Briefwisseling. Deel 1: 1608-1634
(1911)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend248. Dorothea van DorpGa naar voetnoot4).Song, ick heb, te Amsterdam sijnde, eenen brief van UE gecregen. Ghij schrijft van de ambre braselet; ick heb se al over lang gesonden. Ick vrees, of se wel mocht verloren weesen. Ick heb UE daernaer noch oock al geschreven van de honden. Een van mijn hondekens, die de ambasatrice mijn gegeven hadde, is doot. Ick sou UE nu mijn broers grooten hont gesond[en] hebben, maer en weet hem niet te bestellen; anders, hij is gereet. Den broeder is ongerieflijck om honden te bestellen. - Ick sendt UE hier een brief van ColfkenGa naar voetnoot5), erm kint, kunt ghij wat voor haer doen, het sal een goet werck sijn. Wel, Songetgen, wat is dat te seggen, dat ghij soo lang wech blijft. Ick hoop imers, dat het de ouwe rijs niet vallen en sal. Men mach wel seggen, dat voor d een quaet is, dat is voor een ander goet; een igelijck heeft sijn tijt. UE moier verlangt seer naer u. Sij is nu heel wel. Haer weesen bevalt mijn nu heel wel. Maer eer sij sieckGa naar voetnoot6) wirt, stont haer aensicht soo vreempt. Eergister was ick den heelen dach bij haer alleen. U suster[s] waeren uut rijen met u broer en neef SweerieusGa naar voetnoot7). Och, song, wat heb ick te Amsterdam te feest geweest. Ick en wou daer niet woonen, al mocht ick er een tonnetgen me winnen. Andere mens[chen], andere umeuren, vrempt volck, vremde manieren van doen. Ommers ick hou t met de Hagh. Liever alleen op mijn camer als te Amsterdam. Niet dat ick er niet wel onthaelt en ben; seeker ick hebber veel vrindtscap ontfangen, maer het volck en gevalt mijn niet. Al datter fray is, dat is BaereltgenGa naar voetnoot8). Wij hebben samen dickmael UE gesonthijt gedroncken. Ick heb op de feest meest bij CoeneGa naar voetnoot9) geseten. Ick imagineerden mijn al, dat ick bij den blinden beul sadt. Het is een blije bruijt geweest, seer manifick in juweelen. Het susterken met een hant is oock de bruijt met een man, die mijn qualijck aenstaet. Daertegen dijnck ick, dat ghij thuijs sult sijn. Ick wou wel eens met UE te Amsterdam weesen. Ick sou UE wel meer schrijven, maer en heb geen tijt. Laet ick van UE oock hooren. - Mijn broer Phlips licht nu in Eijngelant, bij Houtijn. Ick verlang, hoe dat afloopen sal, doch ick can t bijcans wel gissen. Adieu, lieven song, Godt sij met UE. Doet doch mijn dinstighe gebidenis aen mevrou | |
[pagina 173]
| |
Killegrew, dat ick haer diennersGa naar voetnoot1) ben ende dat ick wenchsten, dat ick haer cost toonen, hoeveel goets ick haer wil, bijcans sooveel als aen den song van den song. Uut den Haghe, den 18 Juni (1624)Ga naar voetnoot2). |
|