Briefwisseling. Deel 1: 1608-1634
(1911)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend243. Dorothea van DorpGa naar voetnoot13). (A.B.)Song, ick sou UE volgens UE begeeren seijnden een jongen hont, maer om de waerhijt te seggen, mijn dunckt dat se niet schoon genoch en sijn, om naer Eijngelant te synden. Oock en heb ick er noch maer twee, die de ambasatrice mijn gegeven heeft, en mijn dunckt dat se leelijck worden; ick hebber noch twee of 3 te verwachten, die men seijt, dat schoon sullen sijn. Soo dunckt mijn best, dat ick wacht, totdat ghij selver hier sijt; oock soo can ick qualijck imant vinden, die de honden wilt bestellen, en u broer is heel ongeriffelijck in die saek. Nu wat belangt den gepleckten hont van mijn broer, die is tot dinst van mevrou Killegrew; al | |
[pagina 170]
| |
wou sij mijn of mijn broer selver hebben, wij souwen commen; ick heb den hont lief, maer ick en heb [hem] niet soo lief of ick wilt om haerent wil gaerren ontberen, want ick ben aen haer sooveel geobligeert, dat ick altoos seer blij sal sijn te mogen een beginsel voldoen van alle de obligaci, die ick haer heb; ick bidde UE. doet mijn dinstighe gebidenis aen haer goede graci. Had ick gelegenthijt om den grooten hont te seijnden, ick sondt hem nu oock. Schryft mijn, soo ghij selver niet en compt, hoe ick hem sijnden sal; altoos hij en is niet seer gailiaert ende en mackt van nimant werck als van mijn broer. - Ick en twijffel niet, of ghij hebt mijnen vorgaenden brief gecregen met de ambre braseledt. Ick schrijf dit met seer grooten hast; ick heb aen ColfkenGa naar voetnoot1) geseijt, dat sij UE sou schrijven, als de briefen van MannemakerGa naar voetnoot2) van hier sullen weesen naer IJngelant toe. Maer of ghij eer vandaer trockt, soo bringt het altoos eens te propost, ende doet voor haer dat ghij kunt; het is sulcken goien kint, sonder twijffel het is Godt aengenaem, dat men wat voor haer doet. Sij sal oock selver schrijven aen mijnheer Caron ende vragen hem raet ende sijn goetduncken, sonder te seggen, dat het alree soo ver is, en soo moet ghy oock seggen, al of het noch te doen waer; sij heeft mijn gebeden UE dit te schrijven. Ghij kunt oock goet getuchenis geven van Mons. BeaufortGa naar voetnoot3); doet het toch. Segt toch aen Mons.r Caerelton, dat ick hem veel geluckx wensch met den wechloop van sijn vrijsterGa naar voetnoot4). Godt moet hem liefhebben, die hem voor sulken cleuter bewaert heeft; laet hij vrij Godt dancken; dien roup sal hast over sijn, maer het wijf sou hem lang bijgebleven hebben. Song, overmorgen gaen ick naer Amsterdam toe naer de feest; ick hoop UE hier te vinden, als ick weerom com, hetwelck sal sijn over 10 dagen. Ick verseeker mijn van UE gesonthijt, terwijlle ghij van u siekte in mijnen lesten brief niet en schrijft, en oock soo dunckt mijn wt u brief, dat ghij in goet eumeur waert, en dat en sijt ghij niet, als ghy siek sijt. Adieu, song, ick schrijf als een duvel; den Trello doet UE seer groeten en het schoone kintGa naar voetnoot5) oock; vergeet de schoone brus niet te groeten; ick sal haer eens schrijven, als ick wist of sij er me vermaekt waer. Songens Song, den 30 Maij (1624)Ga naar voetnoot6). Terwijlle ick dit schrijf, soo dunckt mijn goet, dat ick UE een hont seijndt over (?) dat hij is; vindt men hem niet goet, men mach er me doen, soo men t goet vindt, maer altoos niet doot slaen om mijnent wil; wel te verstaen, soo t den boij menemen wil, en soo hij niet en wil, soo sal hij UE verwachten. |
|