Briefwisseling. Deel 1: 1608-1634
(1911)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend221. MoederGa naar voetnoot5). (A.B.)Breur, uwen brief van de 12en Meerte heb ick wel ontfangen gisteren op Woonsdach, onsen biddach, comende wt de kercke, te weten op 20 Meerte. Daerin sien ick, dat ghy geren continuatie van journael hadt, dwelck ick sint mynen eersten niet gedaen en heb, en dat, omdat ick al te qualyck gesint was van ulieden niet te hooren. Oock doen ick nu uwen journael ontfangen had, soo docht my, dat mynen adybrief niet veel te beduyden en had. Dan als ghy t soo begeert, soo wil ick weder op een nieu beginnen, en terwyl myn contoir my gereet genoch staet, soo kan ick u wel allen avont eens goeden nacht seggen. Soo begin ick desen dan weder op den 21en Meerte, ende seg u daermede, dat uwe tydingen ons hier al seer wel klincken, en doet ons goet aen ons herte, dat ge daer soo wel na uwen sin en ook soo willecom syt; wy en willen van gecnen geleege eb hooren. Ick wil voortaen heyligen Jacobus seggen; hy mach sien dien naem te behouden; wt Francryck comen ook noch al beter tydingen, en onse ambassadeurs syn noch hier. Sy waeren beter daer, om t yser te smeden. Hiermede gaet myn antwoort aen KesselerGa naar voetnoot6) en syn wederantwoord, die my niet wel en gevalt, want my dunckt, dattet desen man soo op een acort wil houwen sleypen, om ten beyden syden voor de fiscus bewaert te syn, en malcanderen jaerlyx rekening en reliqua te doen, dat onse meyning niet en is. Besiet wat ghy der wt verstaen kunt. Ick hope, dat ge haest comen sult, want ick derf my niet onderwinden, daerwt veel af te schryven, en breur heeft vast veel te doen, en weet oock niet veel van sulx te seggen, als daer noyt af gehoort hebbende. My dunckt, dat ick hem best dese 3 maenden prolongatie toestaen; t is hem oock mogelyc te doen om den tyt aen te sien. | |
[pagina 152]
| |
Ick heb een ordonantie van het virendeel jaers, dat nu 10 Febrewari verschenen was, met noch een ordonantie van een ½ jaer, in twelck vader sa[liger] overleden is, somma 700 gl. toemaet, effen om Cornelis Jacobs me te betalen, die sooveel hebben moet en al van roukleeren, behalve tussen 40 en 50 gl. van oudts, sonder nu al wat elders gecocht is, en daertoe 2 kleermakers, somma tot 12 hondert gl. toe, 11 van de rou alleen, en is al betaelt op Cornelis Jacobs na, die ick verwachte. Nichte YsebeelGa naar voetnoot1) schryft my, dat de voorgaende weke tot Brussel het hof van de Prins van Oranien is afgebrant en is, soo men meynt, wt het contoir gecomen van een teyl met vier; daer woonden eenen cardinael inGa naar voetnoot2), die der wel 2 tonnen schats in verliest, maer hy beclaecht meest syn pampiren, daer der niet een af gesalveert en is, alsoo het contoir eerst brande en hy selver de eerste wacker werdt van t craken, en liep soo in syne nachttabbaert daerwt, en hy wordt soo beclaegt, datter veel seggen, dat jammer is, dat hy niet mede verbrant en is. My dunckt, het is den man, die aen de coninck van Spanien geschreven had, dat de Neerlanders wel machtich waren d'oorloge te voeren tegen ons, sonder syn hulpe; waeren der wat veel cardinalen, die hem dat raeyden, en dat sy t op dien voet eens begosten. De Hertogin syn meer als voor hondert dusent gl. juweelen wt heur cabinet gestolen van eenen pagi van den marquis; die isser me te land wt. Nu verstaen ick al schryvende als datter noch eene 4en ambassadeur moet of wil syn, te weten den goeden heer MannemakerGa naar voetnoot3), die wordt t avont verwacht. Het comt van Jacop neefGa naar voetnoot4), dat beschut en wil niet voort; Jacop en vindes niet goet; me sal t laten tot u comste; ick souw er wel meer af schryven, maer t is niet de pyne weert, nu sal t wel backen. SipenesGa naar voetnoot5) is hier over 2 dagen comen en blyft noch 2 of 3 dagen, en doet u seer groeten; brengt niet mede, maer t sal tegen Paesschen comen. Ende alsoo ick gisteren op den biddach ter kercken geweest ben, soo hebben wy desen dach ons vensters open gedaen, daer dat jonge volck bly mede is. Constanci seyt, me sit hier gelyck de vogeltgens in heur cooy, als er eene voorschoot over gehangen is. Ick werd het mede moe, maer noch meer verquicten t my, als het laken in t salet was afgedaen; ick wist selfs niet, dat my dat soo goet doen sou, en soo is dat nu soo veer, de vensters syn open, maer vader isser buyten gesloten, daer ick desen nacht sooveel af gedroomt heb. En gisteren in de kerck half sluymerende, dat ick self niet en wist, soo docht my, dat ghy in een grau reyskleet dicht voor my quaemt staen, en saegt my strack aen, daer ick af verschoot, en wt de kerck comende, eer ick noch in huys was, kreech ick uwen brief, die hiel ikGa naar voetnoot6) voor d'interpretatie van mynen droom, maer van vader en comen geen brieven. En sus veel in mynen brief noch met droomen, hoe sou hy niet groot worden. Oock