Briefwisseling. Deel 1: 1608-1634
(1911)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend660. Aan C. Barlaeus. (K.A.)Gij zijt een weinig boos, omdat ik critiek heb geoefend op uw gedicht. Ja, zoo ben ik nu eens, ik zeg mijne vrienden wat ik voor waar houd en u ook, al bewonder ik u zeer. ‘Dhonae dona tua transmisi, et expecto, ut grati animi demonstrationem regerat magno verborum ambitu, sicut non parcis periodis gratiam hanc a te efflagitavit. Ego vero erubui, cum viri epistolam ἀϰεραίου, ὡς αἱ περίστεραι, quam celari intererat, per manum tertij remisisti. Poteras nimium pepercisse tantae im becillitati, et inter nos perire pati, quae ab alijs dubium est, an aeque benignam interpretationem acceptura sint. Edixeras ipse, nescire Dhonam dolos, at curandum fuit, ne simplicitas mera fraudi esset ingenuo autori’. En wat hebt ge het nu mooi met hem gemaakt! Maar zoo zijt gij, redenaars, allemaal. Wat eene geestige rede hebt gij gehoudenGa naar voetnoot3)! Hierbij een versje op de bevalling van uwe vrouwGa naar voetnoot4), die zoo juist van pas was. Hag., 17 Feb. 1632. |
|