1 V 2 Hagars vluchte
Dit is een dramatisering in renaissancistische stijl van Genesis 16:4-14. De schrijver voegt aan het bijbels gegeven de dialectsprekende dienstmeisjes Klappige Jannetje, Marri Labbekak en Lijsjes Klonterpels toe, die Hagar in verschillende scènes aansporen om de vernederende behandeling door Sara niet te accepteren, en die tenslotte met Duijfjen Albedils, de baker, een echt minderemanstoneeltje opvoeren. Verder laat hij aan de ontmoeting tussen de Engel des Heren en Hagar een andere voorafgaan tussen Hagar en de herderinnen Ada en Drusilla en de herder Ahia, die tevoren in een aardig arcadisch toneeltje zijn geintroduceerd. Hagars zelfstrijd beeldt de auteur uit, door na het gesprek met de Engel, de personages Grootsheidt en Eersucht met Hagar in contact te brengen en hun invloed bijtijds te laten keren door de woorden van Gehoorsaemheidt. Zowel aan het eind van alle drie als in het midden van de eerste handeling vindt men ‘chooren of gesang’.