Schouwburg door vond hij tijd om een proza-vertaling van Horatius te verzorgen. Maar van betekenis is vooral zijn Proeve van Taal- en Dichtkunde uit 1730. Daarin komt duidelijk de voor Huydecoper kenmerkende methode van werken uit: het geven van ‘aanmerkingen’. In hetzelfde jaar 1730 verhuisde hij naar de Keizersgracht; voortaan woonde hij naast de Schouwburg.
Zo was hij een figuur van betekenis geworden, die men graag om raad vroeg op het gebied van taal- en dichtkunst. Met de gang van zaken in de Schouwburg kon hij zich echter steeds minder verenigen. Hij was ten slotte blij op 14 maart 1732 de moeilijkheden van de Schouwburg te kunnen verlaten voor het baljuwschap van Tessel. In zijn nieuwe functie zou hij voortaan, behalve het huis aan de Keizersgracht te Amsterdam, ook het schoutshuis te Den Burg op Tessel bewonen; hij behield echter zijn Amsterdams poorterschap. Geheel nieuwe bezigheden namen hem in beslag, waarvan de zorg voor de strandvonderij een van de ingrijpendste was. Bovendien werd hij 23 maart 1733 ook nog schout en dijkgraaf van Walenburg op Tessel. Daarbij kwam, dat de burgemeesters van Tessel het hem lastig maakten, omdat hij vaak niet op Tessel maar te Amsterdam verbleef. Toch vond hij tijd om in deze jaren uitgebreid lexicografisch werk te verrichten, zoals uit zijn aantekeningen blijkt. Daarenboven werkte hij aan een berijmde vertaling van Horatius en aan een prachtige uitgave van de brieven van P.C. Hooft, hoewel hij in deze tijd herhaaldelijk gekweld werd door derdendaagse koortsen.
Naast al deze bezigheden voerde hij een uitgebreide correspondentie op ambtelijk en wetenschappelijk terrein. Nog was de maat van ambten niet vol, want in 1740 werd hij schepen van Amsterdam en in 1741 commissaris voor Huwelijkse Zaken. Ondertussen vroeg de beschrijving van Amsterdam, die hem in 1734 door de burgemeesters van die stad was opgedragen, zijn aandacht, maar daarvoor kon hij de vereiste tijd toch niet vinden. Wel bezorgde hij in 1745 een uitgave van de privilegiën en handvesten van Tessel, samengesteld uit de originele stukken. Hieruit blijkt zijn liefde voor historisch-kritisch onderzoek, die hem bijzonder te pas kwam bij de voorbereiding van zijn uitgave van Melis Stoke's Rijmkronijk, waaraan hij omstreeks 1751 het merendeel van zijn aandacht schonk. In 1731 had hij zich al met Melis Stoke beziggehouden, maar in