Briefwisseling. Deel 4: 1644-1649

3839. H. Hondius⁴⁾.

My verlatende op UEd. goedertierenheyt, welcke wete de religie en de vrome soect voor te staen en de verdructe te helpen, soo kome tot UEd. met mijn vriendelyck bidden en versoeck, niet voor my self, maer voor een seecker gemeente van een dorp, genaemt Huysen in Goylant, alwaer over de 400 communicanten sijn en maer twee papisten. T is alsoo, myn E. Heere, dat aldaer door den H. drost van Muyden⁵⁾ over vier jaren is ghestelt geweest een officier ofte schout⁶⁾, die sodanich met der tydt is geworden van quaet leven en comportement, dat hy onweerdich is, niet alleen dit ampt te bedienen, maer selve in een eerlijck dorp ofte ghemeente te leven. Want bovendien dat hy een vuylen dronckaert is, soo misgaet hy hem met vechten, smijten, schelden, vrouwen slaen, hoererye niet vergeten, iedereen te lasteren en te schelden, ja selfs de gerechten aldaer, die gewelt aendoende, met de religie spottende

4) Het is onbekend, waar het Hs. zich bevindt, maar de brief is uitgegeven door J.H.W. Unger in Oud-Holland, IX, 1891, blz. 192. - Zie II, blz. 222.

5) Pieter Cornelisz. Hooft.

6) Hij heette Claas de Zwart, zooals blijkt uit een brief, dien Hooft op 19 Juli 1644 aan de schepenen van Huizen schreef (vgl. Hooft's Brieven, IV, blz. 143).

[p. 99]

en met Godts woordt, geen kercke frequenterende, in somma hem dragende als een dul mensche. Dat ick dese dingen wete, komt doordien ick in desen dorpe seer wel ben bekent, om dies wille myn broeder daer lange jaren is predicant geweest¹⁾, en naer dato myn susters man²⁾, en ook nu, omdat daer een huys heb laten bouwen, om my des somers te verhouden en myn studie in myn eenicheyt te vervolgen, synde de plaetse seer gesont en vermaert om de goede, vreedsame en werckelycke boeren. De saecke nu van desen schout en boeren sal dienen voor de E Ed. Heeren van de Reeckencamer, sijude tot dien eynde dito schout ende die van den gerechte tegenwoordigh aldaer in den Hage, en brengers van desen. Ende, alsoo het schijnt, soo wort desen schout de hant boven 't hooft gehouden van den Heere drost; om wat reden, can men bedencken, alsoo dito schout geen costen spaert. Ende alhoewel die van den gerechte verscheyde malen by den drost hebben geweest en met bidden aengehouden, om van hem ontslagen te syn, hem voorleggende met blijckelycke en actuale getuijgenissen het quaet leven en comportement van ditto officier, soo hebben sy by hem niets connen obtineren, waeromme sy alsnu ten laesten comen om te verschynen voor de camer van EE. Heeren van de Reeckenkamer om hulpe en troost in hare saecke. En also ick wete, myn EE. Heere veel vermach, niet alleen en by alle H. cameren³⁾, maer oock by desen, soo bidde om de liefde Godes en syne kercke, dat myn EE. Heere gelieve de behulpelijcke hant dese bedroefde gemeente te bieden, mits een oft meer van de EE. Heeren van ditto collegie in haer faveur te willen aenspreecken, opdat die goede vrome lieden niet werden langer en meer onderdruckt. Bidde om vergiffenisse van myne stouticheyt en verhope, dat van myn EE. Heere te beter sal werden geëxcuseert, omdat de saecke niet is my betreffende, maer Gods kercke en gemeente; bidde oock om een favorabele antwoordt aen brenger deses, en bidde eijntlyck de goede Godt, dat hij mijn EE. Heer gelieve te verleenen een lanck en gelucksalich leven, blyvende alletijt ..... In Huysen in Goylandt, desen 24^sten Novembris 1644.

1) Lodewijk Hondius, geb. te Amsterdam, werd 13 April 1616 op 17-jarigen, en 19 Nov. 1618 nog eens op 20-jarigen leeftijd als theologisch student te Leiden ingeschreven. In 1621 werd hij als proponent te Huizen beroepen en werd in 1624 predikant te Schagen, waar hij in 1659 overleed.

2) Na Hondius waren predikant te Huizen Ph. Bevers (1625-1630), J. Petus (1630-1638) en J. van Saenen (1638-1662); wie van deze drie de zwager van Hendrik Hondius was, is onzeker.

3) De bedoeling is zeker: Heeren van alle cameren.