijne verwondering te kennen gegeven, dat zooveel onrecht ongestraft bleef en dat ik gaarne de verdediging der ambtenaren eens wilde zien, en wel eens zon willen weten, hoe die jonge vaandrig het trachtte goed te praten, dat hij van de meest geziene burgers eenigen had verbannen en anderen gevangen genomen, en dat hij elk oogenblik had ingegrepen in de rechtspraak van het Parlement. Over de Munt zei ik, dat niemand haar zou willen herstellen, zoolang het bekende besluit niet was ingetrokken, daar er anders niets geene zekerheid bestond, dat zij niet weer zou worden verwoest. De heer de Lionne liet mij toen munten zien, te Oranje geslagen, die precies geleken op Fransche munten, maar die minder waarde en gewicht hadden. Ik zeide, dat dat eene fout was van de ‘fermiers’ en geschied zonder voorkennis van Z.H. De heer de Lionne zeide, dat hij u geschreven had wat er besloten was na de kennisname van de resultaten van het onderzoek van den heer de Bezons. Hij wilde u geen afschrift geven van zijne bevelen, die naar Oranje waren gezonden. Den volgenden dag sprak ik hem weer en zei, dat, als de Koning het besluit aangaande de Munt niet wilde herroepen, hij dan een ander besluit moest nemen, waarbij aan het Parlement van Oranje werd overgelaten, om te beslissen over de echtheid of onechtheid der geslagen munt, en waarbij de procureur-generaal des Konings conclusie kon nemen. Hij had daar wel ooren naar en zond mij naar den heer Colbert, met wien ik over de Munt sprak, maar deze noemde het Parlement ‘complice’ van hen, welke die munt geslagen hadden, en zei, dat de Koning zich wel recht zou verschaffen. Bovendien was de zaak nu beslist, zooals de heer de Lionne aan u geschreven had. - Lionue schijnt zeer welgezind, Colbert het tegenovergestelde; hij beschermt trouwens ook de Gaut. Ik zend u hierbij het muntstuk, dat de heer de Lionne mij gegeven heeft; gij kunt het dan ook zelf nog eens onderzoeken. A Paris, ce (15)Ga naar voetnoot1) Juin 1664. |
|