Briefwisseling. Deel 4: 1644-1649
(1915)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend
[pagina 266]
| |
4233. J. van Wassenaer. (H.A.)Gisteren om twe uyren naer de middach creech ick hier de blyde bootschap, dat haer Maiestyten van PolenGa naar voetnoot1) van daech hier door sou passeren, t welck myn niet weynich ambarasseerden, dewyl ick geen order hadt, op wat fatsoen ick haer sou ontfangen; evenwel vertrouwende, dat het Syn Hoogheyt, volgens syne gewoonlycke goedertierentheyt, niet quaelyck nemen en sou, heb ik myn wtterste debvoir gedaen, om haer, naer myn kranck vermogen, met alle beleeftheyt te onthaelen, met het guarnisoen in de wapens te doen koomen, met losbranden van canon en andere ceremonien; ben haer oock met de twe compagnien ruyteren tegengereden tot den Elshout toe, en wederom in t wtryden haer geconvoieert tot voorby Aelborch; hoop, dat Syn Hoogheyt in dit alles sal contentement nemen, want ick meer niet doen en kost. Haer Majesteyten deden myn de eer van hier te eten, soodat ick een pekelharing liet den keel affsteken; was desen morgen te tien uyren al hier; wou niet eten als by form van collationeren, omdat het vastendach was, maer haer dames en insonderheyt de Poolsche abgesanters met haer geselschap sooveel te beter; vraeten en soopen als wolven. - En arme, ick heb tot noch toe niet op het montstuck gehadt als een cleyn corstien broot met een dronck bier desen morgen, eer ick te paert ging sitten, en sal noch een paer uyren moeten wachten, eer de clock seven slaet, als wanneer ick het wederom hoop in te haelen. De Coningin maeckt staet, desen avont te Gorckum te wesen en morgen avont te Wttrecht, alwaer se haer treyn een dach off vier meent te laeten rusten en ondertussen een reys incognito te Amsterdam te doen. Der was van Fransen niemant van conditie by als de marescale de GuebrianGa naar voetnoot2), die, nevens den bisscop van Orange, in qualiteyt van ambassadrice met naer Polen gaet, en voorts Madame d'ObbignyGa naar voetnoot3), die dame d'honneur van de Coningin is. Den bisscop van Orange heeft myn geseyt, dat hy meent in den Haegh te gaan. Dit is het heele relaes, dat ick UWelEd. hiervan weet te doen, behalven dat der een hele groote confusie was. Soo UEd. enich naerder bericht wil hebben, sal naer nieujaer, als wanneer ick, met Godts hulp en Syn Hoogheyts goetvinden, hoop in den Haeg te koomen, UEd. van alles satisfactie geven. Heusden, desen 23 10bris (Dec.) 1645. Indien Syn Hoogheyt, wanneer die compagnien wt de polder van Namen sullen koomen, myn wederom een van deselve wou bysmacken, sou myn heel | |
[pagina 267]
| |
wel koomen, om op den boer wederom myn guarant te vinden van t geene de Coningins treyn, soo menschen als beesten, myn hebben affgegeten en gedroncken; anders is t myn onmogelyck te vinden. |
|