Briefwisseling. Deel 3: 1640-1644
(1914)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend2832. W. BoreelGa naar voetnoot2). (H.A.)Mr. Jacob BoreelGa naar voetnoot3), de zoon van mijn oudsten broederGa naar voetnoot4), is verkiesbaar als schepen van Middelburg; ik zou gaarne zien, dat hij het werd. - ‘Wij sijn hier drije maenden in de presse geweest van seer moeielijcke besoignesGa naar voetnoot5); het subject is goedt, t welck desen Coninck soo noode wil missen, als wij het niet geven connen. Daertusschen compt de kittelachtighe dispute vant regael recht, en de Coninck gelooft, dat ons niet gelegen compt anders daer bij te doen als het praten, daerin wij de sijnen niet en connen passeren; soodat wij beyde vant laetste in possessie blijven en de Coninck vant gelt. Evenwel wij hopen al eenigh soulagement bijgebracht te hebben in de tollen van d'Oresundt, daerop wij alle wer verwachten wt het landt de tijdinghe, of ons werck aldaer acceptabel gekuerdt werden sal. - Huyden passeert hier door na Glucstat den nieuwen hertoch van Luneborch tot HildesheimGa naar voetnoot6), hertoch JuriensGa naar voetnoot7) zoon, die corts in Nederlant was; de Keysersche sijn gansch in sijn landt, dan de stercke steden houden haer noch wel, ende wacht alles na de Swedische generael TorstenssonGa naar voetnoot8) met de nieuwe cavallerie, eer de geallieerde legers iets met machte willen attenteren. Dese hertoch gaet by de Coninck van Denemarck om raedt en hulpe, en werdt de sake alhier soo angesien, dat achte, hier syne Ma.t wel de fortelycke(?) handt mocht bieden tegens de Keysersche tot bescherminghe deser Nedersaxische creits. Daartoe alreede het crychsvolck van Denemarcken marcheert na Holstein, synde ontrent 6000 te voete en 600 paerden. Daer werdt noch in aller haest een nieuw regiment ruijterye opgenomen en, hoewel dit werk int eerste maer defensif sal gelycken, soo moet het wel verder comen ongevoelijck. Gister is de resident van Engelandt hier voorbij gepasseert op Glucstat, om aen den Coninck aldaer te notificeren de resolutie van sijn meester tot de sake vant Palatinaet. Desen Coninck heeft sijn gesant daerom tot Regensburgh, dan op ceremonie-pointen heeft noch geen audientie gehadt, also hij de Keyser niet anders en can qualificeren en noemen als alleen Keijserlijcke Waerde(?). Twelck Denemarcken altijt anders heeft gedaen, te weten Keyserlycke Maj.t genoemt. Off dit nu is eene querelle d'Allema[n]s, sal haest hem moeten openen. Hiernevens gaet myn gansche dienstighe submissie aen syne Hooch.t, indien gelegentheit is daertoe te vermanen. Tot Stade, den 14/24 Augusti 1641. |
|