3033. Aan prinses Amalia van Oranje. (H.B.)*
Van Gennep marcheerden wij den volgenden dag naar het land van Udem, en van avond zijn wij hier aangekomen; beide dagen hebben wij veel regen gehad. Wij zijn zoo snel opgerukt ter wille van den graaf de Guébriant, van wien het heette, dat hij geslagen was, maar nu schrijft hij zelf aan Z.H., dat hij geene ontmoeting met den vijand heeft gehad, doch van Grevenbroeck naar Ordinghen aan den Rhijn is getrokken, waar hij zich wil verschansen. ‘Et n'y a qu'une heure que S.A. vient de veoir passer icy aupres son secours, consistant en quatre mil bas Bretons, braves hommes, et qui ont fort la mine de vouloir mordre, mais gens inexperts, et armez seulement depuis hier; ce qui a bien paru, lorsque deschargeants par galanterie leurs mousquets à trois pas du lieu où S.A. les regardoit, ils en tuerent jusques à trois des leurs en un instant’. Z.H. is nu besloten bij Orsoy een kwartier te betrekken en twee bruggen over den Rhijn te slaan, de eene bij het kamp der Franschen, de andere bij zijn eigen kamp. De vijand zou van daag de Maas overtrekken. - Z.H. is volstrekt niet vermoeid. Au camp pres de Rhijnberck, le 20e Juin 1642.