Briefwisseling. Deel 1: 1608-1634
(1911)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend218. MoederGa naar voetnoot2). (A.B.)Op 26 Febrewari is bruer vertrocken s achternoens ontrent 2 urenGa naar voetnoot3); soo haest als ick hem adieu geseyt had, soo ging ick op Antwerpen sitten schryven eenen langen brief om u te vergeten, totdat Jouffr. van Dorp quam met den goeden HubertGa naar voetnoot4), en als die wech waeren quam Jouffr. BaersdorpGa naar voetnoot5), die coutten tot 7 uren; ondertussen quam ons breur Maurits raport doen, hoe dat hy door Jacob neeff BuyxGa naar voetnoot6) had sien de seylen optrecken; en het vaentgen is alsoo soo wel gebleven, en nu te mergentyt, den 27en, soo misttet vast leelyck en het vaentgen en wil niet heel soo ick wil, doch noch redelyx. Ende bruer wt den Raet comende seydt, dat den wint al heel goet is; soo waeyt hy dan expresselyck voor uliden, totdat ge over syt, want het dooyt evenseer en dat met oostenwint. Oock brengt bruer tijding, dat den krych in Vrieslant oock al wt isGa naar voetnoot7), en al het volckgen deur, en dat se StakenbroeckGa naar voetnoot8) nae soude sijn. Recht die wat goets wt, sal almede in desen journael geraeken. De guarde quam gisteren hier in, als ghylie vast tseyl gingt, al vry wat onthangen; hoe moetet dan met die Spaensche broeders gestelt syn; in somma, laet ons toch danckbaer syn, opdat Godt syn genaede over ons laet blyven. Ende nu ontfang ick eene brief van Antwerpe van den 24enGa naar voetnoot9); daer was t al goudiamus; daer waeren al 4 steden in Vrieslant genomen, en hadden grooten buyt gehadt, en soo sal me die geusen eens vermeesteren; eene dach of 2 te voren hoorden se buyten de groote clock luyen, en men had al sooveel van doen af gesnorckt; Jaques en cost niet eten, en doen was t over St. Peeters stoel geluyt. Ende soo den heelen brief van sulx, hoe dat de HertoginGa naar voetnoot10) in alle kercken had doen bidden, dat het weder noch 14 dagen soo staen mocht, om dit heele lant soo wt te royen, en al sulcken cost. Hoe blau moeten se nu staen kycken. Al het garnisoen wt Vlaenderen en van alle canten was op, en daer souw er een deel na Bergen op Soom gaen, tewyl ons garnisoen nu al wt was, soo souden sy dat nu wel hebben; wat dunckt u van sulcke druyventorssen? Ende nu is t avont, en t achternoen quam burvrouGa naar voetnoot11) wat couten, en vraegde, of ick wel wist, dat MurierGa naar voetnoot12) na huys ging, en al de ambassadeurs van Vranckeryck waren van alle canten thuys ontboden, en souden ander in de plaats eomen, en al daer sy corespondentie me gehouden hadden, die waren al gecasseert. Ick vraegde, wanneer dat die | |
[pagina 148]
| |
tyding comen was; sy seyde over 2 dagen, en sy wasser soo droef om, als ghy dencken kunt. Het sal dien man al qualyck te pas comen, denck ick wel, en hiermede te bed. Het weder is seer mistich en stil, soodat wy niet gissen kunnen, waer ghy syt, dan in Gods bewaring; goeden nacht, lief brur. Adi 28 Febrewari. Desen morgen hoor ick die clocken in de groote kerck soo bescheilyck luyen en slaen, en soo wy hopen, dat ghy nu wints genoch gehadt hebt, willen hopen, dat wy door desen anderen wint haest tyding van u sullen hebben. Ende nu te middach brengt EyckberchGa naar voetnoot1) thuys, als datter van daeg eene brief in de schepencamer gelesen was wt Antwerpen, geschreven met alle dese volgende tijdingen, boven degene die hier voren geschreven syn, als dat hun volck al waren gecomen over de Suyersee tot voor Amsterdam, alwaer sy alle de schepen en alles hadden in brant gesteken, en dat de magistraet van Amsterdam vergaert waeren om samen t acorderen om met de vyant te plementeren, en dat de steden van Naerden, Muyen en Wesep hun wilden de sleutelen tegen brengen, en dat se in Gelderlant nu soo vast waren, dat daer geen omsien meer na en was. Siet waer ick mynen journael mede