Achilles
(1964)–Balthazar Huydecoper– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 23]
| |
Voorrede.1HEt zal, hoop ik, den Dichtkundigen Leezer niet verveelen, dat ik 2hem, eer hy tot het leezen van dit Treurspel overgaa, in 't kort 3eenige openingGa naar voetnoot3 geeve, wegens de veranderingen, die ik in deeze 4stoffe gemaakt hebbe: want zonder de zelve is het onmogelyk een 5rechtschaapenGa naar voetnoot5 Tooneelstuk aan den dag te brengen. 6In den beginne was ik van gedachten, Brizeïs zelve in dit stuk niet 7in te voeren, en aldus een Spel zonder vrouwen te vertoonen; niet 8weetende, hoe ik haar met waarschynelykheid uit de tent en leger-9plaats van Agamemnon, alwaar ze door dien Vorst als gevangen 10gehouden wierdt, in die van Achilles, dien ze met geweld ontroofd 11was, zoude doen komen: want indien zy alleen in het laatste,Ga naar voetnoot11 wanneer 12die twee Helden reeds verzoend waren, voor 't oog der Aanschouwe-13ren verscheen, zou ze niet veel te zeggen hebben, en haare redenee-14ringen den Aanschouwer weinig gevoegelyk en aangenaam voor-15komen. Overweegende echter, dat tegenwoordig een Tooneelstuk 16zonder vrouwen in 't licht te brengen, even eens zoude zyn, of ik 17een schoon aangezigt zonder oogen, of een Paleis zonder vensters 18zoude willen schilderen; ten anderen, dat zy, geduurende den knoopGa naar voetnoot18 19van het Spel, by Achilles zynde, in die gelegenheid genoeg te zeggen 20zoude hebben, om myn werkje eenigen luister by te zetten; en ten 21derden, dat de Toehoorers, niets als van stryden, en bloedvergieten, 22en de trotse en hoogmoedige taal van Achilles hoorende, niet kwaalyk 23te vrede zouden zyn, indien ze, tusschen de wreedheid dier stoffe, 24door eenen zachter en streelender hartstocht, als dien der Liefde, 25eenigszins verkwikt en verlustigd wierden: zo greep ik Ovidius in de 26hand, om te zien, wat hy Brizeïs, in zynen verdichtenGa naar voetnoot26 Brief, aan | |
[pagina 24]
| |
1Achilles doet schryven, en of ik by hem ook gelegenheid zoudeGa naar voetnoot1 2konnen vinden, om haar te doen zeggen, het geen ze door hem 3verzierd wordt aan Achilles geschreeven te hebben: want het is juistGa naar voetnoot3 4in het zelfde gewrigt van zaaken, dat is, aanstonds na de bezendingGa naar voetnoot45van Ajax en Ulysses, dat Ovidius haar dien brief heeft doen schryven.Ga naar voetnoot4-5 6Ik vond mynen wensch voldaan, zo ras ik de volgende vaarzen in 7't oog kreeg, in de welke hy haar aan haaren minnaar aldus doet 8schryven, vs. 127. &c.
Mittite me, Danai, Dominum legata rogabo,
10[regelnummer]
Multaque mandatis oscula mista feram.
Plus ego, quam Phoenix, plus quam facundus Ulysses,
Plus ego, quam Teucri (credite) Frater agam.
13Dat is: Zendt my, ô Grieken, naar mynen Heer: ik zal hem smeeken; 14en myne smeekingen met duizend kusjes verzellen. Gelooft my, ik zal meer 15als Phenix, meer als Ulysses, meer als de Broeder van Teucer uitrechten.Ga naar voetnoot15Ga naar voetnoot15 16Deeze gedachten kwamen met mynen zin zo wel en volkomen over- Ga naar voetnoot16 17een, dat ik aanstonds besloot, dezelve werkstellig te maaken, en haarGa naar voetnoot17 18aldus uit te laaten voeren, het geen ze hier alleen wenscht, en voorstelt. 19Wat haaren persoon zelve aangaat, men zou my, schoon hy de eenigeGa naar voetnoot1920grondsteen is, daar dit gansche onderwerp op rust, echter tegen 21konnen werpen, dat hy 'er te veel is, dewyl hy zelve niets tot de 22ontknooping van 't geheel doet: doch ik heb hier liever tegen deezeGa naar voetnoot19-22 23wet willen misdoen, als den Aanschouwer van haar gezigt, het welkGa naar voetnoot22-23Ga naar voetnoot23 24ik, om de reeds aangehaalde redenen, geloof, hem niet onaangenaam 25te zullen zyn, te berooven. | |
[pagina 25]
| |
1Achilles is woedende en toomeloos in zyne gramschap, teder inGa naar voetnoot1 2zyne vriendschap voor Patroclus, maar koel in zyne Liefde. Ik doe 3hem evenwel beminnen; doch niet gelyk de Franschen hunne VorstenGa naar voetnoot3 4en Helden in 't algemeen ten Tooneele voeren: want buiten dat zynGa naar voetnoot45karakter oploopende, onverbiddelyk, wraakgierig, hoogmoedig is, 6zo geeft ons de uitmuntendste der Fransche Dichteren, Boileau, deezeGa naar voetnoot6 7 les noch omtrent zynen persoon, Art Poëtique, Ch. III. vs. 99.
