Briefwisseling. Deel 4: 1644-1649
(1915)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend
[pagina 169]
| |
4008. W. LiebergenGa naar voetnoot1). (B.M.)Ick en hebbe niet cunnen naerlaten U Ed. met dese weinighe [regelen]Ga naar voetnoot2) te begroeten ende eerbiedelyck te bedancken over de sonderlinghe affectie en goede genegentheijt, die U Ed. buiten myne merite mij is toedraghende geweest in het voordraghen van myn persoon aen Syne Hoocheyt, omme te succederen in den dienst, door 't overlijden van wijlen D.r Rumph jegenwoordig vacerende. Het sal my in het toekoomende te meer obligeren, omGa naar voetnoot3) in voorvallende occasien soo veele te vlytigher te betrachten de diensten, die ick, naar myne geringhe capaciteijt, of aen U Ed. of iemand van den sijnen soude cunnen aenwenden. Wat nu den dienst selfs aengaet, en hebbe - in alle vrijicheyt en oprechticheijt tegens U Ed. gesproocken - tot nog toe bij mijn selven en met eigen raet niet cunnen vinden, dat het goet soude syn, off voor de persone van sijn Hoocheijt, off voor het vaderlant, off oock voor mijn eigen particulier, die plaetse by iemant te versoecken off te besolliciteren, liever hebbende, dat andere eerlijcke luiden van myn persoon souden vrielyck oordelen, off ick oock bequaem soude syn dien last aen te nemen, als dat ick bij mijn selven die praesumptie soude voeden. T en is geen geringhe saecke, advysen te geven over lyf en leven van menschen, late staen van sulcke hooge en wtsteeckende personagien. Ick en kan in het beroep, daer my Godt de Heere in gestelt heeft, off oock noch toe soude gelieven te vorderen, mij niet ontrecken van den dienst van myn evennaesten, veel min van diegene, die van myn en alle het myne, als patronen en regenten van myn vaderlant, hebben te disponeren, maer myn selven daertoe te gaen presenteren en gelyck als in te dringen, houde ick my, myne Heere, ongeoorloft te sijn, latende die saecke aen de sonderlinghe bestieringhe Godes, de discretie van U Ed. en het rijp oordeel van andere getrouwe dienaren van Syne Hoocheijt. Waermede eindighende, Myne Heere, omme U Ed. niet langer op te houden, beveele ick mij in U Ed. goede gunste, de persoone van syne Hoocheijt, sijne doorluchtighe familie, U Ed. ende alle andere getrouwe dienaers van het vaderlant in de genadighe protectie des Alderhoochsten. 's Graven Hage, 5 Julij Anno 1645. |
|