1 OD 7 De saijer die goet saet saijde
In de proloog wordt het spel door Redelick Gevoelen geïntroduceerd als bewijs van zijn stelling dat geen gewetensdwang mag worden toegepast; hoe onoverzichtelijk de situatie ook zij, het onkruid moet opwassen met de tarwe. De (zorgvuldige) bewerking van de gelijkenis uit Mattheus 13:24-30 wordt in het spel na elke fase onderbroken voor scènes tussen Mennich Goet Mensch, Goe Informacij en Schriftuers Onderwijs, waarin de twee laatsten aan de eerstgenoemde de allegorische betekenis van de gelijkenis verklaren. De sinnekens sMenschen Viant en Helsche Nijdicheijt fungeren als de in de gelijkenis voorkomende ‘vijand’ die het onkruid zaait. Naderhand, als de arbeiders het onkruid hebben ontdekt en dit aan hun heer gaan vertellen, maken de sinnekens zich nog eens in een scène-apart vrolijk over het slagen van hun opzet. Na het einde van de bewerking van de gelijkenis wordt het spel met een laatste uiteenzetting aan Mennich Goet Mensch afgesloten.