Briefwisseling. Deel 5: 1649-1663
(1916)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend5845. Aan den raad van den prins. (H.A.)Bij hetghene ick de eere hebbe van aen haere Ho.t te schrijven sullen U.E. vernemen konnen, hoe dat ick sedert mijne laeste depesche van den 15en niet verder en ben geraeckt dan ick my doemaels bevonde. Dese natie is prompt, als wij alle weten, maer de deliberatien van 't hof langsaem, sonderling daer men getraverseert wordt, als ick doe, door interesten van particulieren, die styve stutselen te hove hebben, ende die hier de heeren le Tellier en Colbert en teste heeft, hoeft geen ander werck te soecken. Op hetghene ick van Orange oversende moet wel gelett werden aengaende het versekeren van de pachtpenningen. Sy chicaneren malkanderen aldaer over beuselingen, en evenwel zijn de redenen ten wederzyde niet te verwerpen. Wij waeren dienaengaende alles te boven, soo de H.e Tellier den commandant de Gaut wilde bevelen hetghene U.E. sullen sien in myne depesche aen haere Ho.t, dat ick van hem versocht hebbe. Tot S.t Germain sal ick sien, wat ick te weghe sal konnen brenghen. Over het stilstaen van de Munt sullen wij sekerlyck den fermier aen den hals krijgen, dat quaed spel sal maken, sonder ander regres als tegens de Gaut, met slechte apparentie. Hij sal niet min spreken als van vyf of ses dusend gulden verlies in 't jaer. Te vergeefs bekommeren sich U.E. in de missive, die ick den 27en May aen den H.e grave van Brienne hebbe geschrevenGa naar voetnoot2). Tusschen dien heere en mij is soo vaste vriendschap ende correspondentie, dat hij nietGa naar voetnoot3) en soude yetwes voor den Coningh willen brengen, dat ons schadelyck mochte wesen. | |
[pagina 449]
| |
Oock eer het geextraheerde artijckel van het testamentGa naar voetnoot1) overquam, ende men maer by gissing daerover en discourreerde, was all het hof hier met mij van gevoelen, dat soodanigen bevel S. Ho.t niet en konde verbinden. Zedert heb ick met de andere argumenten geschermt, die U.E. in mijne annotatien op het voornoemde artyckel sullen vinden, ende daerenboven by mij mondeling aen den Coningh zijn gededuceert, daer men wel siet, dat geene solutie op en valt als dieGa naar voetnoot2) men noemt pro ratione voluntas, een machtigh argument, daer men met sijn meerdere te doen heeft. 22e Jun. 1662. |
|