Qu'Achille aime autrement que Thyrsis, ou Philène.Ga naar voetnoot8
9Achilles moet op eene andere wyze beminnen, als de Schaaphoeder Thyrzis 10of Philenus. Ook is deeze geheele Liefde van Achilles zelve, hoe weinig 11die uitsteeke, van myne uitvinding, ten minsten niet die van Homerus;Ga naar voetnoot11 12want deeze zegt nergens, dat zyne gramschap, veroorzaakt door 13't rooven van Brizeïs door Agamemnon, zo hevig geweest zy, omdat 14hy zyne meesteresse daar door miste, maar wel duidelyk, om dat hyGa naar voetnoot1415door deeze daad zich van Agamemnon ten hoogsten onteerd enGa naar voetnoot15 16gehoond zag. In tegendeel (zo men Horatius gelooven mag, want 17deeze schryft, Lib. I. Epist. 2. vs. 11.
Nestor componere litesGa naar voetnoot18
Inter Peliden festinat, & inter Atriden:Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Hunc amor, ira quidem communiter urit utrumque.
21Nestor wendt alle vlyt aan, om de Zoonen van Peleus en van Atreus te 22bevredigen: deeze wordt door Liefde, beide wordenze door gramschapGa naar voetnoot22 23vervoerd) verbeeldt hy ons Agamemnon alleen als minnaar vanGa naar voetnoot23 24Brizeïs. Doch zulks heb ik mede niet eens aan willen roeren, op dat deGa naar voetnoot24 | |
[pagina 26]
| |
1minnenyd geene oorzaak van den onverzoenbaaren toorn van 2Achilles mogte schynen; die zich, zo by my, als by Homerus, alleen 3laat beweegen, om weder ten stryde te gaan, toen hy de dood van 4zynen halsvriend Patroclus vernomen hadt. Hier in heb ik echterGa naar voetnoot45wederom deeze verandering gemaakt, dat ik hem, niet tegenstaande 6Homerus zegt, dat hy ten eersten van zynen toorn afstondt, en zichGa naar voetnoot6 7met Agamemnon verzoende, zo ras hem de dood van Patroclus ter 8ooren gekomen was, en eer hy Hector geveld hadt, in tegendeel den 9Veldheer schelden, ja met de dood dreigen doe, om de gemoederen 10der Aanschouweren daar door in twyffel te houden, tot het aller 11laatste Tooneel toe, daar zy voor 't eerst te zaamen op het TooneelGa naar voetnoot11 12verschynen, en de Toehoorer met reden verlangen mag, om te zien, 13hoe deeze twee partyen elkanderen in dien staat aanzien en begroetenGa naar voetnoot13 14zullen: want indien zy in 't einde van 't vierde Bedryf, dat is, aanstonds 15na de dood van Patroclus, bevredigd wierden, zou het vyfde geheelGa naar voetnoot15 16onnut, en den Aanschouwer niets aan de dood van Hector, en het 17geene daar omtrent meer verhaald wordt, gelegen zyn. 18Ik denk ook niet, dat men my te laste zal leggen, dat ik het karakter 19 van Agamemnon vernietigd, en in den wind geslagen hebbe, om datGa naar voetnoot1920ik hem zo nederig doe spreeken. De Puikdichter Boileau, Art Poëtique, 21Ch. III. vs. 110. zegt,
Qu' Agamemnon soit fier, superbe, interessé.
