Briefwisseling. Deel 4: 1644-1649
(1915)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend
[pagina 355]
| |
4463. L.G. van RenesseGa naar voetnoot1). (L.B.)Op gisteren avont sijn de proost met de religieusen volcomentlyck gedelogeert, ende hebben mij de sleutelen doen behandigen. Het is sulx met het gewesene clooster gelegen, dat noch ick, noch de subregent, noch eenige Collegiale studenten daerinne bequamelijck konnen woonen sonder nootsaeckelijcke reparatie. Ick hebbe van de major ValckenhaenGa naar voetnoot2) vercregen [een] schildtwacht voor het Ill. Collegie, opdat het geen schade en lijde; oock is mijn meeste huijsraedt daerin, die bewaerdt moet zijn. Doch ick meyne in de proosdije in te trecken toecomende weecke, ende mij te behelpen, soo ick best can, tot syn Hooghts gunste alles sal bequamer gemaect hebben. Nopende uwe Ed. soon ofte soonen ende des heere van Heenvliedt, daertoe cunnen seer gelegene camers in de proosdije selfs uijtgevonden ende fraij geapproprieerdt worden. De voorkeur comt toe de heeren curateuren, als priores sijnde ende tempore et dignitate et meritis in Ill. nostram scholam innumeris. De heere secretaris Hilten tot Utrecht sal oock sijn soon met een paedagooghGa naar voetnoot3) senden ende verwacht daertoe van mij schrijvens. Ick en can niet anders sien, of de nonnekens hebben ruijm het haere, doch dat misschien hunlieden veel dunct, is apparent voor sijn Hoogheijdt nietmetal, ende is vrij een groot werck ende een bijsondere obligatie aen Haere Hoogheden, dat het soo verre is gebracht. De auditoria zijn ten naeste bij veerdich, ende een Dinghsdach sullen wij in den name des Heeren aenvangen. Ons comen al eenige rencontren voor ten opsichte van de studenten, doch daervan bij gelegentheijdt, bij monde, indien het de Heere wil en wij leven. Mijnheere gelieve dit onderdanichlijck te communiceren aen Sijne Hoogheijdt om ordre te becomen. Ick beken, dat het mij seer in dese beginselen incommodeert met het delogeren, ende versoucke daertoe uwe Ed. gunste, dat mij als regent de proosdije alleen mach blijven, also ende de luijster en de last ende het ampt, daermede ick nu van sijne Hoogheijdt ben beghenadicht, oock daerinne eenich voordeel in huijs ende hoff medebrengen. 29 7br. (Sept.) 1646. In Breda. |
|