Briefwisseling. Deel 4: 1644-1649
(1915)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend
[pagina 317]
| |
4369. F. van Schooten Jr.Ga naar voetnoot1). (L.B.)Ick heb niet konnen naerlaeten U Edelheit met desen te laeten weeten, wat ick vorders nopende de persoon, van dewelcke ick Uw Ed.heit saterdach verleeden hebbe gesproocken - met naemen Samuel KecheliusGa naar voetnoot2) - soude konnen schrijven. Die sich den meesten tijt syns levens in de mathesis heeft geoeffent, ende al sijn werck daeraf gemaeckt, die dan noch in literis geverseert is, sulcks dat hij deselve weetenschap sowel in t' Latyn als Duytsch soude konnen profiteeren. Ende gelijckerwijs mij dunckt, dat de wiskonsten aldaer boven alle andre weetenschappen en konsten met groot voordeel souden worden voortgedraghen, so wanneer deselve insgelijcks in t' Duits wierden geprofiteert, overmidts den meestendeel der officieren geen Latyn en verstaen, ende deselve nochtans de kennis deser weetenschap gants nootsaeckelijck is, voornamelick de arithmetica, geometrie, fortificatie en perspectyve; daerbeneffens gelijckerwys deselve plaets voor desen een schoole van den oorloch is genaemt geworden, ende deselve alsnoch een der voornaemste frontierplaetsen is, alwaer de militie bijsonder floreert, so en soude deselve weetenschap nergens beeter tot de practijck konnen werden gedirigeert, ende die [n]ergens anders als daer met so groot voordeel werden geoeffent. Vorders gelijck het mijns bedunckens niet ten eersten en sal gebeuren, dat veele studenten, die andre Academien frequenteeren ende haere studie aldaer volbrenghen, deselve sullen komen te verlaten, so soude doch die daermede een groot begin neemen, so wanneer de wiskonsten aldaer eene ijgelycken wierden voorgedraghen in de taele deser landen, daer alle officieren en ingesetenen konden toehoorders weesen. Oock so is - so Uwe Edelheit bekent is - diesgelijcks oock tot Richelieu in Vranckrijck door den Cardinael gepractiseert geworden, alwaer de phylosophie en alle de deelen der wiskonst in t frans en in haer eijgene taele ijder werden voortgestelt, ende in dewelcke den adel aldaer, beneffens in alle exercitien, wert opgetrocken. Vorders so heb ick sulcks mede tot Parijs sien practyseeren, alwaer Dom. de Roberval, mathematum professor regius in Collegio regioGa naar voetnoot3), dese weetenschap wel in het Latyn voorstelt, doch hem naderhandt in t frans dan expliceert, hebbende, so ick gesien hebbe, ordinaris wel over de 100 auditores. Eindelick so heeft de voorsz. persoon groote renommée in de konst, gelijck oock Dom. Golius en andre geleerde van syne capaciteijt - gelyck ick niet en twijffel - goede getuichenis sullen geven, ende hy verders van ijder seer bemint sy. Gelyck dan sulcks in J.J. Stampioen - die misschien oock daertoe soude moghen worden voortgestelt - geen plaets en heeft, also hy hem over sijne ongegronde weddinge en mislucte solutien van syne eijgene questien [by] al de weerelt heeft bespottelijck gemaecktGa naar voetnoot4). Die dan noch van weijnige, so ick hier onlangs tot | |
[pagina 318]
| |
Leijden verstaen hebbe, bemint is, dewijl, wanneer dese mijne professie noch open stont, verscheijde [malen] aen de heeren hadden versocht, dat hij toch niet tot deselve soude werden geavanceert. Ik weet noch dit daerbij, dat gemelte persoon hem met weijnich soude laeten contenteeren, t welck oock - als mij dunckt - in consideratie behoort te komen, doch dat hy verder als de mathesis niet soude willen gaen. Dit is dan hetgeene ick oorboir geacht hebbe uwe Edelheit contbaer te maecken, dewelcke ik bidde, dat gelieve my te continueren in syne gunst, ende voor altijt te houden ..... Vit Leijden, den 4 Junij 1646. |
|