Briefwisseling. Deel 1: 1608-1634
(1911)–Constantijn Huygens– Auteursrecht onbekend150. MoederGa naar voetnoot4).Breur, Vader geeft my desen briefGa naar voetnoot5) om te sluyten, soo moet ick er noch wat by setten; het is met my nu redelyck, Godt lof, maer noch niet ter degen; het hoesten en fluymen en wil niet ophouden, maer tsal eens eynden, believet Godt. - Maer hoe maeckt ghy t met u lynwaet; wil dat al wel soo lang duren, als men t u daer lang maeckt? Ick maeck hier al ander gereet tege u comste, maer hebt ghy t van doen, ick sal t u senden; ick hoop, dat ge nu al in den somerschen dos syt, en schryft by tyts wat u noodich is en tsal u gesonden worden. En hoe maeckt ghy t met Olyvier al; die sal oock wel wat van doen hebben. Ick vind goet, dat ghy hem gelt geeft op rekening van tgene men hem daernae soude moeten geven, en laet hem syn selver kleen; dat is veel beter dan dat men hem kleeren geeft; sy weten t al profytelycker aen te leggen, tensy dat me oude kleeren heeft, die hun nut syn, en die en hebt ghy geen, ten waer u oude reyskleeren, en dat ghy een somers reyskleet maeckte, of wel een winters, soo ghy t daer noch lang maecken moet. Breur, doet in alles den oirboir, al of ghy thuys waert, sonder | |
[pagina 98]
| |
daer veel mentie af te maecken; ten is toch geen noot veel daerom becommert te syn. Voorts syn hier al veel goey tydingen op wech, maer of sy weerom loopen sullen, en weet men niet; men sal t al haest hooren. Te Wesel souden de borgers met de Duytsche soldaten al het Spaens garnisoen doot geslagen hebben; ten Bos soude men oock mutineren, en al veel meer, dat ick sorg leugen is; het heele lant was van daeg geus, naer het seggen van die het geren soo saegen, denck ick, en hiermede scheyd ick er af, alsoo den bode nae my wacht, sooals hy seydt. Adieu, breur, adieu, weest van ons allen wel seer gegroet en Godt bevolen. Oliviers moeder doet hare soon seer groeten. Den 19den Mey 1622. |
|