Briefwisseling. Deel 5: 1649-1663

5759. F. Rivet⁵⁾. (H.A.)aant.

Ik verzeker u, dat de Prinses in mijne tegenwoordigheid niets gezegd heeft over uwe nieuwsgierigheid. Bovendien kent men u immers hier te goed. H.H. zal wachten, zooals de Koning verlangt; zij rekent op uw ijver en verwijst verder naar haar brief van 25 Januari⁶⁾. ‘Monsieur Oudart partit ven-

5) No. 5759 a. Een brief van 4 Jan. (H.A.) is zonder eenig belang.

6) No. 5754.

[p. 395]

dredy dernier pour l'Angleterre, ou il a esté mandé de la part du Roy pour aviser avec le comte de S.^t Albans des moiens de satisfaire les creanciers de feu son Alt.^e Royale’¹⁾. De la Haye, ce prem.^r de Fevrier 1622.

1) Na den dood der Prinses Royale op 3 Januari 1661 te Londen had hare omgeving zich meester gemaakt van al de bezittingen, die zij bij zich had. De gravin van Chesterfield - de weduwe van Heenvliet - eischte alles, wat in de slaapkamer aanwezig was, de hofmeester Hume al het nieuwe tafellinnen en de ‘vassellen van silver’, de heeren van het staldepartement alles, wat zich in de stallen bevond, ter waarde van 1700 ₤, en dat werd toegestaan door den Koning. De Koningin-Moeder maakte zich meester van al de juweelen der Oranjes, waaronder zeer kostbare stukken waren. En nu verzocht men de Prinses Douairière de schulden van het sterfhuis te betalen, die ƒ 208.000 bedroegen. Daarover zijn natuurlijk langdurige onderhandelingen gevoerd.