Briefwisseling. Deel 5: 1649-1663
(1916)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend6003. Aan den raad van den prins. (H.A.)Volgens mijn jongste schrijvens aen den heere Buijsero heb ick den bewusten predicant by mij ontboden ende hem voorgehouden, oft men tot een' exacte visie van de geveilde papieren soude konnen gerakenGa naar voetnoot1), sulx hij aengenomen heeft bij sijne principalen oft medestanders - daer ick wat aen twijffele - te onderstaen, maer en verneme hem tot noch toe niet weder, hetzij dan dat hem het predicken in dese heilige dagen geoccupeert hebbe, of datter ijet anders moghe schuijlen. Emmers en vind ick niet geraden hem met groot empressement te vervolghen. Het medegaende briefken van LapizeGa naar voetnoot2) heb ik geoordeelt UEE. diende bekent gemaeckt te werden, ten einde men moghe nasoecken, wat van die saeck moghe zijn, ende resolveren, wat ick sal dienen naer Orange te schrijven, om tyt te winnen ende inconvenientien voor te komen. Sulx ick van U. EE. sal verwachten, biddende hiermede God almachtigh, Myn' Heeren, U. EE. in 't aenstaende niewe jaer ende vele naer desen soo gesamentlick als in t bysonder te zegenen met alle menschelicke genade en voorspoet. Tot Parys, den 29en Dec. 1662. Bij mijn schrijvens aen haere Ho.t sullen U. EE. sien, hoe verre wij het met ons boose volck in Orange hebben gebracht. Die daermede een einde van quelling meende te hebben, soude de natie niet heel wel kennen. |
|