vulle, en nochtans, omdat de leugenen soo notabel syn, soo dienen sy der in te staen; t is waer, sy hebben daer in Vrieslant quaets genoch gedaen, wel 150 huysen afgebrant, en ick en weet niet wat meer; men sal t noch hooren. Aengaende den drossaert Hooft, die is selver hier en heeft die gevangens hier gebracht, soodat van hem geen swaricheyt en is, als men meynde of seyde. Ende nu t avont is syn Exel. al gesont weder thuys comen, Godt heb lof. Ady 29 Febrewari, alsoo der nu eene dach meer aen de maendt is als t plach. Desen dach heb ik niet gedaen als gelt wtgeven en schulden betalen; ick seg, ick mach noch niet sterven; sou me alle maende sooveel gelts wtgeven, als ick dees maent gedaen heb, me sou wel achterwt varen. Brur Mauris seyt, wy moeten een huys krygen, dat geen achterwt en heeft. Ende nu wil men seggen, dat den vyant seer sterck vergaert is ivers te Hoogstraten of daerontrent, en 16 dusent sterck na Breda sou trecken, maer ick hoop, t en sal soo quaet niet syn; ick weter niet sekers af; men sal t wel hooren, eer desen gaet. Ady 1en Meerte, eenen vuylen regendach, die ick doorgebracht hebGa naar voetnoot2) met beyde susters om eens alles wtte wege te schicken en elck syn plaets te geven. Ick heb 26 mantels getelt voor al het mannevolck met die daer by u syn, ende voort al wat daerna volgt, dat niet een kleyn lutsken besleur en is, en soo is die confusi nu ook opGa naar voetnoot3) heuren stel, als het comptoir. - En nu is den vyant al wech van Hoogstraten en sy sullen s wel hebben, hoop ick, voor dese reyse. Ende wt Vrankryc is goede tydingen; den Coninck wil ons helpen met woorden en met wercken, dubbelt over, veel gelt, veel volck te voet en te peerd etc., en hiermede is t weer slapen gaent tyt. Brur heeft te noent te gast geweest tot de heer van Hardebroeck; hy besprack een plaetsken in t Voorhout om te liggen, maer ten is geen noot geweest; hy heeft syn hantschoen thuys gebrocht, en sus sit ick vast met u wat en praet. T avont kreech ick eene beclachbrief van Caer van LiereGa naar voetnoot4), die ick vast met een deel tranen gelesen heb. Adieu, adieu, goeden nacht, bruer; vergeet niet my een paer hantschoenen te senden met swert genaeyt. Ick hebber een paer die soo syn, maer daer is al lint en spellewerck aen; dat dient my niet; oock zyn se my vollen kleyn en dienen voor Constanci, per avis. Ady 2 Meerte, niet gepasseert, dan mevrou SteelantGa naar voetnoot5) een asperloentgen tot besoeck gehadt. - Hier is t te seer deurgeslagen, daerom een ander blat genomen. - Ende dat den Spaensen ambassadeur, die tot Brussel is, aen den ambassadeur, die van Spanien in Vranckeryck is, geschreven had, als dat graef Hendrick van den Berge al midden in dit land was, en veel gaudiamus daerby, en dien ambassadeur haddet oock terstont aen den Coninck van Vranckryck gaen seggen; die soude daerop geseyt hebben: noch en sal ick se daerom niet | |
[pagina 149]
| |
verlaten. Voorts dooyet vast en blyft dooyen, maer het ys blyft noch al het ys, en hiermede weder goeden nacht, bruer. Ady 3 Meerte, Sondach, eenen melancoliken Sondach, die ick wel half met kryten deurgebrocht heb; soo comet altemet al weer, als t weer wat gegroyt is. Ick kryge dagelyx brieven van beclach van alle canten en allesins wordt vader evenseer beclaegt van vrinden en vreemde. Elck klaegt van dat se soo goeden vrint verloren hebben; voorts noch eene brief van nicht YsebeelGa naar voetnoot1) van 28 Febrewari; doen waeren se daer noch even wys off geck; Syn E.e sat t Uytrecht in eene kelder en dorst er niet wt comen, soo vreesden hy geschoten te worden, en hy had 3 van de statspoorten laten toemetsenGa naar voetnoot2), en te Jesuwiten preeckte me, dat dit nu de revenge was van de brandstichtterye by BrusselGa naar voetnoot3), maer sy en souwen niet branden of moorden; t en was maer om de herten te vermorwen, dat me hier weten sou, hoe