Briefwisseling. Deel 1: 1608-1634
(1911)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend241. MoederGa naar voetnoot2). (A.B.)Bruer, hetgene u broeder u hier schryft, daer en wil ick niet, dat ghy u in t minste mede quelt, want wy hebben tsaemen die propoosten soo gehadt; duncket u niet goet, soo en is t niet geseydt, maer ick wil u dat wel seggen, had ick geweten, dat die reyse soo lang sou aengeloopen hebben, ick en sou der niet in geconsenteert hebben, terwyl het toch sus en soo in syn werck ging. Het docht my al wat vreemt, dat mynheer Aersen in t scheyden tegen my seyde, dat ghy hadt begeren me te gaen, en ick sey der op: ick meynde, dat ghy hem mede begeerde; maer t ging soo in haest te werck, dat me nivers af spreken en mocht Men seyde voor 6 weken of 2 maenden, en soo docht ick, dat onse saeken dat wel lyden costen soo lang stil te staen; maer soude dit noch lang duren, soo sult ghy daer de slaeve syn en hier sullen onse saeken versuymt worden. Aen alle syden soude wel wat te doen vallen, maer t principael is my om die saek in Brabant, daer t schynt noch al cooplie voorhanden syn; soo t daer maer eenichsins stil en mach blyven, maer het yser dient gesmeedt. De Warffe had lang met nichtGa naar voetnoot4) gesproken, buyten synde, daer se met veel geselschap van jouffrouwen en andere aen den echo waeren comen musieck singen; hy vraegde of t oock noch te coop was; t stont hem wel aen, | |
[pagina 168]
| |
maer t was hem te dur; 20 dusent gl. sou hy er noch wel voor geven met beyde hoeven; met die een hoef van Vogeler is hapermert, daer me oock al ontrent behoort te syn; met dien man en is geene com af, en ghy souw[t] et altemael connen voortsturen en KesselerGa naar voetnoot1) en al; daer is oock eene Clerris, die der na had laten vragen, en dat volck en weten al niet ter dege, wat se antwoorde sullen, gelyck ick oock en doen om Kesselers wil. Daer is noch eene goddenesGa naar voetnoot2), die se hier geren souwen aenbrengen. Nu syn hier meer ander dingen van in Vlaenderen en anders, daer oock al onverwachte dingen af voorcomen, dat vele niet en behaegt, en liver het lant abandoneren dan sulcken lasten te dragen als er op comen sullen. Hier is t oock met VolbergenGa naar voetnoot3), gelyck ghy weet, en op meer ander dingen, al te lanck om schryve, soodat ick wel wenschte dat ge hier waert, te meer, als t daer met u gaen sou, als t voor desen gedaen heeft, soo dunckt my, dat ghy behoort te spreken als een die wel spreken mach; men behoort eens in u absentie te proeven, wat u presentie weert is; doch dit alles onder u goetduncken. Ende hiermede sal ick desen cort maken, alsoo ick eens naer Delft gaen ryden met de susters en Hubert, om seker bootschap, die ick daer met hem en door hem doen moet, en met eene de vrou van DordtGa naar voetnoot4) in de craem besoecken; die woont te Delft in t huys, daer oom ValckenborchGa naar voetnoot5) in gewoont heeft, en die woont nu hier in Dimmers huys in de groote poort. Noch eens, dat hier is de maet van u vensters van boven tot beneden, een virendeel over het kasyn, of wilt ghy se op syn prins Hendrix totter eerden toe hebben, maer weest soo sodt niet. Van het cnoopken is het grootste eynd de breede van de caesyn, maer de gordyn moet al wyder syn, als ghy wel weet. Hier staen eenige hooge boomen voor dit huys, die groote lommer voor de son maken. Anders soutter seer heet syn, maer tot noch toe mach me t heel wel verdragen. Adieu, breur, wy verlangen hoe die vreemde tydingen sullen afloopen. Weest Godt bevolen en van alle seer gegroet; de susters wilden wel, dat se al wat voor de hoenders te brocken hadden; laet maer comen en voor onse moc (?) oock. 23 Mey 1624. |
|