2 22 Vreese des Heeren en Wijsheijt
Vreese des Heeren en Wijsheijt, ouders van Ghoetwillich Hert, geven hun zoon onderricht omtrent zijn levenswandel en verschaffen hem de mantel ‘liefde’ (tot de gherechticheijt) waarmee hij om het meisje Gherechticheijt kan gaan vrijen. Na het afscheid van zijn ouders horen we hem in een monoloog van zijn verliefdheid spreken. sHeijlichs Gheests Kennisse komt op het juiste ogenblik om hem de weg te wijzen naar de woonplaats van Gherechticheijt en verdere informatie over haar te verschaffen. Ghoetwillich Herte klopt aan en zij antwoordt hem vanuit het venster. Hij verklaart zijn liefde; zij wil hem aanvankelijk niet geloven maar als blijkt dat hij de Heere vreest wordt ze toeschietelijk. Maar hij kan niet tot haar worden toegelaten, daarvoor is de hulp van sHeijlichs Gheests Kennisse nodig, die eerst het slot ‘Godts wort’ moet ontsluiten. Ter afsluiting van deze scène spreekt Ghoetwillich Herte een referein met de stokregel ‘noijt geen soo bequame, so hemels int wesen’. De sinnekens dOude Serpent en Sondich Ingeven besluiten in een scène-apart, na wederzijds beschuldigen en tegen elkaar opscheppen, hun nichte Ongerechticheijt in te schakelen bij hun poging Ghoetwillich Herte in hun macht te krijgen. Ongerechticheijt stemt toe en trekt een kleed ‘schijnsel van deuchden’ aan over haar ‘grouwelickheijt’. Ze wacht op een afstandje terwijl de sinnekens Ghoetwillich Herte wekken, die in de ‘stoel der beproevinge’ zit te slapen. Maar hoe de sinnekens en tenslotte ook Ongerechticheijt hun best doen Gherechticheijt zwart te maken en Ongerechticheijt aan te prijzen, Ghoetwillich Herte wil er niet naar horen en al gauw daagt sHeijlichs Gheests Kennisse op, die het hele stel met het zwaard ‘vast geloove’ verjaagt. Na de aftocht van de teleurgestelde sinnekens c.s. wordt met de sleutel ‘hemelsche begeerte’ de toegang tot Gherechticheijt vrij gemaakt, zodat de gelieven bij elkaar kunnen komen. De sinnekens laten het er intussen niet bij zitten; ze klagen Ghoetwillich Herte en Gherechticheijt aan bij de rechter De Godtloose: hìj heeft Ongerechticheijt ‘geschoffiert’, zíj is ‘tegen ons wet’. De Godtloose en zijn knecht Wreede Tijrannije verkleden zich om zich onschuldig voor te kunnen doen, en weten Ghoetwillich Herte te overmeesteren en gevangen te zetten (boeien: godlasteringe en valsche opijnije). De sinnekens vertrekken om Ongerechticheijt te waarschuwen haar kans waar te nemen; Wreede Tijrannije wordt op wacht gezet en we horen Ghoetwillich Herte klagen over zijn lot. De avances van Ongerechticheijt wijst hij echter standvastig af; haar beloften dat hij losgelaten zal worden, spreekt
Wreede Tijrannije trouwens tegen. Onverwacht verschijnt sHeijlichs Gheests Kennisse die wachter en verleidster verjaagt. Voor hij Ghoet-willich Herte vrij man maakt, laat hij hem een tooch zien van het lijden van Christus (aan het kruis?) om hem de betekenis daarvan in te prenten. De gevangenis wordt met ‘vast geloove’ en de boeien worden met ‘hope der salicheijt’ geopend. Dan volgt nog een tooch van de verheerlijkte Christus: zo zal ook de standvastigheid van de gelovige beloond worden. Met een tot de toeschouwers gerichte vermaning sluit het spel.