Hofwijck. Deel 1. Tekst. Deel 2. Apparaat

Bijlage B Brief van Huygens aan Marcus Zuerius Boxhorn, 5 oktober 1652 (fragment)

Minuut, bewaard in KB, sign. KA XLIV [=Epistulae Latinae], 1652, nr. 521. Regest in Worp, Briefwisseling v, nr. 5247: ‘Gij zult mij genoegen doen, als gij het hierbij gaande gedicht eens wilt doorlezen, voordat het gedrukt wordt.’ Doorhalingen en correcties genegeerd.

Tekst

[...] Documento sit, quòd paratum praelo Poematium, ut quidem liberis meis et amicis visum est nonnuper nolui lucem publicam videre te inconsulto. Si tantum tibi abs re tua est otij, inspice aut peruisere; neque **** celatum velis si quid est cuius me praemonendum censeas. [...]

Vertaling

[Hoewel Boxhorn een tijdlang gezwegen heeft, is Huygens ervan overtuigd dat de vriendschapsband intact is.] ‘Als bewijs daarvan moge dienen dat ik een dichtwerkje, klaar voor de pers - tenminste volgens mijn kinderen en vrienden -, nog niet het licht heb willen laten zien zonder jou te raadplegen. Als je zoveel gelegenheid hebt, kijk er dan in of kijk het door, en [laat] niet verborgen als er iets is waarvan je denkt dat ik ervoor gewaarschuwd moet worden.’