Briefwisseling. Deel 1: 1608-1634
(1911)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend219. MoederGa naar voetnoot6). (A.B.)Jae, lief breur, uwen journael heeft wel wat anders in dan den mynen, die ick u gesonden heb door Adriaen Gysels. En sint heeft u broeder noch eens geschreven; nu geschiet dit in haeste, alsoo meester Willem den brief terstont moet hebben, soo der een edelman van de ConinginGa naar voetnoot7) vertreckt met brieven. Met recht heb ick becommert geweest en veel menschen, die al niet luy geroepen en hebben, want omdat dat schip sulcken last had van terstont weer te comen, ende men daer niets van en vernam, soo was t wel te dencken, datter onraet syn most, en wat en comt eene dan uit te voren? Hier is al tyding geweest, dat het schip vergaen wasGa naar voetnoot8); dat heeft Eyckberch al 3 of 4 dagen geweten en daerop gaen druylen; nu om cort te maeken, soo danck ick vooral Godt almachtich, die u al te samen bewaert heeft. Den slach waer te herdt geweest in myn weeck herte of in die versche wonde. De vrou van Someldyck is sieck niet [da]n van die quelling die sy gemaeckt heeft, al soo t in eene natten poel haest geregent is, en die wat heeft, die let terstont wat meer. Nu ick verlang seer te hooren, hoe uliden al dat sammelen, cou en mist, regen en wint, en daertoe een becommert hert al becomen is, of dat soo al effen af sal loopen. Het heeft hier al den dach gesneeut, dat me de straeten [quae]lyck gebruycken kan, en de voorleden dage [se]er gestormt. Anders is t met ons alle goed, Godt lof. Ick en schryf nergens af, voor ick er [af] hoor, of ge daer la[n]ck of cort werck hebben sult. Oock isser niet sonders te schryven, dan dat wy hopen u haest te sien, | |
[pagina 151]
| |
dat Godt wil geven, dien ick u en ons allen bevele. In haeste, Sondach s avons, 17 Meerte 1624. Het groet u al datter is, en elck is bly, dat men tyding van u heeft. - De susters wachten seer op t floers; laet ons toch dicwils van u hooren. Den wint waeyt toch al herrewaert. Adieu, breur, adieu, Godt gevet u beter in t wederkeeren; maer wat goeder leugen is dat geweest, dat men ons quam seggen, dat ge maer eene nacht onderwegen geweest en waert; daer hebben wy een deel daegen soo gerust op geweest, en och laecen, het was soo gans contrarie. Nu wel al myn beclaegen en sou niet helpen, qui en la garde du hault dieu pour jamais se retire. De France ambassadeurs syn noch hier; t is goed dat dien storm eerst over is. Den bruygom Huygen is op de verpachting; de bruyt mach ook vast bang syn. Het eerste gebodt is van daeg gegaen; sy en wille de bruyt van Santen niet slachten. Nu niet meer; ick prasel der dit noch by, te[r]wyl ick na de vrou van Someldyx brief wacht. Myne gebiedenisse aen uwe heeren ende meesters niet te vergeten, oock aen Jouffvr. BourlemachiGa naar voetnoot1) en aen Sr. BrouwaertGa naar voetnoot2) ..... ick dencke u al een purgatie sal koken moeten. Over 3 dagen is uwen journael ontf[angen]. |
|