goet dat den peys was, die sy sooseer sochten, en Godt was nu met hun; hadden wy hier eene godt te water, sy hadden der eenen te lande, en dat me nu toch hertelyck bidden sou tot overwinning van hun vyanden, en soo der eenige geusen in de kerck waren - gelyck hy wel wist datter waeren - dat sy deur souwen gaen, en dan souden sy wt gront haers herten gaen bidden; de lantssaken stonden nu seer wel; Godt was met hun; sy waeren al over de Yssel en veel veerder, en maeckten daer sterckten en brugge, en meynden der te blyven. - Voor t sluyten van den brieff begost er eene hinckenden bode te comen, die seyde, dat se weer wt de Veluw waeren en dat ser van hun pluymen gelaten hadden; maer was een die t geren soo had, soodat se noch niet en wisten, hoe of wat; en doen sy dit schreef, doen was syn Ex.e al weer in den Haeg. Wil den wint noch niet waeyen, desen brief sal noch bersten van de leugenen. Adieu breur, goeden nacht geef ons Godt. Van KesselerGa naar voetnoot4) noch geen gewach. Ady 4 Meerte, niet bysonders gepasseert; een deel besoecx gehadt; dat duert noch al soo, soodatter het laken noch tot de maent toe blyft. Ady 5 Meert, van achtermiddagh ontbiet de vrou van Someldyck, datter eenige matelots gecomen syn, die haer tyding brengen, als dat ghylieden op dy[n]sdach al te lande waert; ick kan t qualyck gelove, doordien het soo stil was en ghylieden soo laet tseyl gingt. Wy sullen t hooren. Voorts al de achternoen weer een rye besoecx gehadt, en noch en is t niet al. Ady 6 Meert, woensdach, heden een maent, brur, dat wy bedroeft en verblyt waren om vaders verlies en om syn genadige verlossinge. Desen dach eene brief van Kesseler aen u, eenen seer beleefden beclachbrief over t verlies van onsen vader, en is seer droeve in syn verlies, in t particulier om de goede kennis, gemaeckt met corespondentie, die hy begeert met ulieden te continueren etc. Soo ick nu haestich ben, moet daeraf scheyden. Aengaende de saken seyt aldus: aengaende het acort van myn partye, hoewel in conchientie niet schul[dig], heb om der eeren en reputatie al veel laten over my gaen; Godt kan t in een ander weer versien; my blyft in vryen eygendom competerende den Rapensweert, dat een schoon perceel is, ende dan de halve thiende binnen VeenGa naar voetnoot5), over t welck ick geerne wederom sal met UE tracteren tegens t goet buyten Antwerpen gelegenGa naar voetnoot6); alleen dient te weten, off ick met Jouffvrou de weduwe, of met de erfgename in t generael, of met ymants van de naegelaeten kinderen in t particulier hierover sal hebben te handelen; gelieft met malcanderen hierover te comuniceren en de saecken soo te stellen, dat het voor leven en sterven tot beyder syden tot meeste versekering mach wesen; hierop sal ick haer antwoort verwachten; hebben noch 5 weken t onsen besten, eer t vorige contract expireert; hiermede etc. | |
[pagina 150]
| |
Hierop sal ick sien, wat men antwoorden sal. Ick wensche u hier. Metten eersten hopen te hooren, off daer met ulie lanck of cort werck sal syn. Lodewyck VerssenGa naar voetnoot1) is hier wt Francryc. De heere Huygen is bruydegom met de dochter van heere LintelooGa naar voetnoot2). Ende noch eene bruydegom, die niet vergeten en dient, dat is [de]n sone van den ouden Danckaert, notaris, wewener van ontrent een ½ jaer, en trout met de cameniere van de Jouffr. VolbergenGa naar voetnoot3), Tryntge TryntgenGa naar voetnoot4). Sy geeft er 1000 gl. me te houwelyck; swycht al, swycht al, den bruygom van de dochter is daer, as je weet. De heer Nederson laet weten, dat hy reyst, en oock Adriaen Gysels; een van beyden geef ick myn brieven mede. Adieu bruer; gesloten 6 Meerte 1624. Dees brieven comen van Hubert; quamen te spade, al[s] ghy wech waert. Bruer Mauris sal voor dese reys niet schryven, heeft te doen en is niet van noode. Floers, floers, floers, cito, cito, citoGa naar voetnoot5). |
|