Briefwisseling. Deel 1: 1608-1634
(1911)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend
[pagina 243]
| |
mi Heinsi, indignanti animo recordor. Adeone me sors mea ad tertium a te lapidem admovit, ut, quasi diverso sub axe vivamus, parcius te fruar, quam qui ab ultima Italia et Graecia, si dijs placet, quotidie te compellant et, invicem compellati, in literis peregrinum vident, quem nec oculo nee aure, nisi quam rarissime, proximus vicinorum usurpo!’ Laten wij dat toch veranderen! Beiden hebben wij het druk, gij met belangrijke, ik met onbelangrijke zaken, maar wij moeten meer van elkander merken. Eenigen tijd geleden ben ik in het gevolg van eenige groote heeren in Leiden geweest en had geen gelegenheid u te bezoeken, maar hoorde, dat uw zoonGa naar voetnoot1) ernstig ziek was. Gelukkig schijnt hij weer beter te zijn. ‘Addidi, quod pro Pontano ludere debui potius, quam voluiGa naar voetnoot2). Gallicum item, quod pro veterano Schmelzingio nostro die natali Ser.mae Reginae Bohemiae - testor ipsam veritatem - horae spacio profudiGa naar voetnoot3). Hunc hominem festivissima Principum, quod obeso corpore est, ironice pedissequum appellare consuevit, venandi studio. Haec te praescire interfuit, ut nugarum mearum intelligentior esses.’ Als gij de verzen gelezen hebt, geef ze dan aan Barlaeus. Met hem sta ik in drukke briefwisseling. Wat denkt gij eigenlijk van hem? Hag. Com., 23 Novemb. 1628. |
|