Briefwisseling. Deel 3: 1640-1644
(1914)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend
[pagina 150]
| |
2653. J. WtenbogaertGa naar voetnoot1).Ick danck U Ed. seer hertelick, dat deselve noch op zijnen ouden, heel affgesloofden ende genoch vermorselden dienaer denckt. Jae niet alleen denckt, maer sich verwaerdicht heeft denselven dat boecxken van 't orgel toe te senden. U Ed. begeert, dat ick 't lese, ende deselve mijn gevoelen schriftelick mededeele over den inhoud. Tot geen van beyden ben ick bequaem van wegen 't gebreck mijner oogen, die door de veelheyt mijner jaeren - ick ben getreden in 't 85e mijns ouders - ende anders versleten en heel duyster geworden sijnde, mij haere dienst tot lesen ende schrijven, zedert eenige tijdt herwaerts, bijkans heel geweygert hebben, tot mijn overgroot verdriet, 't en ware de genade Gods mij al voor lang hadde geleert, mij in alles sijnen heyligen wille te onderwerpen. De lust evenwel tot het werck, ende de hoochachtinge voor den autheur, gevoecht bij desselven begeerte - die ick neme voor een gebodt - hebben mij bewogen mij 't selve, met d'eerste gelegenheyt, die ick daertoe conde krijgen, door een goedt vriend te doen vorlesen. Dit geschiet en alles nae mijn gering verstant overwogen sijnde, hebbe ick mijne arme oogen noch ten uyterste geperst tot het schrijven van dese weynighe regulen, alleen om te seggen, dat het werck mij sonderling wel bevalt. Ick en konde noit vleyen, soo alle die mij gekent hebben, weten. 'T en soude mij oock nu insonderheyt niet passen. Waertoe soude het oock dienen bij U Ed.t, die ick weet sulcx niet te behoeven, oock niet te willen gestreelt zijn. Ick hebbe veel uyt dat boecxke geleert; soude oock daeruyt meer geleert hebben, hadde Uwe Ed. wijse voorsichticheyt niet goedt gevonden te swijgen ende in te houden eenige dingen, die mij dochte te leggen op de wege. 'T principael aengaende, mijn gevoelen is lang geweest en is noch, indien 't orgel in de vergaderinge der christenen stichtelick gebruyckt kan worden - 't welck ick houde - dat de maniere bij U Ed. voorgestelt, oock met goeden grondt - mijns geringen oordeels - aengewesen en bewesen, de stichtelickste, jae genoech alleen stichtelick is, bijaldien die wel gepractiseert kan werden ende wordt. Onder dieghene, die de musyck beminnen, ben ick een - hoewel ipse sim ἄμουσος - ende vinde mij altemet des avonds in de kercke, om den meester een psalm - dat doorgaens geschiet, op elck veers, met verscheyden registeren ende melodien verscheydelick zwierende - te hooren spelen, onder 't spel stillekens in mijn selven den Heer singende, ende mijnen bedroefden gheest in God tot sijnen loff vermakende. Ick en late daerentusschen niet, dickwils all suchtende, te wenschen nae een ander, veel beter ende ongelijck stichtelicker harmonie in de kercke in een andere saeck, die ick nu niet en roere, omdat het verloop van vele dingen ende de verdorvenheyt der tijden doen schromen daervan te spreken, ende de hoope beneemt van daertoe te geraken. Mijnheer, ick hoope hiermede Uwer Ed. begeerte eenichsins voldaen te hebben. Can U Ed. dese mijne crabbelingen, als met den tast geschreven ende nauwelix leesbaer, eenichsins lesen, het sal mij lieff sijn. Indien niet, daeraen sal weynich gelegen sijn, indien ick mij alleen mach versekeren, dat U Ed., tevreden sijnde met mijn goeden wille om deselve te gehoorsamen, blijft volharden in sijne goede gunst te mijwaerts, vastelick gelovende, dat ick ben ende soo lang ick leve blijven sal ..... 's Gravenhage, 23 Feb.rij 1641. |
|