moet ghy weten, dat den soeten Emery, het soontgen van de heer van OosterwyckGa naar voetnoot7), totter doot toe cranck is, daer geen kleyne droefheyt om en is; tot FrederickGa naar voetnoot8) oom toe, die der seer om bedroeft is en alle daeg henen gaet. De moeder leyt in de craem van eene anderen soon; en Constantin van LiereGa naar voetnoot9), die wil na Westindien toe. Brur heeft hem diversche briven van recomandatie me gegeven en hy is na Amsterdam. Mattenborch is hier, en daer syn 3 jaren verschenen van de 6 jaren continuatie; hy sal my nu de 2 jaren geven; kan en wil niet doen, voordat ParentGa naar voetnoot10) hier is; ick heb hem voor de 2e reys laten aenspreken door Eyckberch. Brur heeft met Sypenes geweest besien het huys van HendersoenGa naar voetnoot11), maer staet hun niet aen; oock hebben sy t huys van Voocht besien; dat staet | |
[pagina 153]
| |
hun wel aen, behalven datter geen voorhuys en is; smalder als hier en geen contoirken te practiseren. t Schynt men sou t voor 10 dusent hebben; wy sullen sien het ander eens te bekyken. Men begint daer erven wt te geven van 3000 gl. om huysen op te setten. Desen dach is het sonneschyn weder geweest en tamelyck goet weder. Ady 22 Meerte, nu staget en regent en waayt of het dol waer. Ick meynden het huys in de Houtstraet eens met Sypenes te gaen sien, maer kon niet wesen. Maer wat mogen dat voor luyden wesen, die van ons KillegreetgenGa naar voetnoot1) sulx gaen seggen, en dat noch aen de ouders selve. Genomen het waer soo, dat niet en is, sal men dat soo gaen seggen aen de ouders selve. Die luden en moeten geen goet hert hebben, dat se niet voelen en connen, hoe dat aen vaders en moeders smaeckt, sulx van hun kinders te hooren; daer moet eenige vileynie onder schuylen, om imant in de plaets te krygen, als hem de ouders werom ontboden hadden, of dergelycken. Syn Exel. isser wel den man toe om dat soo te seggen. Mons.r CaluwaertGa naar voetnoot2) sal u daer beter bescheit af schryven tegen dat desen gaet. Sipenes heeft desen morgen by de heer van Oosterwyck geweest; die is te heel onpatientich om synen sone, daer hy wel al d ander kinders om gaef; dat mach men niet seggen, seg ick; het kint leyt in sweren staet; Godt geeft wat salich is; mogelyck beter vroech in den hemel. Het floers, floers is al wel aencomen, en al cito, cito de scheer daerdeur, en al genaeyt; nu gaet me t styven. Dese hantschoenen en sy[n] my niet goet genoch; sy syn van de beste slach niet, grof genaeyt en heel sout van binnen, dat quaet voor de handen is. Oock syn sy my wat te groot. Siet eens na eenen beteren slach, gelyck d ander, die ghy my t jarent brocht, die passen beter. Wat cost dat floers? Men soud er hem na reguleren om meer t ontbieden, en siet daer eens na een drollich tafelkleetgen tot u kleyn tafel, dat mooy en oncostelyck is, en tegen t schryven mach; en hiermede is t avond geworden. Goeden nacht, bruer. Ady 23 Meerte, Saterdach, en is al grau, rou weder, dat men niet eens wt en kan gaen. lck sach t achternoen den ambassadeur van Engelant brieven lesen; ick liet er terstont na vragen, maer t waren brieven wt Franckryck. Ghy en sout niet gelooven, hoe men hier nae tyding verlangt, hoe t spel daer by ulieden af sal loopen. 7 Graven, al papisten, souden der wt het parlement doen vertrecken syn; is t waer? het mach wel syn. Ady 24 Meert, Sondach, nu heb ick t achternoen Killegreetgen by my gehadt, die sach vreemt toe, dat ghy in Engelant waert; alsoo Syn Exel. doen t Uytrecht was, soo en hebt ghy hem niet gesproken; soo heb ick hem vast wtgehaelt, offer yet sou mogen schuylen, maar den cnaep is heel onnoosel en en weet nergens af. Ik seyde, dat hy my alle dingen seggen mocht en, of hy yet begeerde te hebben, dat hy t vry seggen sou; hy seyde, hy en had nu in langen van Engelant niet gehoort, en doen begost hy te schryen, en ick wilde weten waerom, maer ick en cost er niet wt hooren. Ick vraegden, of hy gelt van doen had; hy seyde, hy sou u gebeden hebben, dat ge hem 5 gl. gedaen had; ick seyde, dat ick dat wel doen sou; daer was hy wel me tevreden, en ick gaf hem eene albertinGa naar voetnoot3) en ick seyde hem, dat hy my aen sou spreken, als hy wat van doen had. Eer syn Exel. na Utrecht ging, soo was hy sieck geweest en had eene nagel in synen voet getreden, maer hy is nu weer seer wel te pas en hy en had nu den tyt niet om te schryven, want desen moet van avond wech. Mannemaker is nu comen, hoor ick; ick weet noch niet, of hy me gaet. De vrou van DeuvordenGa naar voetnoot4) is in arbeyt. EmeritgenGa naar voetnoot5) die sterft vast. Jouffr. van Dorp comt by ons te gast. En nu comt een man wt de Syp gelt brengen voor de 2de partyGa naar voetnoot6) in de q.q. Ick hadder aen geschreven, maer de brief is noch hier. Weest van ons altemael wel seer gegroet en Godt bevolen. 24 Meerte 1624, Sondachs avons, etenstyt, redelyck soet weder. |
|