Briefwisseling. Deel 1: 1608-1634

263. C. Barlaeus¹⁾. (L.B.)

Sermonem tuum, quo elegiae meae rationes dispungis²⁾, tradidit mihi Doctor Verburchius. Nunquam maiore usura sortem exposui; plus enim quam foenerator sum, qui pro rancidis versiculis gravissimum tuum carmen lucratus sum et, quod omni auro clarius habeo, in amicorum tuorum numerum transscribi merui. De me ita statuas velim, eum me esse, qui ob eximias et raras ingenij tui dotes pene ad superstitionem te veneratus sum. Sed tacito hactenus animi assensu, nunc aperta quoque confessione. Mitto jambos aliquot³⁾, quibus quam te amem, significatum volui. Si poematis tuis eos praefixeris, aliquam a nominis tui splendore gratiam, aliquam a tuorum carminum consortio gloriam consequentur. Nos hic in umbrâ vivimus, et otiosi hactenus fuimus virtutis tuae spectatores. Tu, mi Hugeni, si beare nos voles, litterarum subinde commercio de valetudine tua et communibus studijs nos certiores fac. Vale et nos ama. E musaeo nostro, Lugd. Batav. Ipsis Nonis mensis foeminini⁴⁾ (= 7 Mei)⁵⁾.

1) Uitgegeven in Casparis Barlaei epistolarum liber. Amstelodami, Apud Joannem Blaev. MDCLXVII, blz. 130.
Caspar Barlaeus, of Van Baerle, werd in 1584 te Antwerpen geboren, maar werd reeds het volgende jaar door zijne ouders naar Holland meegenomen. Zijn vader, die griffier van Antwerpen was geweest, werd rector der Latijnsche school te Zalt-Bommel. Na eene moeilijke jeugd werd Barlaeus in 1600 in het Staten-college te Leiden opgenomen; van 1608 tot 1612 was hij predikant te Nieuwe Tonge, werd toen onderregent van het Staten-college en in 1617 hoogleeraar in de logica. In 1619 van zijne ambten ontzet, studeerde hij te Caen, verwierf zich daar den graad van Med. Doct. en zette zich te Leiden neer, waar hij leefde van privaatlessen en kostleerlingen. In 1631 werd hij professor aan het Athenaeum te Amsterdam en stierf in 1648. Barlaeus was een zeer geleerd man, een beroemd Latijnsch dichter en redenaar en als geestig prater een sieraad van den Muiderkring.

2) Zie blz. 178, Noot 9.

3) Zie het lofdicht in Poemata, 1655, II, blz. 309, en in Gedichten van C. Huygens, II, blz. 324.

4) Van Baerle vergiste zich hier; Kalendae femineae is 1 Maart, en de brief moet van Mei zijn.

5) Het jaartal is weggelaten; het is 1625.