Briefwisseling. Deel 1: 1608-1634
(1911)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend
[pagina 154]
| |
222. Dorothea van DorpGa naar voetnoot1).Songetgen, Ick ben blij, dat ghijl noch leeft, naerdat ghij perikel geloopen hebt van sterven. Ick hoop, dat ghij er UE profeit me doen sult. Ick heb vrij al bang om UE geweest, want hier liepen al quade tidingen. Ick wil UE niet seggen, hoe bedrouft dat ick was; je weet wel wie ick ben, vol courage. UE erme moierGa naar voetnoot2) verdrot mijn soo drouf te sien. God sij lof, die het ten besten heeft laeten vergaen. Ick neemp t jou soo wel af, dat ghij mijn waerdich kent wat te communiseren van lantssaeken. Ghij weet ook wel, dat ick een liefhebster ben van t lants welvaeren ende principael van Godts kerck. Godt geef, dat het goet mach continueren tot Godt[s] eer en onser aller vreuchden, die doch alleGa naar voetnoot3) herten in sijn hant heeft, daer ick hem om wil bidden, naer mijn vermogen. - Van daech is Sondach en ick heb in de kerck geweest met UE susters. DispaugneGa naar voetnoot4) heeft een wonder fraije trostelijcke predicati gedaen. Het goie manneken gaet naer Orrangen, daer ick drouf om ben, en het blijft wel 7 of 8 maenden wech. Cats heeft hem van dach me gehoort, die welgevallen heeft in sijn preken en seer verwondert is van sijn welsprekenthijt, den soeten Cats - hij bevalt mijn bijster wel. Had hij geen wijf, hij liep perikel van mijn. UE broer is my deesen naermiddach weesen besoucken. Hij seijt, dat hij te luijGa naar voetnoot5) is om te schrijven. Soo schrijf ick UE dit van sijnentweegen, hoedatter een is, die heet Pompeius; den toenaem ben ick vergeeten. Mijn dunckt, dat hij een van de klercken is van den raet van staeten, die heeft een jongen voor UE opgespeurt, die latijn can, iemant van sijn maetscap. UE broer sal noch daernaer vernemen, of hij oock heel wel leesen can, en dan sal hij t UE met den eersten laeten weeten. Hij laet UE dit schrijven, omdat ghij misschien daer imant anders sout nemen, en hij meijnt, dat UE desen wel dien[en] sal. Hij is 16 jaer out. Ick ben nu secretaris van den secretaris. - Nu song, soo moet ghij weeten, dat ick [na] UE vertreck bijcans tot uwent gewoont heb; alleGa naar voetnoot3) dach schir gegeten, hetwelck mijn seer goet gedaen heeft, om het uit eeten hier t'ontgaen. Ick doen t gaerren, omdat ick gelof, dat ick aengenaem ben en dat ghij t gaerren hebt. - Heb je t hert, song, schrijft mijn oock eens soo eens eenen langen brief. Ick meijn al, datick met den song praet, als ick schrijf. Ick ben al cammichGa naar voetnoot6), dat ghij de cornalinen niet gesonden en hebt. Heb je vergeten, die ras geeft, dat die tweemael geeft? Nu, sendt se en daerme gedaen; ick en mach soo lang niet wachten. En vergeet oock niet van al dat ghij mijn beloft hebt. Noch wou ick wel wat meer hebben. Ick wou wel, dat mevrou KillegrewGa naar voetnoot7) mijn wou seijnde een clijn gouwe rincsken, om voor aen den pinck te dragen of aen een cordeken om den hals, met haer naem daerin, dat ick mocht altoos continueel draegen, gelijck dat van den song. Want al dat ick van haer heb, dat leg ik snachts af. Ick had hier wat geschreven, dat mijn berouwen wasGa naar voetnoot8). Ick lach er om. dat sij mijn beclacht, dat ick soo lang wacht om te trouwen. Hoe vremt gaen de saeken. De een beclacht men, dat se niet getrout en sijn, en de andere, dat sij t sijn; soo en is het nimmermeer wel. Had ick al dat ick begeerden tot op dat naer, ick sou mijn bedancken.- Schrijft mijn al veel van haer, of sij nog al deselfde is, ende doet mijn dienstighe gebidenis aen haer, ende dat ick haer nu tot haer dispositi geef en leen - wel verstaende - ietGa naar voetnoot9) dat mijn het liefste is bijcans in de waerelt, ende dat ick hare discretie betrou, dat het niet weesen en sal tot mijn prejudice ..... | |
[pagina 155]
| |
Song, weest altoos song en wijs; spreckt daer van geen socken, hoor je wel, Songetgen. Gewent oock niet te seer aen al de sije tapislinen; ghij weet, hoe scrael dat het hier afloopt..... Ick sou dit noch wel wat langer maeken, maer het wordt doncker en ik gaen tot uwent eeten. U broer compt mijn halen; Mons.r Sipenes is daer, den soeten praeter. - Het is af, van den man met de vierhondertdusent gulden. Het en was niet geraden, soo ik UE noch wel seggen sal. Dan daer is al weer een ander op speur, maer die en is zoo rijck niet. Ick sal eens opgesnapt sijn, eer ghij t weet. Maer hoe t is of niet, soo blijf ick altoos den song van den song; al hoorden ick, dat ghy daer al de schoonste vrijster van Eijngelant vriden, soo en sou ick er niet eens geloers af sijn, want die liefde, die ghij haer sout dragen, die en pretendeer ick niet eens. Heb j er genucht in, soo wordt wat amoureus. Ick wou wel die genucht hebben, dat ick t sach. Het sou UE doch soo wel vougen. - Adieu, song, ick ben in een maelle eumeirGa naar voetnoot1)
Song.
Uut den Hage, den 24 Maert (1624)Ga naar voetnoot2).
Vergeet niet te schrijven, wanneer dat ghij meijnt weerom te commen. Tot Maeij geef ick UE verlof. Ick gun se daer oock UE geselschap wel, als t niet te lang en is. Constantin van LierGa naar voetnoot3) gaet naer Westindien. Men seijt vor seker, dat prins Heynderij[ck] naer paeschen sal trouwen met frelle van SolmsGa naar voetnoot4). Clevile is gecommen. De lakeijen sijn al vernieut. - Den TrelloGa naar voetnoot5) compt in den Ha[e]g. Den DimmerGa naar voetnoot6) sal ick van den hont seggen. Den drost DimmerGa naar voetnoot7), den outsten de BieGa naar voetnoot8) en NassauGa naar voetnoot9) sij[n] op een compagni genomineert. Neef Vick is overgeslagen. Als ghij schrijft, laet het in Eyngels sijn, om reden, en vergeet het eyngels bouckxken niet. |
|