Briefwisseling. Deel 1: 1608-1634
(1911)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend747. S. van HaersolteGa naar voetnoot1). (H.A.)Ick hebbe geacht mijn devoir te sijn, U Ed. t'advisieren, dat ick morgen vroech ten ses uhren mett een convoij van hondert peerden naer LinghenGa naar voetnoot2) sal gaen, hebbende des viants officieren doer anderen doen intimideren, sulcx dat ick geloeff ende hoepe, datte selve voer mijn kompste vandaer sullen sijn. Ick sal U Ed. vandaer naerder advisieeren om sijn Ex.tie daervan kennisse te geven, gelijck U Ed. van desen mede believen sal te doen, ende sijn Ex.tie mett een in bedencken gevende, off niet dienstich sal sijn den Heer van DiedenGa naar voetnoot3) ende IsselsteinGa naar voetnoot4) aen te schrijven, datte selve wel willen letten op de perthijen, die de gouverneur van RijnberckGa naar voetnoot5) den wech naer Lingen soude koemen te senden, om d'selve t'attraperen, daermede den offitier, die tott Lingen sal dienen toe blijven, om die justitie van wegen sijn Ex.tie toe administreren, mett meerder seeckerheit daer sal kunnen sijn, die andersints perijckel sal loepen, om binnen Rijnberck gebracht te werden ..... Zwol, den 2en Januarij 1633. |
|