23Verbeeld Agamemnon trots, hoogmoedig, baatzuchtig. Uit zyne redenenGa naar voetnoot23 24blykt genoeg, hoe trots hy altyd geweest zy; doch in den tyd dat 25dit stuk speelt, ziet men hem in den staat zyner vernederinge; 't gevaar, 26daar hy zich zelven en het gansche leger in gebragt hadt, hem de 27oogen ontsluitende, en hem doende bemerken, dat hy Achilles, van 28wien het Orakel voorspeld hadt, dat hy den val van Troje verhaastenGa naar voetnoot28 29zoude, onwaardiglyk gehandeld hadt, waarom hy zich door eeneGa naar voetnoot29 | |
[pagina 27]
| |
1wettige Liefde voor zyn Vaderland, en eerzucht zelve genoodzaakt 2vindt, Achilles, door wat middel het ook zy, te bevredigen; deGa naar voetnoot2 3Grieken niets konnende winnen, zo lang hy met hem tegen de 4Trojaanen niet weder in 't veld wilde komen. Hierom zegt de Ridder 5Ph. Sidnei zeer wel, in zyne verdediging der Poezye, sierlyk uit hetGa naar voetnoot5 6Engelsch in onze moedertaale overgezet door den Dichtlievenden Heer 7J. de Haas: De hoogmoed in Agamemnon, waar van hy haast berou heeft.Ga naar voetnoot7 8Voorts heb ik het voorgevallen van verscheidene dagen in eenen 9dag gebragt, om de eenheid van den tyd, een regelmaatig TooneelstukGa naar voetnoot910zo hoog noodzaakelyk, wel in acht te neemen. Ook had ik geene 11reden, om Achilles tot den volgenden dag te doen wachten, om 12Hector te bestryden, aangezien ik Vulkaan geene nieuwe wapenenGa naar voetnoot12 13voor dien Held doe smeeden, gelyk Homerus verhaalt. Want alle 14diergelyke fraaiheden, gelyk de Goden in het algemeen; de onsterffe-15lyke paarden van Achilles, die met den wagen, daar Patroclus opzat, 16over de gracht heensprongen, als of ze vleugels gehad hadden, enz.Ga naar voetnoot14-16 17die de Franschen onder het woord van Machines begrypen, en die hetGa naar voetnoot17 18Heldendicht niet alleen gevoegelyk, maar zelfs volkomen eigen, jaGa naar voetnoot18 19van het zelve byna onafscheidelyk zyn, moeten voor altoos van het 20Tooneel, daar alles natuurelyk, en volgens den gemeenen loop derGa naar voetnoot20 21werreldsche zaaken, en niet door mirakelen en ongelooffelyke wonde-22ren, ten toon gesteld moet worden, gebannen blyven. Hierom zegGa naar voetnoot22 23 ik zelve uitdrukkelyk van te vooren, dat de gracht, op die plaats, 24daar 'er Patroclus door zyne paarden overgevoerd wordt, door de 25menigte van lyken, met het veld byna vereffend was; en spreek inGa naar voetnoot25 26't geheel niet van de moeder van Achilles, die men zegt de Godin | |
[pagina 28]
| |
1Thetis geweest te zyn, behoorende dit mede onder dat geene, datGa naar voetnoot1 2beter aan den Helden als Tooneeldichter past, schoon Racine geeneGa naar voetnoot2 3zwaarigheid gemaakt hebbe, hem in zyn Treurspel, Iphigenie, denGa naar voetnoot3 4zoon dier Godinne te noemen. Hier uit kan men wel bemerken, dat 5het kwetsen van de paarden van Achilles alleen van myne uitvinding 6zy: doch het vervoeren van Hector door de zynen, en de wond vanGa naar voetnoot6 7Agamemnon, heb ik van Homerus zelve ontleend, en hier geplaatst, 8om dat my dunkt, dat ze der zaake zelve eene groote waarschynlyk-9heid byzetten. 10Dit moet ik alleen noch zeggen, dat het schande is, dat 'er, in een 11tyd als deezen, in den welken immers alle wegen en toepaden, om de 12volmaaktheid onzer schoone en heerlyke moedertaale te bereiken, 13geopend zyn, noch stukken in het licht komen, in eene taal, daar noch 14schikking, noch spelling, noch waarneeming van geslachten, ja zelfsGa naar voetnoot1415daar dikwils geen zin in te vinden is. Anders oordeelen alle andere 16volkeren, die zeggen, dat men eerst de taal kennen moet, eer men aan 17't dichten gaat: by ons neemt men 't zo naauw niet: men schryft, 18en men kent zelfs de taal niet, in de welke men schryft; ja men durft 19het spreeken en redeneeren over de zelve eene onnoodige tydverkwis-20ting, en laffe hairkloovery noemen. Te heerlyk zyn de woorden vanGa naar voetnoot20 21den weergaêloozen Dichter, Boileau, om de zelve hier stilzwygende 22voorby te gaan; zo schryft hy, Art Poëtique, Ch. I. vs. 155.
Sur tout qu'en vos Ecrits la Langue révérée,
Dans vos plus grands excès, vous soit toûjours sacrée.
25[regelnummer]
En vain vous me frappez d'un son mélodieux,
Si le terme est impropre, ou le tour vicieux.
Mon esprit n'admet point un pompeux Barbarisme,
Ni d'un vers ampoulé l'orgueilleux solécisme.Ga naar voetnoot28
Sans la Langue, en un mot, l'Auteur le plus divin
30[regelnummer]
Est toûjours, quoiqu'il fasse, un mechant Ecrivain.
|
|