1 OI 14 Een Marot Sot Geclap
Een monoloog van de sot Goet Geselschap, waarin hij tevens de antwoorden doorvertelt die de marot Sot Geclap op zijn vragen geeft, schuine en vieze antwoorden die de sot tot verontwaardiging brengen. Daarna wordt door de marot een deuntje gezongen en begint een uitvoerig raden (door de sot) naar het karakter van het present dat de marot heeft meegebracht, en dat in eerste instantie als een vogeltje wordt aangeduid. Of de marot al allerlei eigenschappen van het vogeltje noemt, de sot komt niet verder; tenslotte blijkt het vogeltje zonder veren, dat ‘casteel, jae lant en sant’ wint, een sijsje (‘chijsje’) te zijn. Een sijsje? De sot steekt de gek met die dommigheid. En waar is dat sijsje dan? Achter in de cap van de marot. Uit de cap komt een dobbelsteen tevoorschijn en de marot legt uit dat het deze chijs (= six, de hoogste worp) is, waarmee men ‘casteel, jae lant en sant’ winnen kan.