Briefwisseling. Deel 5: 1649-1663
(1916)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend5813. Aan den raad van den prins. (H.A.)Volgens mijnen laesten van den 11en deser heb ick met den heere grave van Dona op niews oversien ende geexamineert hetghene ick, op ons beider advis, bij mijne missive van den 13en Aprilis aen haere Ho.t - daervan een extract hiernevens gaet - hadde geprojecteert, om te mogen dienen tot ampliatie mijner instructieGa naar voetnoot1), voor soo vele aengingh hetghene bij mij ten dienste van S. Hooch.t in Orange soude dienen betracht te werden. Ende, gelijck ick wel voorsien hadde, en heeft onse conferentie niet gestreckt als tot confirmatie van 't selve project, sooals U.EE. sullen sien bij hetghene ick daeruijt in Nederlandsch van woordt tot woordt hebbe geformeert, dewijle men sich aldaer die moeijte heeft willen ontsien. - Ontrent het einde alleenlyck heeft welgemelte heere grave, myns bedunckens, niet sonder reden geconsidereert, dat de interdictie aen het Parlement te doen, van sich met geene andere dingen als met de pure justitie te bemoeijen, beter sonder forme van edict, uyt kracht mijner instructie ende als een sake, die van ouds haer eigen reden medebrachte, mondeling soude konnen gerepresenteert ende uytgesproken werden. Ende aengaende de provocatie van de sententien des Parlements, dat men by occasie de luyden dien wegh, als conform der Heeren Princen goede intentien ende in geener manieren disputabel soude konnen aenwijsen, wanneer yemant klachtigh quame te vallen over administratie van partijdige justitie. - Aengaende het edict van amnestie ende mijne commissie en valt van onser zyde niet meer te adviseren. Op alles sal ick haere Ho.ts genadige meening ende resolutie verwachten, als het haer ende U.EE. tydigh duncken sal, daerop ick geene voorder instantie en sal doen, hoewel neffens den H.e grave van Dona verwondert zijnde, dat men goet vint sich eerst te beginnen gereet te maken, als men t langhe behoorde geweest te zijn, volgens de maximen van onsen ouden wijsen Heere ende Meester. Ick bidde God enz. Par., 18en Maij 1662. |
|